Louise B.B.: ´Een Anak Pyara´ (een aangenomen kind) uit: De Indische Mail, 1886
[661:]
eene poging te doen, haar bij zich te houden. Maar de weduwe wilde niets van dezen afstand hooren, ditmaal werkelijk uit een gevoel van genegenheid en dankbaarheid. “Neen,” zeide zij, “Ik heb Rika bij mij gehad van zeer klein af, mijn man is in haar en mijne armen gestorven, zoolang ik leef, deel ik mijn laatste bakoel (Mand) rijst met haar. Zij mag mij niet alleen laten.” Rika viel haar om den hals en beloofde, getroffen door deze welwillendheid, onder tranen, dat zij hare pleegmoeder nooit verlaten zou. Bij het afscheid gaf tante Mietje Rika eene goede collectie boeken mede, wier aanschaffing hare spaarpenningen aanmerkelijk gedund hadden, zeggende: “Wees steeds vol goeden moed mijn kind en beloof mij, dat gij uw best zult doen ijverig door te werken, dan komt ge toch tot het resultaat, dat ge zoo vurig wenscht. Wat zal ik gelukkig zijn, als ge me meldt, door eigen vlijt en volharding met goed gevolg uw examen te hebben afgelegd en dat gij op weg zijt door eene goede betrekking volkomen onafhankelijkheid te verkrijgen. Ge moet me ook beloven lieve Rika, mij nu en dan te schrijven.” Rika beloofde met haar geheele hart en nam een vurig hartstochtelijk afscheid van de oude dame, in wier leven zij door haar weggaan, eene treurige leegte achterliet, die niet meer was aan te vullen.
(Wordt vervolgd.)
[715:]
IV.
Toen eenmaal besloten was, dat de familie Meijer naar Indië zou gaan en met eene goedkoope zeilgelegenheid vertrokken was, had Rika in de eerste dagen der zeereis aan tante Mietje een eindeloos langen brief geschreven, overvloeiende van hartstochtelijke genegenheidsbetuigingen en beloofd als bewijs van erkentelijkheid aan hare “eenige onvergetelijke Hollandsche vriendin en weldoenster” den lange ntijd aan boord niet nutteloos voorbij te laten gaan, maar aan de studie te wijden, die haar in Indië nog eenigen tijd voortgezet, dáár een onafhankelijk bestaan zoude geven. De brief werd aan den loods mede gegeven en tante Mietje ontving dien een dag of veertien, nadat de familie was uitegzeld. Een blos van genoegen kleurde hare wangen bij de lezing. Welk een brief was het dan ook, zoo fraai gesteld, zulke wel gekozen woorden en zulk een gloed over alles, gewis zoude weinige Hollandsche meisjes zulk een brief hebben kunnen schrijven. Die brief beloofde oneindig veel voor de toekomst en tante Mietje, overtuigd het hare te hebben bijgedragen, wanneer haar Oostersch lievelingetje eens werkelijk haar ideaal van onafhankelijkheid bereikte, bergde den brief met tranen van dankbare genegenheid in de oude oogen in het laadje waarin al hare souvenirs vereenigd waren. Nu was er toch één tijdperk in haar eentonig nutteloos leven, waaraan ze met voldoening kon terugdenken. Maar Rika had te veel beloofd. Ze had gesteund op een energie, die aan haar vadzige natuur niet eigen was, maar die in Holland slechts tijdelijk was opgewekt en gevoed door ontevredenheid met haar lot en door jaloezie. Ze was ontevreden geweest met de ondergeschikte rol in het huis, waarin ze was opgenomen, jaloersch, omdat de eigene dochter boven haar werd voorgetrokken, echter mee nog, omdat Marie rijk en onafhankelijk was en over anderen heerschen kon. Die redenen waren thans weggenomen. De invloed van jarenlange omgang en de gewoonte, hadden mevrouws denkwijze omtrent Rika veranderd, en viel er nog dikwijls uit den mond der driftige dame menig scheldwoord, ze vergoedde die aanstonds door betuigingen van aanhankelijkheid en gehechtheid. Marie was niet meer de rijke erfdochter, en hare heerschzuchtige bevelende manieren, die niet mede waren ondergegaan in de schipbreuk van hun fortuin wekten in stede van Rika’s ergernis, slechts haar spotlust op. Ze verkoos geen overheersching meer af te wachten, van een meisje dat even arm als zij en daarenboven nog zeer dom was. Menig niet opgevolgd bevel, menig impertinent antwoord, was tusschen de beide meisjes dikwijls de aanleiding tot een hevige woorden
[716:]
wisseling, die altijd, niettegenstaande hare achttien jaren, eindigde met een woorden- en handenstrijd, die door mama met veel moeite en veel klappen moest worden bijgelegd. Een der voornaamste oorzaken echter, dat Rika aan boord hare studies verwaarloosde, was het volkomen gebrek aan prikkel en toezicht. In Holland onderwerpen aan de gewone schoolsleur, had het vlugge meisje niets geen moeite gehad met haar werk, ja was zelfs door ijver geprikkeld geworden zich als eerste in hare klasse te handhaven. Nu was er niemand die haar op de vingers keek als zij niet werkte, niemand die in hare vorderingen belang stelde. Daarbij maakte de beweging van het schip het schrijven zeer onaangenaam; ze besloot dus het maken van schrijfwerk uit te stellen, tot onder de linie, waar de zee gewoonlijk bladstil is. Doch het studeeren zonder schrijven ging al niet beter. Wel koos zij zich een gemakkelijk rustig plaatsje uit op het dek en sloeg hare oogen in het boek, maar de gedrukte letters dansten al even hard als de geschrevene, zij begon te luisteren naar het geklots der golven, het eentonig gezang der matrozen en hare gedachten dwaalden ver weg of ze dommelde in. De uren aan de studie gewijd werden al zeldzamer en eindelijk kwamen de boeken nooit meer uit den koffer. Waartoe zou het ook dienen, in Indië was er nog tijd genoeg, ze gingen daar in een klein huisje wonen, er zou dus niet veel te doen zijn. Rika was werkelijk blijde tot het bepaalde besluit gekomen te zijn hare studies tot Indië uit te stellen, dat gaf haar een rustig gevoel. De tijd aan boord zou ze nu beschouwen als eene vacantie en zich zoeken te amuseeren. Een middel tot het laatste werd spoedig gevonden en daarbij tevens het middel om Marie te toonen dat zij meer was dan deze, voorwaar een schoone triomf. Marie die nooit van werken gehouden had, begon al dadelijk aan boord naar eene tijdpasseering om te zien en toen zij bemerkte, dat de tweede stuurman van het schip een hupsche jongen man met een gunstig uiterlijk was, besloot zij alvast, voor zij in Indië optrad als hartenbrekende volleerde coquette, welke rol zij voornemens was daar te vervullen, hare talenten op hem te beproeven. De ondervinding met de rijpe schooljeugd te P. opgedaan, zoude haar thans, nu zij een meer geavanceerd terrein betrad, tot leiddraad zijn. Hare pogingen waren dan ook niet vruchteloos, reeds had zij van den jonkman een trouwen, haar als een schaduw volgenden, slaaf gemaakt, het eene oogenblik behandelde zij hem met eene verbazende koelheid om hem spoedig daarna, wanneer hij zich wanhopig wilde terugtrekken, door een lieven blik of een innemend woord weer aan hare voeten te brengen, - toen het optreden van Rika, die in den aanvang weinig acht op het jonge paar had geslagen, al Maries genot bedierf. Toen deze hare boeken voor goed had weggeborgen, nam zij met meer belangstelling hare omgeving op het schip waar. Ze moest Maries smaak in het kiezen van een adorateur loven, want geen enkele van de geheele bemanning en de mannelijke passagiers had bij zulk een krachtig uiterlijk zulk een blank en blozend gezicht en zulk een aardig zwart snorretje; ze besloot hem zelve ook eenige attenties te schenken. Helaas! was de arme hupsche Hollander al weing bestand geweest tegen het zachte vuur van Maries blauwe oogen, zijn hart stond oogenblikkelijk in lichterlaaie, toen Rika kwijnend de oogen opsloeg en hij den blik opving van die zwarte fluweelen oogen met hun vochtigen vurigen glans. Van dat oogenblik vergat hij Marie, en alles om zich heen, om Rika te aanbidden als ware zij eene vorstin. Marie trok zich diep beleedigd en teleurgesteld terug, niet dat zij ooit plan had gemaakt van dit spel ernst te maken door later den stuurman te trouwen, maar ze vergaf het Rika niet, haar passe-temps te hebben
[717:]
geroofd en in haar wraakzucht nam zij zich voor om bij de eerste gelegenheid Rika die streek betaald te zetten. Deze bekommerde zich weinig om de gevoelens harer teleurgestelde mededingster, zij liet zich uit gestreelde ijdelheid de huldeblijken van den vurigen minnaar welgevallen. Na verloop van eenigen tijd, steeg de koningin zelfs van haar al te ongenaakbaar voetstuk af en toonde een minder verheven hartstochtelijke, Indische vrouw te zijn, die zich gaarne liet beminnen; echter met een aangeboren slimheid zorg dragende, dat de avances van haar ridder zekere grens niet overschreden en de intieme verhouding niet bemerkt werd. Zij speelde een gevaarlijk spel en kon dat gerust doen, omdat mevrouw Meijer door hare oude zeeziekte overvallen, steeds hare hut hield en voor Maries verraad was zij niet bang, nadat deze troost gevonden had in de galanteriën van den scheepsdokter en daardoor aan Rika een even scherp wapen in de hand gegeven had. Het was een geluk voor de beide meisjes, dat eindelijk het schip op Batavia’s reede het anker liet vallen, en de familie na eenigen tijd bij kennissen doorgebracht te hebben, zich metterwoon te Buitenzorg vestigde. Na lang zoeken huurde men een huisje op den weg van den chineeschen passar naar Batoe Toelis, op den hoek van een kampong gelegen, met het uitzicht op den grooten weg, een huisje, dat met zijn leemen vloer, atappen-dak (Rieten), in weerwil van de witgekalkte steenen muren, veel overeenkomst had met de gewone Inlandsche kamponghuizen en dat mevrouw Meijer menige zucht deed slaken, als zij aan den tijd dacht voor zij naar het rampzalige Holland ging. Waar waren ze gebleven, die gulden dagen van weleer, toen men nog op Welgelegen woonde en al het zoete der aarde genoot; toen de njonja-tanak niet uitging, dan gevolgd door eene net gekleede inlandsche meid, toen men rijtuig en paarden op elk uur van de dag te zijner beschikking had, en toen vele vrienden dikwijls den eentonigen sleur der dagen, door hunne vroolijke bezoeken kwamen verkorten, terwijl de opgezetenen, op gezette tijden hormat kwamen bewijzen en hun verblijf op het heerenhuis gepaard ging met allerlei feestelijkheden. Helaas, geen vrienden, geen feestelijkheden, geen comfort meer tegenwoordig en geene andere ondergeschikten, dan ééne oude meid, die al het werk binnen-en buitenshuis verrichtte, die mevrouw hielp met het toebereiden der verschillende confituren, gebakken en zuren, waarvan de verkoop ongeveer het eenige bestaan der familie uitmaakte. ’s Ochtends vroeg kleedde de oude inlandsche zich met zekere zorg, want, zooals mevrouw niet ten onrechte opmerkte, hoe netter de verkoopster was, des te meer gewild zoude de waar zijn, nam de net gevulde manden en trommels op het hoofd en begon hare dagelijksche tournée langs de huizen van de meest gegoeden. Kwam de oude in den beginne wel eens met half volle manden terug, al spoedig kregen de waren van mevrouw Meijer eenige vermaardheid, geen feest werd er gegeven, of zij kreeg ruimschoots bestellingen, zoodat na korten tijd zelfsch eenig comfort, zij het dan ook inlandsch, begon te heerschen in het huisje aan den grens van den weg en den kampong. Mevrouw begon zich in haar lot te schikken; ze was niet lui en ’s ochtend was de drukte, om met de handige Rika tot hulp, alles voor den verkoop gereed te maken, haar lang niet onwelkom. Het aangenaamschte uur van den geheelen dag was de gang naar den passar. Op het warmste gedeelte van den dag, wanneer de geheele Europeesche wereld zich teruggetrokken had in hunne zorgvuldig gesloten huizen, ondernam zij de ntocht derwaarts, gekleed in sarong en kabaai, gewapend met een pajoeng, terwijl de oude meid haar met de mand volgde waar het gekochte in zoude geborgen worden. Dan doorsnuffelde zij de passar tot in het kleinste hoekje, nam alles in de hand, lovende en biedende, maar nooit koopende vóór den tijd, dat de verkoopers op het punt stonden huiswaarts te keeren en hunne waar bijna voor niets gaven. Het was haar eene voldoening te kunnen spreken van haar bijna onovertrefbaar talent in het den verkopers goedkoop afhandig maken van de verschillende benoodigdheden. Alles wel beschouwd, vond mevrouw haar lot werkelijk benijdbaar. Ze kon nu leven zooals ze wilde, weer pronken met de kostbare sarongs en de juweelen sieraden, nog van mama zaliger afkomstig, die in Holland zeven jaar in een kast waren opgesloten geweest. Moest ze vroeger ten gerieve van een echtgenoot die aan Hollandsche manieren getrouw bleef, elken dag vleesch en groenten en aardappelen op tafel brengen, thans kon zij zich meermalen per dag te goed doen aan rijst en smakelijke bijgerechten en zag zij al na eenigen tijd door deze levenswijze hare corpulentie aanmerkelijk toenemen, welnu wat nood, het hinderde haar volstrekt niet in de gemakkelijke Indische kleederdracht, die zij nooit meer verliet. Het korset, in Holland zoo’n groot ongerief, lag vergeten op den bodem van een ouden grooten reiskoffer, die zij als het onderstel gebruikte van eene divan, die met een vuurrood geelgebloemd cretonne overtrokken, het lijvig pronkstuk uitmaakte der kleine achtergalerij. In één woord, mevrouw was de gelukkigste der drie dames. Rika vond in Indië een dikken mailbrief vol hartelijke belangstelling van tante Mietje. Het meisje, beschaamd in al den tijd aan boord slechts weinig aan de goede oude dame gedacht te hebben, schreef haar van uit Buitenzorg een brief vol niet gevoelde klachten over de weinig Europeesche omgeving waarin ze geplaatst was, de bekrompen levenswijze van hare pleegmoeder en de vele diensten die deze van haar vorderde, ten gevolge waarvan er weinig tijd overbleef voor de zoo geliefkoosde studiën. Zij meende niets van dat alles. Mocht zij soms in het begin eenigen weerzien gevoeld hebben tegen de diensten die mevrouw van haar vorderde, al spoedig gewende zij er aan, hielp mevrouw getrouw en begon hare levenswijze lang niet onaangenaam te vinden. Door den dagelijkschen omgant met mevrouw en Rika werd het eerst duidelijk, hoe zij overeenkwamen in smaak en karakter en juist daardoor werd de band, die hen vereenigde, hechter. Mevrouw begreep zeer goed dat Rika volstrekt nog niet had opgegeven, nonna scola (Schooljuffrouw) te worden, daarvoor had deze eene te zorgvuldige plaats aan hare boeken gegeven; zij repte er echter nooit een woord van, maar werkte het plan van het meisje onmerkbaar tegen, door al haar tijd in beslag te nemen voor huiselijke bezigheden. Rika begreep deze tactiek wel, doch deed weinig moeite zich er tegen te verzetten. Zij volgde bij voorkeur de Inlandsche levenswijze, die men in huis leidde, hielp mevrouw met haar werk, of maakte keurig nette handwerken, die nennek mede verkocht en die, daar zij werkelijk van goeden smaak getuigden, een aardig stuivertje opbrachten, welke buitengewone winsten geheel ter beschikking van Rika bleven. Wat zij van dat geld niet versnoepte aan inlandsche lekkernijen, bij eene waronvrouw in den kampong zoo overheerlijk te krijgen, spaarde zij op, zonder er ooit een cent van uit te geven. Kleederen had zij niet noodig, want de enkele maal, dat zij niet in sarong en kabaai vertoonde, waren de japonnetjes uit Holland meegebracht, nog jarenlang voldoende. De boeken stonden dikwijls met stof bedekt weken lang geheel vergeten op het hoekplankje in de achtergalerij. Een klein voorval bracht
vorige pagina | inhoud | vorige pagina