doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Louise B.B.: ´Een Anak Pyara´ (een aangenomen kind)
uit: De Indische Mail, 1886


[794:]

geeft mischien onaangename soesah, ik zal mama bij gelegenheid wel eens goeden dag komen zeggen. Johanna Dankman vindt alles wat wij al zoo beslist hebben niets goed, en ze is daarom niet vriendelijk meer tegen me, zoo’n onnozel nest ook! Als ik eenmaal mevrouw Greenfield ben, wil ik niets meer van haar weten.
En nu mamalief kom toch vooral niet hier, als altijd heel veel groeten en kusjes van

Uwe liefhebbende dochter
Marie

Rika vouwde langzaam den langen brief dicht en zag naar Maries arme moeder, die moede van het driftig heen en weer loopen, op den divan was gaan zitten:
“Welnu,” zeide deze, “hoe vindt ge het. Ik die altijd alles voor haar geweest ben, nu verzaakt ze me geheel. O,o, heb ik dat aan haar verdiend,” en de verongelijkte vrouw barstte in tranen uit.
Een minachtende lach krulde Rikas lippen en ze zeide bitter: “O ja, ze was uw lieveling, uw oogappel, niets was goed genoeg voor haar, ze kon geen kwaad doen in uwe oogen.”
“Ja, ja, dat was ze, en mij nu zoo te behandelen!”
“En wat is nu uw loon,” ging Rika tergend en nadrukkelijk voort, “in plaats dat ze nu al uwe liefde beantwoordt, schaamt ze zich te bekennen dat hare moeder nog leeft. Ze geeft zich liever uit voor eene wees, dan te zeggen dat zij uwe dochter is. Zij schaamt zich voor hare moeder, omdat deze bruin en arm is.”
“O,” riep mevrouw eensklaps weer driftig, “maar ze is toch mijne dochter en kan niet trouwen zonder mijne toestemming en die geef ik haar nooit, nooit, nooit, ik zal haar wel leeren!”
Rika was ten prooi aan verschillende gewaarwordingen. Zij vond er een heerlijk leedvermaak in te zien, welk een verdriet haar pleegmoeder had over het kind altijd bij haar voorgetrokken en hoewel bij het leven van den brief, haar hart één oogenblik overliep van nijd, dat Marie nu juist weer rijk en aanzienlijk werd, terwijl zij de arme slaafse verschoppeling bleef, zoo maakte de gedachte dat Marie nooit meer in huis terug zou komen, haar toch te gelukkig dan dat zij niet bevreeds werd voor te groote tegenwerking van mevrouw. Daarom zeide zij dadelijk:
“Wat kunt u er tegen doen, als al die knappe menschen te Batavia samenspannen, om hun zin gedaan te krijgen. Als ik u was zou ik Marie stil haar gang laten gaan, maar ik zou haar nooit weer willen zien.”
“Neen, geen seconde wil ik haar meer zien, ze mag ziek worden en streven, zonder dat ik haar ooit meer wil ontmoeten.”
Met genoegen zag Rika dat mevrouw zich tot den hoogsten graad van drift had opgewonden. Ze wist dat als Marie zich op dat oogenblik aan hare moeder vertoond had, deze haar aangevlogen en half vermoord zou hebben.
Toen Rika dus bemerkte dat de eens zoo bevoorrechte en beminde Marie, geheel in discrediet was, achtte zij het tijd de aandacht nu eens op zich zelve te vestigen en Maries gebrek aan kinderliefde daarbij nog eenige gevoelige nepen te geven. Daarom zeide zij op minachtenden en bitteren toon:
“Ja, zij was altijd goed hè, zij was uw inten (Juweel), uw anak mas, en ik, wat ben ik, de anak pyara, de poetri tangsi, o ik weet goed genoeg hoe u mij altijd noemde. Zij was blank en mocht nooit werken, om de mooie kleine handen niet te bederven hè, en wat is haar dank voor al die

[795:]

goede zorgen, zij schaamt zich over u, en ik, die mijn heele leven lang nooit tijd genoeg gehad heb om voor mij zelve te werken, zie mijn handen, ze zijn bruin en grof van het werken voor u, ik schaam mij er niet voor, maar wat is mijn dank, word ik ooit beloond, voor al wat ik deed. Och ik weet wel, dat ik maar eene verschoppeling ben, o,o, is er iemand die ooit vraagt of ik me ongelukkig voel, is er wel iemand op de geheele wereld die belang in me stelt!”
Rika had bij de opsomming harer denkbeeldige en werkelijke grieven zich hoe langer hoe meer opgewonden, thans gooide zij zich bij het gillend uitroepen der laatste woorden op den kadjang vloer (Gevlochten matten), bedekte haar gelaat in hare zwarte haren, en tewijl zij haar lichaam heen en weder wiegde, uitte zij, gedurig kermende, zuchten. Daar dit alles in de open achtergalerij plaats greep, waren er dadelijk eenige inlanders, vooral kinderen nieuwsgierig naar al dat rumoer komen zien. Dit was Rika niet ontgaan, doch zij, die anders zooveel mogelijk al haar doen en laten trachtte geheim te houden, was thans niet in eene stemming om zich voor die toeschouwers te geneeren. Mevrouws stemming kalmeerde, naarmate die harer pleegdochter heftiger werd, maar toen Rika ten aanschouwe van zooveel menschen, snikkend op den grond lag, met de vuisten om zich heen sloeg, en onophoudelijk voortging met de opsomming harer grieven en het maken van vergelijkingen tusschen haar en Marie, werd mevrouw toch boos en riep:
“Zijt gij dwaas, Rika, wilt ge wel eens gauw opstaan en uw haar in order maken. Nu gedraagt ge u eerst als een kampong-kind.”
“Ben ik wat anders,” riep Rika smalend, “laat me maar liggen, wat kan het u schelen, al stierf ik hier als een hond.”
Allah, tobat, ik geloof dat de setan vandaag hier in huis is, riep mevrouw uit, toen zij Rika wilde ophelpen en deze haar woest terugstootte. Zij riep de hulp in van nennek en beide vrouwen sleurden Rika, want deze verzette zich, naar binnen, waar de geheele vooravond met kijven voorbijging, en het mevrouw eerst door vele bedreigingen en liefkoozingen lukte de vrede te herstellen.
In de eerste weken na Maries noodlottigen brief bleef mevrouw stemming ten opzichte harer ondankbare dochter zeer onverzoenlijk. De naam van het meisje, dat zich te Batavia intusschen zeer goed amuseerde, zich weinig om hare familie te Buitenzorg bekommerde, vervuld als ze was van de prettige, grootsche toebereidselen voor haar huwelijk, waaraan, dankzij de royaliteit den heeren Greenfield en Dankman niets ontbreken zou, werd in het ouderlijke huis niet meer uitgesproken.

(Wordt vervolgd.)

VI.

Langzamerhand begron mevrouw echter haar kind, dat zij gewoon was met liefkoozingen te overladen, werkelijk te missen. Zij voelde iets ledigs om zich heen, niettegenstaande haar druk werken met Rika, die zij na het laatste huiselijk onweder vriendelijker behandelde, en meer dan gewoonlijk ontzag. Maar al was zij door het jarenlang samenzijn aan Rika gehecht, toch beschouwde zij deze nog steeds als hare ondergeschikte; doch Rika, die inderdaad in ontwikkeling verre boven mevrouw stond, toonde die meerderheid nu en dan, zonder één woord te spreken, op zulk een minachtende, stootende wijze, dat mevrouw inwendig gegroef, er nooit toe kwam om haar pleegkind werkelijk lief te hebben. Spoedig kreeg zij dus meer verlangen naar haar afwezig kind, zat, als dat gevoel haar te machtig was, uren lang stil voor zich te staren en te zuchten, wat met haar bedrijvige natuur slecht overeen kwam.
Rika begreep zeer goed, wat deze melancholieke buiten beduidden en inwendig boos over “die kinderachtigheid”, wachtte zij zich wel er eenige notitie van te nemen. De tranen en zuchten verdubbelden, toen een notaris uit Batavia, uit naam van den heer Dankman, haar kwam spreken over de stukken, die bij het huwelijk harer dochter noodig waren. Gaarne was zij naar Batavia gevlogen om hare dichter eens te zien en te omhelzen, want hare boosheid was lang weer geweeken, alleen het weer herhaalde uitdrukkelijke bevel harer dochter en schaamte voor Rika weerhielden haar te gaan. Toen Marie haar den datum, waarop haar huwelijk plaats zou hebben, schreef, hield zij het niet langer uit, waagde er een hevige scène aan met Rika, plukte een bouquet van de bloesems der twee djeroekboomen (Chinaasappelboom) naast het huis,

[849:]

nam hare vier diamanten kabajaknoopjes mede en toog met nennek in het middaguur naar Batavia, waar Marie tegen zes uur in de kerk zou trouwen. Zij stuurde hare oude meid met de bloemen en de juweelen naar het huis van den heer Dankman, waar zij de cadeaux ongemerkt de bruid moest zien te overhandigen, terwijl zij zich zelve naar de kerk begaf om daar angstig verborgen achter het groen gordijntje van eene der kerkbanken getuige te zijn van het huwelijk van haar eenig kind.
De pracht en weelde bij dat huwelijk vertoond, was voor de arme moeder, die er zoo’n treurige rol bij gespeeld had, nog weken lang een onuitputteijke bron van discours, als zij met trots en emphase hare obscure kennissen op een beschrijving onthaalde, hoe vorstelijk het wit satijnen bruidstoilet hare dochter gekleed had. “Wat!”eindigde zij dan in vervoering, “betoel nonja besar dia akarang (Nu is ze zeker een grote dame) en mijnheer Grienpield kaja skali (schatrijk).”
Marie had hare mama een kort briefje geschreven om haar te bedanken voor de juweelen. Zij bracht de wittebroodsweken op een land van den heer Dankman, dicht bij Buitenzorg, door en beloofde als het eenigszins kon, hare moeder op een ochtend een bezoek te brengen. Mevrouw was opgetogen over deze belofte, en maakte met veel drukte en haast het huisje in orde voor de jonge nonja besaar. De muren werden gewit, de leemen vloer kreeg nieuwe kadjangs, de divan een nieuw vurig overtrek, alles helaas voor niets, want het bezoek kwam nooit. Mevrouw was zeer teleurgesteld en kreeg, toen Rika niet kon nalaten haar leedvermaak te toonen door eenige minachtende schimpwoorden aan het adres van Marie, een driftaanval, die in hevigheid niets te wenschen overliet, maar slechts kort duurde. Dag aan dag verrichtte zij met nennek hare gewone bezigheden, ging naar de passar, kookte en bakte, verkocht en won veel geld, zonder dat men aan iets merkte, dat zij de schoonmoeder was geworden van een der grootste firmanten van Indië, en of zij haar heimwee naar hare dochter geheel kon onderdrukken.

De heer en mevrouw Greenfield hadden zich in een mooi huis op Salemba gevestigd en dat op de weelderigste wijze ingericht. Hun levenswijze was zeer kostbaar en grootsch, wat Marie veel verdriet berokkende. Zij zoo jong nog, en nooit gewend geweest een huishouden, hoe klein ook, te besturen, werd eensklaps aan het hoofd geplaats van een groote omslachtige Indische huishouding met de daartoe behoorende stoet van bedienden en de vele beslommeringen. Het zou reeds eene zware taak geweest zijn voor menige oudere dame, en derhalve was het geen wonder dat de krachten van het jonge onervaren vrouwtje te kort schoten. Daarbij was het lang niet gemakkelijk na te komen, wat haar echtgenoot van haar vorderde. Zelf onberispelijk in vormen en keurig in zijne kleeding, eischte hij ook dezelfde net- en stiptheid bij het bestuur en het in orde houden zijner weelderige comfortable ingerichte woning met stal en tuin, en vooral veel zorg voor tafel en wijnkelder. Het toezicht over dat alles was de jonge huisvrouw opgedragen, die maar al te dikwerf in hare plichten te kort schoot. Niet alleen bezat zij daarvoor niet de noodige ervaring, maar hare indolente aard maakte haar voor zulk een drukken werkkring ten eenemale ongeschikt. Wat had zij aan den lang gewenschten rijkdom, dien ze eindelijk verkregen had, wanneer zij den geheelen dag bezig moest zijn met voortdurend controle uit te oefenen op het omslachtige huishouden; liever maakte of ontving zij visites en ging met vriendinnen in haar keurig coupeetje boodschappen doen in de verschillende tokos. Tot zijn eer moet gezegd worden, gierig was de heer Greenfield niet,

[850:]

het speldegeld dat hij zijne vrouw gaf, scheen haar in het eerst een onuitputtelijke schat. Spoedig had zij in den mandoer een bijzonder handig en geschikt bediende ontdekt, die schijnbaar ook doodeerlijk was; aan hem liet zij dus de geheele huishouding over, tot groote ontevredenheid van haar man, die eerder dan zij bemerkte, dat, toen de mandoer niet ijverig meer op de vingers gekeken werd, de dienst in huis begon te verslappen.
“Ik kan niet zeggen Marie, dat het eten bijzonder smakelijk is vandaag en de warmwaterborden onder de visch waren niet heet genoeg, de aardappelen werden er koud van,” merkte de heer Greenfield eens ontevreden op.
“O Duncanlief hoe gelukkig,” zeide Marie vroolijk, “verbeeld u dat bij zoo’n warmte als wij vandaag hebben, alles nog snikheet moest zijn.”
De heer Greenfield keek naar zijne jonge vrouw die er zoo allerliefst uitzag, toen door haar vroolijken lach de kuiltjes in hare wang en de parelwitte tandjes zichtbaar werden, en hield de reprimande terug die hi jreeds op de lippen had. Hij zuchtte slechts even, stak ee ncigaar aan en begaf zich naar zijn bureau.
De heer Greenfield was een vriend van goed eten en van fijne wijnen. Steeds was hij een goed leven gewend geweest en op zijn leeftijd kon hij moeilijk afstand doen van oude gewoonten of daar nieuwe voor in de plaats nemen. Eén oogenblik slechts, toen hij dweepte met zijne jonge, mooie bruid, was het, alsof het keurigste menu, het fijnste wijnmerk geen waarde meer voor hem had, maar nu die roes voorbij, en Marie voor altijd de zijne was, nu zijn leven weer de gelijkmatige plooi van vroeger had aangenomen, kwamen de oude eigenschappen weer boven. Het hinderde en ergerde hem, dat, wanneer vrienden aan zijn disch waren uitgenodigd, de bereiding van de spijzen te wenschen overliet, en het huis er soms zeer slordig uitzag, in weerwil van de ingenomenheid zijner vrouw met haar majordomis. Als de heer Greenfield haar onder het oog bracht, dat zij alles beter moest nagaan, verzekerde zij lachend, dat het beter was den mandoer zijn gang te laten gaan, want dat hij er toen maal meer af wist dan zij.
Hoe woedend en verslagen was zij een half jaar later toen, op een goeden morgen de voortreffelijke mandoer met al het geld, dat zij hem eerst den vorigen dag gegeven had, en vele kostbaarheden spoorloos verdwenen was. Zij was een oogenblik werkelijk radeloos; gelukkig dat haar man voor zaken afwezig was, zoodat hij niets merkte van de wanorde in huis, het gevolg van het verdwijnen van den mandoer, en dat Marie alles regelen kon voor hij thuis kwam. Maar dat nam niet weg dat zij vreeselijk opzag tegen de moeite die haar nu wachtte; daarbij verwachtte Marie een babij en gevoelde zich nog minder dan ooit in staat de besturing van de huishouding op zich te nemen.
In dien tijd dacht zij gedurig aan de groote culinaire bekwaamheden van hare moeder, aan het respect dat deze hare bedienden altijd had weten in te boezemen, aan de handigheid en takt van Rika, die slechts eenmaal iets behoefde te zien, om het onberispelijk na te volgen, en rijpte het plan in haar hoofd, om die beiden bij zich aan huis te nemen, schoon zij zich niet ontveinzen kon, dat er vele zwarigheden zouden te overwinnen zijn, voor er uitvoering aan dat plan kon worden gegeven.
Vooreerst moest zij hare booze moeder zien over te halen, niet alleen om bij haar in huis te komen, maar daar voor eene vreemde door te gaan, daar haar man, als gevolg van zijn gebrekkige kennis van de Hollandsche taal, nog altijd niet wist, dat die moeder nog leefde. Wel begreep Marie, dat haar echtgenoot in den aanvang de aanwezigheid van twee Indische dames in zijn huis lang niet zou goedkeuren, maar zij verwachtte dat hij, ziende hoe goed zijn


vorige pagina | inhoud | vorige pagina