Louise B.B.: ´Een Anak Pyara´ (een aangenomen kind) uit: De Indische Mail, 1886
[851:]
huishouden macheerde, zich daarmede zoude verzoenen. het was daarenboven niet noodig dat mama en Rika in het hoofdgebrouw of in de blak daarbij gelegen vleugels logeerden. Het erf was groot en diep, geheel achteraan, aan een zijwegje dat, dwars door een kampong heen, weer op Salemba uitkwam, lag een vervallen paviljoentje, dat netjes opgeknapt en gemeubileerd, een alleraardigs nestje zou zijn voor de twee dames, die in hun kamponghuis te Buitenzorg waarijk niet verwend waren. Na haar geheele plan de bataille goed overlegd te hebben, kondigde Marie, na een jaar getrouwd te zijn geweest, hare opgetogen moeder het eerste bezoek aan. Groot was mevrouw Meijers blijdschap, toen zij het kind, zoo lang niet gezien, aan het hart drukte. Rika toonde zich zeer kalm en teruggetrokken bij de overdreven hartelijkhed van Marie. Deze verkoos een paar dagen te blijven, zeggende dat zij den eenvoud in haar ouderlijk huis juis talleraardigst vond, loet zich op alle uren van den dag allerlei Inlandsche kwee-kwee voorzetten, bleef den ganschen dag in sarong en kabaai en wilde niet dat mama ten haren gerieve ’s avonds eenige Hollandsch gerecht op tafel bracht. “Mama doet het toch niet,” verzocht zij, “Greenfield wil thuis nooit hebben, dat ik ’s avonds rijst of zoo iets eet, onze geheele levenswijze moet zoo Europeesch mogelijk zijn, ik geniet nu ik alles weer eens doen kan als vroeger.” Mama was verrukt over al wat hare dochter deed en zeode, al de oude grieven en haar leelijke gedrag had zij reeds lang vergeten en de booze bui plaats gemaakt voor de oude liefde. Marie sliep in haar moeders kamer en als moeder en dochter alleen waren, besprak Marie hare plannen. Rika hield zij daar voorlopig buiten, wel begrijpende dat zij van die zijde den meesten tegenstand zoude ontmoeten. Mevrouw Meijer was niet moeilijk over te halen om bij hare dochter te komen inwonen; wel gaf zij eene nu zeer bloeiendeaffaire prijs, maar het was toch ook lang niet onaardig aan het hoofd van een groot rijk huishouden te staan en oppermachtig gebiedster te wezen. Eindelijk werd Rika voor een fait accompli gesteld, toen alles tusschen de beide dames reeds lang was afgesproken. Zij verklaarde in het eerst heftig, van de verhuizing naar Batavia niets te willen weten en hield dat langen tijd koppig vol. De tranen en smeekingen van de oude vrouw brachten haar ten laatste aan het wankelen en eindelijk zeide zij: “Heel goed ik zal mede gaan, maar ik moet vijftig gulden in de maand voor mijne diensten hebben, ik verdien hier door mijne handwerken en door het maandgeld dat mâ (Rika noemde hare pleegmoeder altijd bij de nkort afgebroken inlandschen moedernaam) mij geeft te veel geld, dan ik dat zoo maar prijs zou willen geven. Ik wil wel voor je werken Marie, maar ik moet er voor betaald worden.” “Ik zal je nu en dan wel wat geven, evenals aan mama voor kleederen en andere kleine onkosten. Gij krijgt uw eten en alles wat ge verder noodig hebt om van te leven van binnen, ik zie dus niet in waarom ik u zooveel geld ’s maands zou moeten geven.” “Ge kunt doen wat ge wilt, maar dan blijf ik hier, en tracht wat klanten aan me te verbinden.” “Neen Marie,” zeide nu ook de moeder, als Rika niet medegaat blijf ik ook hier. Waarom doet ge niet wat zij u vraagt, ge zijt immers schatrijk!” Marie beet zich boos op de lippen. Het werd hoog tijd met het oog op de terugkomst van haar heer en meester, dat de beide dames verhuisden, wilden zij eerst nog wenne naan de levenswijze in het groote huis; zij kende Rika’s koppigheid vanouds en besloot nu maar toe te geven, ofschoon de som die
[852:]
Rika als loon vorderde haar veel te hoog voorkwam. Zij was zuinig waar het niet rechtstreeks haar eigen persoon en genoegen gold. De maatregelen en toebereidselen voor het vertrek waren binnen weinige dagen gemaakt. Toen het besluit dat de beide vrouwen hare huisgenoten zouden worden, eenmaal vaststond, was Marie naar huis gesneld om het paviljoentje achter op het erf dadelijk te laten opknappen en meubileren. Met grof geld en goede woorden was het huisje spoedig opgeknapt en ingericht, en zond Marie haar rijtuig om mevrouw Meijer en Rika van he tstation te halen. Mevrouw keek wel wat teleurgesteld, toen zij bemerkte, waar zij wonen zouden, en begreep dat haar positie in het huis slechts die zou zijn van eene eerste bediende. Zij had toch gedacht – Marie had het in al hare beloften en mooie woorden laten doorschemeren – dat zij en Rika kamers in het hoofdgebouw zouden krijgen. “Gij lijkt wel mal mama,” zeide Marie, toen zij de teleurstelling van hare moeder opmerkte, “aan zoo iets gedacht te hebben. Zijt gij dan vergeten dat mijnheer Greenfield volstrekt geene bruine dames en hare gewoonten kan uitstaan. Vertoon u toch maar zoo min mogelijk aan hem, ge woont ver genoeg van ons huis. Als hij u zag zou hij in staat zijn een beroerte te krijgen van schrik, ha, ha,” en Marie schaterde het uit van het grappige denkbeeld. Toen de jonge mevrouw vernam, wanneer haar echtgenoot thuis zou komen, riep zij hare moeder en Rika bij zich en zeide: “Morgen komt Greenfield thuis, ik wilde u dus nog eenige kleinigheden onder het oog brengen. Zorg er voor mama, en gij ook Rika, dat ge me nooit anders dan mevrowu noemt. Ge weet, Greenfield weet er niets van, dat mijne bruine moeder nog leeft, daarbij, ik heb hem geschreven, dat ik eene huishoudster heb genomen (dit jokte Marie, haar man wist nog nog niets van de nieuwe huisgenooten, want zij schreef nooit, daar zij geen Engelsch verstond en haar slecht schrift, ook in het Hollandsch, niet gaarne onder zijne oogen bracht) en natuurlijk is het nu beider plicht zorg te dragen dat onze betrekking nooit bekend wordt, anders moeten wij onherroepelijk scheiden. Het was grievend voor de beide dames; dagelijksch hadden zij zulke kleine vernederingen te verduren. Daar te Buitenzorg echter alles verkocht was, waren zij voor het oogenblik geheel in Marie’s macht en moesten wel bonne mine au mauvais jeu maken. Met de gemakkelijkheid, Indische vrouwen eigen, schikten zij zich al zeer spoedig in de nieuwe levenswijze. Mevrouw zuchtte slechts nu en dan, en deelde ’s avonds, als beiden alleen waren in haar bamboeshuisje, aan Rika de grieven dien dag opgedaan mede, aan Rika, die geen enkele speldeprik vergat en vurig hoopte, dat er eens een tijd mocht komen, dat zij ze vergelden kon. Eindelijk had Marie het ideaal bereikt, waar zij altijd zoo naar verlangd had. Aan de “nonnja toea” (oude mevrouw), zooals mevrouw Meijer algemeen door de bedienden genoemd werd, was het toeaicht over de werkzaamheden in keuken, stal en tuin opgedragen en de sleutels van de goedang toevertrouwd. Rika bestuurde de werkzaamheden binnenshuis, en zorgde voor de linnenkasten, terwijl de naaisters onder haar onmiddellijk toezicht stonden. Uit de verhalen van Marie wist ze reeds spoedig, hoe de heer des huizes alles gaarne wilde hebben en zorgde er nauwgezet voor, dat alles verbeterd en veranderd werd in zijne geest. Marie zag hoe schitterend goed alles ging, ze kon dan ook met voldoening op haar eige ndoorzicht, om moeder en pleegzuchter bij zich in huis te halen, terugzien en vroolijk ontving zij de omhelzing van haar man, toen hij ’s middags om vier uur uit het rijtuig stapte dat hem van den “Boom” naar huis gereden had.
[853:]
“Marie,” zeide hij, aarzelend en bezorgd, “ik moet u dadelijk iets mededeelen. Ik heb namenlijk gasten te dineeren gevraagd voor van avond. Het zijn twee aanzienlijke Engelsche touristen, waarmede ik de reis van Semarang naar hier heb gedaan. Het is mij veel waard en zeer in mijn belang, dat hun ontvangst hier in huis niets te wenschen overlaat. Zulke ge uit al uwe macht daarvoor zorgen?” “Wees maar gerust,”antwoordde Marie, met een sluw lachje, laat je nu maar je kopje thee geven, ge zult het mij wel niet kwalijk nemen dat ik, na dit van u gehoord te hebben, dadelijk aan mijne bezigheden ga, want weet je, de mandoer is weg.” Met een alleraardigst vertoon van drukte liep zij de trap af, die naar de bijgebouwen liedde, terwijl haar man, wetende hoe het in huis voor zijn vertrek toeging, volstrekt niet gerust in de achtergalerij ging zitten, waar Sarieën, de dispensier, hem zijn kopje thee en het groote pak brieven en nieuwsbladen bracht. Wat smaakte het kopje thee hem geurig! Hoe had hij vroeger kunnen vinden, dat de thee die zijne vrouw hen schonk op gekleurd warm water geleek; men moest eenige weken het strooaftreksel op booten en in logementen gebruikt hebben, om het thuis te appreiceren Het was laat geworden met het inkijken van al de brieven, haastig stond de heer Greenfield op, om zich naar de kleedkamer te begeven ten einde zijn reiskleeding af te leggen en naar de mandiekamer te gaan. Hij keek verwonderd rond, de kamer zag er frisch en keurig uit, zijn avondkleeding lag gereed, niets was vergeten, tot zelfs de diamanten knoopjes niet in het geborduurde overhemd, dat hij altijd droeg als er gasten waren of als hij uit moest. In de badkamer lagen zijne handdoeken en andere toiletbenoodigdheden ook gereed en toen hij uit de badkamer kwam en het rijtuig den stal zag uitrijden, dat zijn gasten moest afhalen, was hij verwonderd over de propere nette liverei van den koetsier en de twee staljongens, het zachte glimmende vel der paarden en het schitterend zwart verlaksel van mylord en tuig, wat alles bijzondere zorg in het onderhoud aanduidde. Hij maakte zijn verder toilet in eene aangename tevreden stemming, die volstrekt niet verdween, toen hij, uit zijne kamer komende, naar de voorgallerij willende gaan, uitgleed op den marmeren vloer der binnengallerij, en daardoor opmerkte dat de dofheid van voorheen plaats gemaakt had voor een spiegelgladheid, het gevolg van veel groene zeep en water. Jammer dat er bezoek was, hij kon het nauwelijks nalaten zijne vrouw te complimenteeren over haar zorgvuldig beheer. Daarom trachtte hij zijn gedwongen stilzwijgen goed te maken met tal van attenties en vriendelijke woorden, die Marie aannam met hetzelfde schalksche lachje, waarmede zij hem al dadelijk begroet had. Eenige zorg omtrent zijn tafel kon hij echter niet onderdrukken; wel beschouwd was dat vroeger het zwakste punt zijner vrouw en dat kwam er vandaag eigenlijk het meeste op aan. Maar mochten al des heeren Greenfields aristocratische gasten op hun voorvaderlijke kasteelen in Engeland aan een weelderige levenswijze gewens zijn, toch konden hunne deftige botteliers of rijk gegaloneerde lakeien een voorbeeld nemen aan de vlugge, onberispelijke manier van bedienen, die zij in het Indische huis huns gastheers aantroffen en vooral aan de geruischlooze wijze, waarop zij zilver en porselein hanteerden, zoodat zij letterlijk den naam van dienstbare “geesten” verdienden. Ook het uitgebreide menu was onberispelijk klaargemaakt, de heer Greenfield was dan ook uiterst ingenomen met den lof op alles, die zijne gasten hem toezwaaiden; nergens, en ze bereisden Indië reeds sedert drie maanden, hadden zij bij zooveel netheid, zooveel comfort en weelde, zulk een goede Europeesche tafel aan
[854:]
getroffen. Als er iets was dat hun werkelijk speet, dan was het dat de lieve gastvrouw geen vreemde talen sprak, zij hadden zoo gaarne aan haar zelf verzekerd, hoe ingenomen zij waren met de ontvangst; nu moest dit door den mond van haren waarden echtgenoot geschieden, die als tolk fungeerde. Maar in hare mooie blauwe oogen lazen zij een vriendelijke welsprekendheid en ingenomenheid met hunne personen, die de mooiste Engelsche speech in het niet deed verdwijnen. “ik ben blijde dat ge uw voortreffelijken mandoer weggestuurd hebt,” zeide de heer Greenfield vroolijk, toen zijn gasten uiterst voldaan vertrokken waren, en uit louter dankbaarheid en liefde kuste hij zijne vrouw, ten aanschouwe van het geheele dienstpersoneel, eene handeling, die de flegmatieke Engelschman steeds zorgvuldig vermeed. “Ziet ge nu wel hoe prachtig het gaat, nu ge alles zelf bestuurt.” “Ja,” zoo dichtte Marie, “den mandoer heb ik weggezonden, maar zelf alles besturen, dat weet ge, is me onmogelijk vooral nu… Ik heb eene huishoudster genomen met hare dochter, erge bruine, Duncan,” zeide zij, een aardig overdreven bezorgd gezichtje zettende. Werkelijk keek haar man dadelijk ernstig. “Kom Duncan, wat kan het u schelen, gij ziet hoe “prachtig” het gaat,” zeide Marie lachend, terwijl zij dat woord herhaalde als had zij een aardappel in haar mond. “Als die bruine dames maar niet van die gekke Indische gewoonten in huis invoert.” “Gekheid, ge weet, daar houd ik zelf evenmin van als gij,” overreedden weer de roode lipjes, die even, voor manlief thuiskwam, nog gesnoept hadden van een flink bord roedjak. “En ge zult de vrouwen ook nooit zien, want zij bewonen het bamboezen huisje heel achter op het erf, daarbij zijt gij ’s morgens reeds lang naar uw kantoor in de stad als zij binnenkomen en ’s avonds blijven zij weg.” ”Uw maatregel met dat huisje is zoo kwaad niet, maar zorg nu dat zij zoo min mogelijk onder mijne oogen komen.” Aan mevrouw Meijer werd overgebracht wat de heer des huizes bevolen had en de nonja toea kwam stipt de orders na. Als zij des middags om vier uur in de goedang was geweest, om aan de kokkie alles uit te reiken wat voor de avondtafel noodig was, aan de staljongens het voer voor de paarden had gegeven en in de nstal had nagegaan of de paarden niet te kort kwamen, verdween zij in de keuken, vanwaar zij, als tegen zevenen de laatste hand gelegd was aan de verschillende sausen, pasteien en gebakken, door den tuin naar hare woning ging, waar Rika haar reeds wachtte. Daar deze hare werkzaamheden binnenshuis verrichtte, - dikwijls zelfs in de kamers der echtgenooten – zoo was eene ontmoeting met den heer des huizes niet altijd te vermijden. Maar Rika was geen leelijke plompe Indische vrouw, met breede, grove trekken, en vond weldra genade in de oogen van den heer Greenfield, die haar veroorloofde te gaan en te komen, zooveel zij wilde. Rika was zelfs het aanzien wel waard. Zonder eene schoonheid te zijn, haar portret zou iedereen zelfs leelijk gevonden hebben, maakten hare donkere, groote oogen, haar ravenzwart haar, de kleine volle mond, al stak die wat vooruit, met zijne mooie witte tandjes en de fijne lichtbruine gelaatskleur, dikwijls werkelijk den indruk, als ware zij mooi. Hare handjes en voeten waren smal en klein, de polsen en enkels smal, terwijl hare gestalte tenger maar goed gevuld was. Wat het meest in haar opvoel waren hare gracieuse bewegingen. De minste wending van haar lenige gestalte was langzaam en rond, nooit haastig of hoekig, en diep poezen- of slangeneigenschap was haar aangeboren. Zij dacht er nooit bij, hoe zich te
vorige pagina | inhoud | vorige pagina