Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 23 Julij 1869
Lieve Sophie,
Eigenlijk is het niet vroolijk met mij gesteld, ik ben alleen en Gideon is ziek, zoodat ik gister voor het eerst, na een verblijf van 13 maanden hier, den dokter heb doen roepen. Ik vrees dat hij eene aandoening van indiesche ingewands ongesteldheid heeft, wel ligt, want in den regel is hij vrolijk en lustig, doch sommige verschijnselen bij hem zijn niet volkomen in orde, en dat is iets waarmede men hier hoogst voorzigtig wezen moet. Ik hoop dat hij spoedig weer klaar zijn zal.
Van Huet heb ik twee brieven gehad, een uit Cheribon, waar de boot eenige uren stil lag, en een uit Samarang, waar hij vierentwintig uur aan wal heeft doorgebragt, uit Soerabaya hoop ik er morgen een te krijgen: die brieven blijven 5 dagen onderweg. Tot nog toe ging alles goed: hij had een goede boot, een hut alleen, betamelijk voedsel en een geschikt kapitein. Ook tot Samarang althans, goed gezelschap aan boord. Ik hoop dat dit togtje hem eene aangename ontspanning geven, en tevens leerzaam voor hem wezen zal. Te Soerabya is men algemeen hoogelijk met hem ingenomen; en de resident van Passaroean onder anderen heeft hem reeds vooruit gezegt, dat hij bij niemand anders logeren mag als bij hem; reeds maanden geleden werd hem geschreven dat hij, bij een eventueel bezoek, daar ingehaald zou worden. Zijn eerste brief uit Cheribon, geschreven onder den verschen indruk van het afscheid van ons, was nog niet vrolijk. Gideon zei zelfs "het is een lamlendige brief, moesje." En na, eenig nadenken: "ik geloof zelfs dat hij niet van hem is, zij hebben zijne hand nagemaakt; het is zijn stijl niet." Verbeeld u! - Ik trachtte Gideon te troosten met te zeggen "och kind, ik houd het er voor dat hij denkt, ze zitten daar nu te Batavia zoo in eenzaamheid te treuren, als ik nu opgeruimd schrijf, dan zullen ze zeggen, jawel, hij neemt het er maar van, en laat ons koekeloeren; het zal best zijn dat ik maar in het tragische verval." Doch Gideon antwoordde: "Neen, moesje, daar houd ik hem te opregt voor." Intusschen de brief uit Samarang was reeds in een geheel anderen toon geschreven, mijnheer scheen zich nu al vrij wel in zijn lot te schikken. Het zal maar weduwnaarspijn geweest zijn.
Gistermiddag kreeg ik eene vriendelijke visite van mijne buurvrouw, een zwitserse dame bij wie Gideon op school geweest is, en die naar hem zien kwam omdat zij gehoord had dat hij ongesteld was. Eene alleraardigste vrouw, het spijt mij dat zij volgende maand naar Europa terugkeert. Wij hebben zamen om de maatschappij en het menschdom hier allerhartelijkst gelagchen. Eindelijk begon zij mij ook te spreken over Huet en diens artikelen in de cour., die zij savoureerde, vooral die tegen Keuch. Gij moet weten zij is vroeger gouvernante bij zijne meisjes geweest, en zij zegt, "ik respecteer mijnheer K., maar wat M[ijnheer] H[uet] van hem zegt, is waar, volkomen waar, ik lees en herlees zijne artikelen."
Intusschen zijn èn Lion èn Keuch. weer bezig, in H[uets] afwezigheid, allerlei douceurs aan zijn adres te debiteren en die mij trouw thuis te zenden. Goed dat ik er mij niets van aantrek. Ze kunnen hem toch niet aan. - Dag Sophie-lief, ik moet nog wat aan mijn mannetje schrijven ook, en ik word nu om het een dan om het ander weggeroepen. Zijt met mij nheer P.[otgieter] van Gi en mij zeer hartelijke gegroet en denk in liefde aan Uwe Anne.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina