Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 21 Aug. 1868
Allerliefste Sophie,
Toen wij zondag vóór acht dagen 's avonds "op Sorgvliet", van mijnheer P. ontvingen, had ik dienzelfden morgen, in eenzaamheid in mijne kamer gezeten, een zoo sterk heimwee naar de Leliegracht gevoeld, naar die klassiek ingerigte Amsterdsche woning waar ik, om stijd met Gideon, zoo dikwerf als een bedorven kind behandeld werd. Hoe dubbel trof het mij dus, toen ik eenige uren later die schoone dichtregelen op onze eigen lieve kleine woning las. Waart gij op Sorghvliet, half Mei, omstreeks mijn verjaardag? en hebt gij de tulpen gezien, waarover inzonderheid Gideon zoo treurde, omdat zij niet bloeijen zouden voor hem. Nu zijn zij door mijnheer Potgeieter onvergankelijk gemaakt. Somtijds zie ik Sorghvliet zoo duidelijk voor mij alsof ik er werkelijk was en er in mijn hoekje zat. Wij zijn er dan ook zoo gelukkig geweest en dikwerf ook met u. Meen daarom niet dat onze nieuwe woning mij niet aanstaan zou. Integendeel; ik ben er nog slechts kort in geweest, toch geloof ik, moest ik haar verlaten, dat ik met weemoed aan haar terugdenken zouals overal toch waar men heeft geleefd en liefgehad blijft iets hangen van ons hart. Somstijds ook heb ik het heimwee naar uw prachtigen zomer gehad; want het is waar, is de zomer in holland mooi, dan geniet men er veel meer van dan hier, waar men zich daags altijd binnenshuis moet houden, en waar het 's avonds, wanneer men buiten kome kan, zoo spoedig donker wordt. Doch nu uw zomer zijn einde nadert, troost ik mij, want de mijne blijft; en de ochtenden althans, zijn hier altijd verrukkelijk schoon, en ons ontbijt, onder de voorgalerij met haar vorstelijk uitzigt, is elken morgen een nieuw feest.
Voor het overige zult gij bemerkt hebben, dat men ons hier waarlijk niet met vrede laat. De ultra liberalen, die hier eenvoudig in Huets politieke beginselen hebben vergist, beschuldigen hem nu van allerlei gemeene streken. Wat kennen zij hem weinig! Tot eigenzinnigheden misschien nog wel, maar tot laaghartigheden was hij nooit in staat. Intusschen spijt het ons geenszins dat wij in die liberale kringen niet zullen worden opgenomen; hetgeen wij daarvan aan huis bij van Gennep zagen, trok ons volstrekt niet aan: er heerscht daar een zoogenaamd vrijen, doch naar onze bescheiden meening, vrij ruwen en onbehagelijken toon; wij voelden ons daarbij volstrekt niet op ons gemak. Bij den procureur-generaal, den heer Timon der Kinderen, Huets ouden vriend, komen wij zeer gemeenzaam aan huis, ook hebben [wij] kennis gemaakt met den heer Meertens, notaris, gehuwd met de zuster van mevr. Keuchenius, met den resident van Batavia, [den heer [Hoogeveen], [ook een] broeder van dezelfde dame; en deze dagen hopen wij ook aan huis te komen bij den heer Nieuwenhu[ijzen], raad van indië. - Doch met al dat moois, ons eigen lieve hollandsche kringetje hebben wij niet terug; doch waar vindt men dat ook weerom? Over een jaar of wat willen wij hopen.
Ik heb grooten lust u eens een commissie of wat op te dragen. Of ik mag, vraag ik maar niet. Onder andere: [men] houdt hier zooveel van echte huishoudelijk ingelegde uitjes en augurkjes. Zoudt gij eens een paar potjes voor mij willen maken? Ik weet wel voor uzelve doet gij het niet; bij u aan huis wordt op zulke burgerlijke aspiraties uit de hoogte wordt neergezien; en toch wanneer gij er u toe zet, maakt zeker niemand ze lekkerder dan gij. Voor morellen op brandewijn is het zeker al te laat? Dan zou ik gaarne hebben een paar voeren voor mijn corset van Mad[...] Alexandie; van mij is eene gebroken en dat hindert fameus. Vervolgens strekken mijn begeerten zich uit naar eenige zilverpoeder; de jongens hier poetsen met jenever en krijt, doch op de duur wordt het zilver daar niet mooijer van. Zende mij verder svp een beetje naainaalden en wat naaigaren. Zulke dingen zijn hier duur en slecht. Het best is zoo men zulke [zaken] in een [trommeltje] pakt, waarvan de naden met een strook papier worden digt [geplakt], en over dat papier henen nog wat met lijm bestreken.
Gideon ziet met verlangen uit naar St Nikolaas; dat verstaat zich. Wat een lief briefje heeft mijnheer P hem geschreven! Hij maakt het hier voortreffelijk. In Holland heeft hij nooit zoo goed gegeten als hier, vooral van de rijsttafel houd hij veel; hij slaapt goed, houdt dol van baden en ziet er dan ook zeer goed uit; de roode randjes aan zijne oogen zijn geheel verdwenen; en hij heeft [nu] [de] fraaije lange zwarte wimpers weer die hij had als [klein] kind. De school bevalt hem goed; en hij begint kennisjes onder de jongens te krijgen. Nu, Sophia, schrijf ook eens. Groet mijnheer P. zeer zeer hartelijk van Uwe zeer liefhebbende Anne.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina