Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 16 Sept. 1868
Liefste Sophie,
Foei, wat hebt gij dezen zomer eene warmte uitgestaan. ik had medelijden met u, en toch heeft het koddig verhaal van M.[ijnheer] P.[otgieter ons hartelijk doen lagschen. Hij heeft ons de Leliegracht uitgeteekend, werkelijk alsof men haar voor zich zag; die goede Leliegracht met al [hare] oude kennisen! - neen, zoo kwaad als gij, hebben wij het hier bij lang na niet gehad.
Voor een gedeelte komt dat zeker doordien onze dagen zooveel korter zijn; wij zien slechts de zon en voelen haar ook (al geeft zij geene warmte) van 's morgens 6 tot 's avonds 6; zoodat de temperatuur veel langer dan bij u gelegenheid heeft zich af te koelen; hetgeen maakt dat het hier 's avonds en 's nachts dikwerf vrij frisch is, en men met genoegen onder een dunne deken kruipt. Vervolgens is men hier op de warmte volledig ingerigt. De lelikanten al aanstonds, zijn veel ruimer dan de Europesche; zij zijn van ijzer, de onderlagen bestaan uit veren, en daarop is uitgestrekt eeene vrij dunne [en harde] matras, bedekt met een enkel laken, dat is al; alleen bevindt zich aan het voeteneinde een opgevouwen maltonnen deken, die men kan gebruiken wanneer men wil. De ledikanten zijn omgeven van wit neteldoek behangsel, 's avonds tegen donker komt de meid met een biezen bezempje en verjaagt de muskieten uit het bed; waarna zij de gordijnen zorgvuldig sluit en rond de matras instopt opdat het lastige volkje niet wederkeere, waarvan men des nachts dan ook bijna nooit eenige last ondervindt. Verder de kleeding: de heeren dragen 's morgens niets dan een dunne pantalon en een wit katoenen chineesch baaitje in den vorm van een los van voren digtgeknoopt patelotje, dat men hier zeer knapjes strijkt en stijft, en dagelijks verwisseld, zoodat de welgebouwde mannen er inderdaad zeer presentable mede uitzien; deze beide kleedingstukken zijn inderdaad al wat zij dragen, behalve een paar muilen aan de bloote voeten. Kleeden de heeren zich, dan gebruiken zij een overhemd, een witten pantalon, wit vest [ligt] zwart jasje, (niet van laken) 's avonds en een wit jasje 's morgens. Wij dames dragen 's morgens: een premier, een sarong of gladde naauwe rok van gekleurd katoen die wij om het midden over elkander slaan en daarover een fijne cabaai gegarneerd met gegauuffreerde strookjes en van voren digtgeknoopt. 's Middags dragen wij niets dan een lange premier, een corset, een crinoline, een bovenrok en daarover een zomerjapon. Zoo toeren wij ook, zonder hoed; alleen slaan wij, bij wijze van draperie, een kanten mantille of iets dergelijks om.
Dan baden wij getrouw; elk huis heeft zijn badkamer, deel uitmakende van de bijgebouwen; daarin bevindt zich een enorme kuip die dagelijks met frisch water wordt gevuld. de kinderen, ook Gideon, kruipen in de kuip; de groote menschen blijven er voor staan, en gooijen zich nat met een klein blikken emmertje, waarna het water, langs den afloopende vloer, naar buiten weer verdwijnt. - Eindelijk ons kostelijk ijswater waaraan men voelt dat het u gezond houdt. het is toch wat te zeggen dat men het in Holland nergens krijgen kan. In de dispense-kamer bevindt zich een zwaren houten van binnen met zink bekleeden ijskist. Dagelijks haalt de jongen 5 pond ijs voor 30 centen (Huet in de stad op zijn kantoordagen heeft zelfs voor 3 centen een pond), deze provisie wordt in een wollen dekentje in de kist gedeponeerd, en daarnevens flesschen met water, bier wijn boter al wat men wil nedergezet, zoodat alle dranken zoo heerlijk koud zijn, dat men dikwerf slechts bij kleine teugen tegelijk drinken kan.
Wij wonen heerlijk; met Europesche oogen gezien, eigenlijk vorstelijk; ons huis vooral heeft iets buitengewoon lichts luchtigs en riants. Ik kom in vele huizen die veel meer hier doen dan het onze, omdat zij grooter zijn, maar ik zou het mijne niet ruilen. Toch wonen wij niet duur voor Batavia F 180 in de maand; doch dit huis was als voor ons weggelegd! er was letterlijk niets anders te krijg. Men gaat eenige trappen op, die voeren naar een zeer rruime en breede voorgalerij. Deze leidt door drie zeer hooge dubbele deuren naar de even ruime en lichte binnengalerij, die er met [hare] canapé's en fauteuils van donkerrood trijp en [hare] witte marmeren tafels zeer sierlijk uitziet. Midden uit de binnengalerij loopt een breeden gang naar de achtergalerij. In den gang komen vier deuren uit. De eerste aan de linkerhand is de slaapkamer, tevens kleedkamer van Huet; deze kamer heeft met een deur gemeenschap met Gideons kamer. Aan den overkant van den gang over de slaapkamer, is mijne kamer, een heerlijk koel vertrek, waar althans in dezen tijd van het jaar nooit zon komt; en dat er langzamerhand al zeer elegant begint uit te zien; later hopen wij het nog te kompleteren. Uwe gordijn wacht ik deze maand met het schip; ik zou er gaarne een divan van zien te maken: een lage en zeer breede rustbank zooals men hier veel gebruikt. Op mijne kamer volgt de dispensekamer. -
Des morgens half zeven staan wij op; later wanneer wij nog wat meer gewoon zijn, hopen wij nog vroeger op te staan. Dan gaan wij in den tuin kijken naar onze bloemen die het zeer goed maken. Wij hebben vele fraaije rozen, een massa heliotropen, verbena, anjelieren, ik heb zelfs citroenkruid, een vergeetmijniet, en verbeeld u, een bloeijend maartsch viooltje; het is wel zeer klein, doch de geur is volkomen als de Europesche en het bloeit hier zelfs in September. Op het oogenblik staat voor mij een bouquetje van rozen [...] citroenkruid, ruikende verbenam en viooltjes, dat ik gister van de lieve mevr. Meertens kreeg, die ook zoveel van bloemen houd; het is hier een zeldzaamheid hollandsche bloemen te hebben, en ik ben er door de vendutie van mevr, Pahud (die ze van Buitenzorg kreeg) zeer gelukkig aangekomen. Half acht ontbijten wij met délicieuse echte padang-koffij; (als gij bij mij waart zou ik u tracteren) Gi echter met thee, die slap is maar [niet] slap [smaakt], van het [bordje] en uit het kopje van mevr. Bosboom en uit het trekpotje dat wij op Sorghvliet gebruikten. Wij ontbijten onder de voorgalerij met haar verrukkelijk uitzigt. Tegen acht ure gaat Gideon naar school, en als de groote [...] weg is, blijven wij nog een uurtje zitten praten.
Daarna begeef ik mij, gewapend met een grooten sleutel, naar de gondang of provisiekamer. Daar verzamelen de bedienden zich om mij henen om het noodige te krijgen; de koetsier haalt gabba en bras (twee soorten van rijst voor de paarden) de dispense jongen neemt wijn of bier, de kok krijgt boter, aardappelen, rijst, rolpens, saucijsjes, groenten in blikken, sucaden of krenten, macaroni of vermicelli, in één woord al wat hij noodig heeft; de meid vraagt witte zeep, enz. Dát zou een kolfje wezen naar uwe hand.
Eerst was het mij zeer vreemd; doch nu ben ik er aan gewoon; van mijne meeste bedienden houd ik reeds en zij geloof ik ook van mij. Mijne huishouding gaat geregeld en vreedzaam haren gang. Daarna ga ik schrijven lezen of naaijen in mijne kamer. Vroeger ging Huet, als hij niet naar stad ging, naar zijne kantoor, dat hij in de bijgebouwen heeft; doch aangezien het daar veel warmer is dan bij mij, heb ik hem zachtkend naar mij toegetroond, zoodat hij nu werkt [bij mij] [in mijne kamer]. Te één uure komt Gideon weer thuis en staat de rijsttafel gereed.
Deze maaltijd gebruikt men op de volgende wijze: men dient zich van eene portie droog gekookte rijst, men voegt er wat kerry bij, vervolgens neemt men een stukje omelet, een klein gehaktje, een kippen boutje, een weinig [komkommer], fijn gewerven spaansche peper, en andere kleinigheden die onder den naam van sambal zijn begrepen, maakt dit alles zeer fijn en roert het ondereen, hetgeen inderdaad een zeer smakelijke spijs oplevert. Twee jongens dienen daarbij aan tafel, ook wanneer Huet naar de stad in, en ik dientengevolge alleen ben met Gideon. 's lands wijs, 's lands eer, ik vind het wel wat embarrasant, [doch] Gideon volstrekt niet. Gij weet van klein kind af, heeft hij om schoone borden en vorken geroepen, en hij vervolgt nu deze hebbelijkheid met het grootste gemak, in het Maleisch. Na de rijst krijgt men een gebakken aardappeltje en een stukje biefstuk en eindelijk vruchten toe. Na dezen maaltijd begeeft men zich ter rust van 2 tot 4 ure. Omstreeks 4 ure staat de thee gereed; in de achtergalerij; al de maaltijden, behalve het ontbijt, worden daar gebruikt; na de thee, waaronder Gideon zijn ontbijt maakt, ga ik op nieuw naar de gondang, vervolgens gaan wij de een voor de ander na baden en ons kleeden.
Meestal komen alsdan onze lieve schimmeltjes met ons net open rijtuigje voor, en gaan wij een toer rijden of bezoeken afleggen, ofwel wij blijven tehuis en ontvangen zelven visites.
Te zeven ure wordt er gedineerd. De spijzen zijn hier zooveel mogelijk hollandsch, en men slaagt hierin inderdaad vrij aardig. Het rundvleesch is klein, geene Amsterdamsche ribben, doch goed, de aardappelen ookl verder heeft men worteltjes, rapen, snij- en heeren boontjes, salade, kool enz. Men maakt délicieuse appelmoes toe van inlandsche manga's, en bij de rolpens eet men gebakken ananas, hetgeen inderdaad zeer gedistingueerd smaakt. Men heeft ook varkensvleesch, eenden, kapoenen kalkoenen en veel kippen; en bij extra gelegenheden hollandsche groenten en vruchten in blikken van Alberdingh Thijm doch die luxe permitteert men zich niet elken dag. Onze kok bakt flenschjes, wentelteefjes, puddungen en gebakjes als de beste Hollandsche keukenmeid. Met het kanonschot van 8 ure ("poekoel boum") gaan alle kindertjes, en ook Gideon naar bed. Heeft men tijd en lust om visites te ontvangen, dan zet men zich in de voorgalerij en drinkt daar thee; schikt dat niet dan draait men de gaslampen voor uit, ontkleedt zich en houdt zich achter; wij gaan meestal zitten in mijne kamer die 's avonds het gezelligst is; eerst doet Huet zijn werk, en daarna leest hij wat voor, dikwerf tot 12 0f 1 uren, hetgeen ik déli vind. -
Gij ziet, lieve Sophie, ons huiselijk geluk heeft niet verloren, nu, dat zou ook zeer ongelukkig zijn geweest; want juist dit hadden wij op het oog toen wij trokken naar den vreemde; en men heeft het hier meer noodig dan ooit. - Van den heer Voute, die nog niet weder is geplaatst tot zijn groot verdriet, blijven wij de meeste hartelijkheid ondervinden. Van[middag] komt hij weer bij ons eten met Walther Huet.-
Wel foei, wat heb ik schandelijk veel over ons zelven geschreven! Doch ik weet dat de kleinste détails van ons leven uw belangstelling wekken, omdat gij ons liefhebt; ik vraag er dus geene vergeving voor. - Met de volgende fransche mail heb ik welligt gelegenheid u eens een klein pakje (doch zeer klein werd er gezegd) te zenden; door vriendelijke bezorging van den luitenant van Goens, een neef van Huet, die de laatste expeditie hier heeft mede gemaakt, en die naar Holland terugkeert. Ik hoop althans dat hij mij niet zal teleurstellen. Konden wij hem belezen zelf eens bij u aan te gaan!
Van mevr. Bosboom hoorden wij nog niets. Zou zij zich ook al ergeren aan Lidewyde? Hoe beneden alle kritiek is de meeste kritiek die tot nog toe geleverd werd over haar. Alleen de Samarangsche Locomotief, heeft en goed stuk over haar van een Haagschen correspondent. Het zou dan ook al te erg zijn dat het geheele menschdom blind was voor de, ondanks zijne groote gebreken, waarvoor wij zelven geenszins blind zijn, groote superioriteit van het boek. Bij het oordeel van dien zekeren Hagenaar legt Huet zich volkomen neder, en... ik ook. "Dat zegt veel", zult gij denken. - Wat verder onze positie aangaat: de liberale kliek blijft op een afstand; doch de hooggeplaatste personen zijn beleefd en voorkomend. En aangezien men hier heeft te kiezen tusschen den eenen of den anderen kring, betreuren wij den liberalen niet: de manieren en conversatie daar trokken ons niet aan. Ik zal u eens een paar staaltjes vertellen.
De jonge barones Raders, dochter van den gewezen vice-president Prins, komt eene visite bij den heer van Gennep doen. Zij vraagt hem of hij zekere rozenstekjes die hij haar beloofd heeft, voor haar gereed heeft. Hij antwoordt ontkennend. "[Gij zijt] [Je bent] toch een beroerden kerel", voegt zij hem toe. Een volgenden avond presenteert de jonge mevr. Heijligers haren gastheer hem een aschbakje met afgebrande eindjes sigaren in het gezigt te gooijen. Een andere dame, [de gouvernante], die aan mijn gezigt zag, hoezeer deze propositie mij verbaasde, zeide mij later: Ja, Mevrouw, zoo gaat dat hier toe, en nu hoort gij nog niet eenmaal wat men elkander influistert; strakjes nog hoorde ik een der heeren aan eene dame vragen: "Hoeveel miskramen heb jij van je leven al gehad?" Cela manque de distinction, vindt gij niet, Sophie. En dan moet gij die heeren zien, die philantroopen met hunnen zelfverloochende liefde voor den Javaan en van hunne stukjes hooren! Geloof mij, geloof mij, zij worden enkel gedreven door eigenbelang, om het geld dat het gouvernement nu beurt te doen overgaan in hun eigen zak. Er zijn reeds onpartijdigen, zooals Harthoorn onder anderen, die beter dan iemand met de inlanders bekend is: hij beweert dat hij reeds sints jaren denkt, zooals Huet nu.
Doch lieve hemel, laat mij eindigen. Gij betaalt stellig dubbel port. Vergeef mij. Zijt men onzen trouwsten [vriend] en gezegenden correspondent op het hartelijkst van ons driën gegroet, en gelooft dat bijna dagelijks aan u denkt, Uwe liefhebbende Anne Busken Huet Hartelijken groeten aan familie en kennisen. Huet schrijf met dezen mail of den volgenden aan Charles.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina