doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter


Kramat, 16 Nov. 1869

Allerliefste Sophie,

Verbeeld u, wij hebben nog niet eens antwoord op den brief waarin ik u meldde dat Huet uit Soerabaya was terug gekeerd, en reeds zit hij, sints gister, weer op de boot om daarheen te vertrekken. Gelukkig echter, voor ons, zal dit togtje slechts 12 dagen duren; en aangezien er 10 dagen voor de reis afgaan, zal het genoegen voor mijn uithuizig monster ook gering wezen, en het zou een beetje schande zijn hem, bij deze gelegenheid, erg hard over zijn uitvliegen te vallen. Heel veel plezier zal hij niet hebben, vrees ik, doch een man van gewigt maakt het hem zeer; het duurt niet lang of hij zet de gansche kolonie naar zijne hand. M.[ijnheer] P.[otgieter] zal u wel reeds verteld hebben, dat dezen keer, hetgeen in vele jaren niet gebeurd is, het adres van de kamers van koophandel op de wet van den minister van kolonieen in vrij conservatieve zin uitgevallen is, ja, ja,; er is geen gekscheeren met mijn man.
M.ijnheer P. verweet hem wel eens dat hij, in de cour., eeuwig praatte over politiek; doch ik verzeker u, die kleine giftjes, eijerlepelsgewijs toegediend, hebben aardig gewerkt. -

Gi is in woede geweest over H's vertrek. Hij begreep dadelijk waarom het was, ofschoon H. het niet zei. "Jij, met je malle suikerregeling," zei hij.- Voor het overige, buiten enkele oogenblikken van toorn om, leeft hij tegenwoordig in den zevenden hemel. Want, moet gij weten, hij heeft een allerbeeldigst paardje cadeau gekregen, een Isabelletje, "goud met zilveren manen", zooals hij het noemt, van mijnheer van Delden (van de firma Reinst en Vinju). denzelfden man bij wien Jan ten Brink vroeger goeverneur is geweest; en deze vriendelijke man dweept met Gi's vader en diens denkbeelden, en dientengevolge gevoelde hij behoefte om een genoegen te doen aan Gi-zelf.
Het is een gelukskind, die Gideon; de eene maand eene erfenis, de volgende een paard; zoo gaat zijn leven voort, van klein kind af; gij en mijnheer P. weten daarvan mede te spreken. Ik wilde om een lief ding, dat gij hem eens uit rijden zaagt gaan; in zijn wit pakje met een goudgeelen zijden sjerp of slendang om het midden, en een zeer koket rood kepi op; vergezeld van twee jongens in witte baaitjes met rood afgezet. Het is een allersierlijkst gezigt; ook trekt hij algemeen de aandacht en ziet men hem aan voor een grooten piet; de een vraagt of dat de zoon [...] mijnheeer van Delden, en de konducteur van den tramway zelfs, of het de zoon is van den toewan besaar letterlijk: den grooten heer, met wien zij bedoelen den gouverneur generaal. -

Het is hier tegenwoordig zeer warm; de regenmousson wil nog maar niet doorkomen, en dat zijn steeds de drukkendste tijden in dit land. Bij u zeker is het vochtig en donker; wij moesten elkaar wat kunnen overdoen. Dat lieve Holland met zijn ongelukkig klimaar, daartegen alleen zal ik op zien wanneer ik terug mogt gaan. Wat was ik overgelukkig met mijn violettes de parme. Zij zullen wel opkomen, hoop ik; doch de reseda heb ik niet in bloei kunnen krijgen, helaas, [doch] viooltjes [echter] zijn hier wel meer, al zijn het dan ook geen dubbele. Die trouwe mijnheer P., dat hij ze toch opgedolven heeft!- Ik heb juist weer een allerliefst bouquetje Hollandsche bloemen bij mij: donkere en lichte rozen, heliotropen citroenkruid en allerlei verbena's. -
Zo gauw Huet weg is, [..] een bouquetje plukken, als een vergoeding voor zijn vriendelijk gezigt. Het is toch een zonderling wezen, die zelfde man die zoo gehaat en uitgescholden wordt in het publiek, en die eene zoo groote liefde weet op te wekken bij zijne vrouw, bij zijn kind, en ik durf te zeggen, bij zijne vrienden ook, niet waar Sophie? -
Adieu, met ons beider hartelijke groeten aan ubeiden.
Anne


inhoud | vorige pagina | volgende pagina