Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Kramat, 11 Jan. 70
Allerliefste Sophie,
Eindelijk gaan met deze mail eene bezending portretjes van Gideon naar Holland. De zwarte voldoen mij zeer. Doch Huet die gepoogd heeft u en den Heer P.[otgieter] een gekleurd te schenken is, dunkt mij, voor zijn goeden wil slecht beloond geworden. Mij althans stuit dit produkt van 's phtotraafs genie vreeselijk tegen de borst. Denk nu toch niet dat Gi er uitziet als een zekere peulvrucht. Nu je weet wel. Hij is integendeel als eene roos zo frisch. De kunstenaar heeft eenvoudig bij vergissing de kleur die op de wang hoorde op het buisje gebragt, en andersom. Ook het petje dat zoo geestig is in de werkelijkheid, is hier zoo gemeen.- Misschien lacht gij mij uit, en zijt het volstrekt niet met mij eens; zooveel te beter. Anders raad ik u bij Charles een mooije zwarte uit te zoeken en de gekleurde bijv. aan Keetje te vereeren. Zij vindt het zeker beeldig mooi. Als gij mijn trouwe Keetje ziet, groet haar dan voor mij, en zeg [d]at ik haar een volgenden mail weer eens schrijven zal; doch ik voel mij niet lekker van daag; ik ben onder dokters handen, hetgeen mij nog niet is gebeurd; het is dan ook niet erg; doch de medicijnen die ik gebruik; maken mij soezerig en beverig, en ik gevoel mij niet in staat meer te schrijven dan aan u alleen. Ik verbeeld mij dat hij Gideon zeer zult veranderd vinden in den tijd dat gij hem niet gezien hebt; in mijn eigen oogen althans is hij van een kind een jongen geworden in dien anderhalf jaar; mij dunkt het verschil moet iemand die hem in dien tusschentijd niet zag, nog meer treffen. Ik twijfel toch of hij in Holland zich zoo spoedig zou hebben ontwikkeld. Hoe zal het zijn wanneer gij [hem] terugziet over een paar jaar, zooals ik hoop. Charlotte heeft u waarschijnlijk reeds verteld [hoe] ik haar laatst schreef, dat wij een plan hebben gemaakt om, al mogt H. ook nog niet terstond mee kunnen komen, ik in ieder geval tegen Gideons 12de jaar met hem naar Europa zal terug keeren; ook al zou ik dan niet met hem in Holland blijven; wij zagen hem liever opgroeijen in het buitenland; doch met de vacanties en zoo kwam hij dan toch bij u. Wat zou het aardig zijn u allen weer te zien! Doch de groote schaduwzijde - het achterblijven van H.! daarom denk ik er nog maar niet aan. Huet maakt het toch zoo goed; hij ziet er zoo kostelijk uit, en is zoo opgewekt, ondanks zijn hard werken, dat ik er mij niet genoeg over verheugen kan. Hij heeft dan ook hier volstrekt niet het land; en ik kan meer en meer merken dat men hier verbaasd is over zijne groote gaven en talenten. Aan mevr. B.[osboom] heb ik met den vorigen mail geschreven; gij dacht dat er wat achter stak dat ik zulks zoo lang had uitgesteld. O neen; doch op haar eigen brief heb ik zoo vreeselijk lang moeten wachten, dat ik ten slotte in een sleur van niet-schrijven gekomen was. Dat neefje is een heel gewoon luitenantje, hoor! en ik kan niet geloven dat een wezenlijk supérieur meisje een roman met hem zou hebben [gehad]. De gewoone meisjes echter zijn wezenlijk een beetje mal op hem, moet ik zeggen, tot schande van ons eigen geslacht.- Adieu Sophie-lief. geloof nog steeds van ganscher harte
Uwe Anne
inhoud | vorige pagina | volgende pagina