Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Kramat, 23 April, 1870
Liefste Sophie,
Ach, wat heb ik genoten te Buitenzorg! Welk een verukkelijk klimaat en welk een prachtig land! Kon ik u en mijnheer P.[otgieter] dàt eens laten zien; ik had er een lief ding voor over. Het Hôtel "Belle vue" ligt op eene hoogte. In de valei aan uwen voet wuift een prachtig klapperbosch, waardoor de rivier kronkelend henen bruischt, en daarachter de berg, de Sallak. O, gij weet niet hoe die bergwind mij verkwikte en opwerkte. Wat mij te Batavia hindert, is niet de warmte; gij weet, daar houd ik van. Doch het gebrek aan frissche lucht. Mijne longen vinden hier geen zuurstof genoeg, zoodat ik het vrij benaauwd heb tusschenbeiden; dat is een der redenen waarom ik wel eens niet schrijf; het voorover zitten hindert mij dan. Doch te Buitenzorg was dat geheel anders; het was alsof ik weer thuis was, te Bloemendaal, en te Bloemendaal met een eeuwigen zomer. Zagen wij slechts eenigszins de kans het met de courant te schikken, dan gingen wij er zeker wonen. En ik heb er zoo gewandeld, tot s 'morgens 12 ure toe; hetgeen men hier, na acht ure, onmogelijk kan doen. De Plantentuin, of het Park van den Gouverneur (hetgeen hetzel;de is) is onovertrefbaar schoon. Aan een der Hoofdingangen staat het nette kerkje: daarachter ligt het kerkhof. Dat wenschte ik, dat mijnheer Bosboom zien kon. Een indrukwekkender gothiesche kerk bestaat er niet; het bestaat uit een bamboebosch dat de natuurlijkste gewelven vormt: het is er altijd koel en schemerdonker en er heerscht een geheimzinnig blaauwachtig liocht, en een daarnaast stroomende kleine waterval, is zoo goed als een altijd ruischend orgel. De graven zijn niet zeer talrijk; want het kerkhof is bestemd voor de gouverneurs-general en hunne familiën alleen. Den vorige dag was de arme mevr. Mijer begraven. Ik zag hoe haar graf dichtgemetseld werd; terwijl het door getrouwe handen met een tal van frissche en geurige Perziesche rozen was bestrooid.
Mevr. Mijer wordt algemeen betreurd; zij is eene uitstekende en beminnelijke vrouw geweest, die in al haar grootheid hier veel verdriet heeft gehad; vooral ook doordien zij dire maanden na hare aankomst eene aangebeden dochter verloren heeft. In de nabijheid van deze ligt zij nu begraven.
Verder wandelt men in eene valei naar een vijver met eene fontein, in welke watteren de prachtige Victoria Regina, met hare groote roode en witte rozen, bloeit de bloemknoppen zijn net groote bleekroode rulpen. Zoo komt men in een varenboisch, en het is alsof men wandelt onder een koepeldak van de allerfijnste kant, daarna onder de palmboomen die hunne prachtige kroonen wuiven hoog boven uw hoofd.
Ook vindt men een lang van oude waringi's, boomen met een omvang waarvan men in Europa geen voorstelling heeft, wie luchtwortels altijd weer nieuwe stammen maken, tot zij eindelijk worden tot een ondoordringbaar woud. Het is waar, Java is een goddelijk schoon land, en ik ben zeer gelukkig dat ik het heb gezien. Wij hopen nu maar dat H.[uet] over een paar maanden eene maand vacantie zal kunnen krijgen, dan gaan wij er gezamenlijk heen en halen ons hart aan het buitenleven op; daarvoor zijn wij toch in de wieg gelegd.- Wij hebben niet alleen veel gewandeld, doch ook getoerd, want wij hadden rijtuig en vier paarden (waaronder dat van Gideon) bij ons, met en benevens 5 bedienden. Gij ziet dat gaat hier alles grand genre.- Het Hotel, helaas, was vrij poesterig; doch het prachtig uitzigt deed u alles vergeten. Gideon alleen was blij dat hij weer naar huis ging; hij miste zijn ruim huis, zijn speelgoed en al zijne dieren. Hij heeft er een aap gekocht; een alleraardigst schepsel dat hem zeer vermaakt, en dat hij den naam van Anoman, den koning der Apen uit de wayang gegeven heeft.
Gedurende onze afwezigheid is tweemalen de jonge Bakhuijzen hier geweest; zoodat wij hem helaas nog niet gesproken hebben. Intusschen zal hij het hier zeer goed maken, naar wij vernemen van den heer Levison Norman, den directeur van het Binnenlandsch bestuur, die H. te Buitenzorg gesproken heeft, waar hij kwam om den Heer Mijer te condoleren. Bij den Heer Levysohn aan huis logeert Bakhuijzen; en hij bevalt daar zoo goed dat hij er vooreerst wel blijven zal. Dat kon niet beter; mevrouw Levysohn is door zijne betrekking bijna almagtig en mevr. is een allerliefst lief vrouwtje. B.[akhuijzen] is reeds op de secretarie geplaatst als derde kommies, en zal het zeker verder brengen.-
Uit de courant zagen wij dat mevr. Bosboom aan een grooten roman bezig is; dat is misschien de reden dat zij mij niet schrijft. De post gaat weg, ik moet afscheid van u nemen. Zijt met mijnheer P. van ons drietjes op het hartelijkst gegroet. Zeg aan Charlotte dat zij mij ook weer eens schrtijft en maakt haar onze vriendelijkste komplimenten evenals aan onzen trouwen Charles en aan Koos en de haren, en geloof mij
Uwe zeer liefhebbende
Anne BH.
Te Buitenzorg heeft H. met mijnheer Levysohn ook een bezoek gebragt aan Raden Saleh, die daar woont sints hij met eene jonge Javaansche prinses is getrouwd. Zijne eerste vrouw, een nonna van Hollandsch bloed en eene Christin, heeft hij weggezonden; deze leeft nu hier in onze nabijheid. Raden Saleh spreekt Hollands zoo goed als wij. H. vertelde hem dat hij als kind in den Haag, hem vliegers had zien oplaten; hetgeen R.[aden] S.[aleh] zeer aardig vond en aan zijne vrouw oververtelde.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina