Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Buitenzorg, 5 Aug. 1870
Lieve Sophie,
O foei, wat heb ik u in langen tijd niet geschreven! Meen daarom niet dat ik u vergeet; het is er ver vanaf en het spijt mij genoeg, dat ik niet geregeld meer van u hoor, wat gij zoo al uitvoert, wie gij ontmoet, en waar gij heden heen [trekt] dezen zomer.- Maar gij moet weten dat ik, sints ik u de laatste maal schreef, al weder eene verhuizing achter de nrug hebm met al hare ab- en dependenties, van Batavia naar Buitenzorg. Och ja, het oord dat ik u laatst als zoo liefelijk en aantrekkelijk beschreef, is onze woonplaats geworden. Wij allen voelden ons hier zooveel aangenamer, ook Huet, die in de laatste maanden, nu de cour. dagelijks verschijnt, zeer ingespannen werken moet, en voor wien de koelte van hier - zal hij zijne gezondheid niet knakken - zeer wenschelijk is, - zoo dat hij besloot eene schikking op het kantoor te maken, waardoor het mogelijk werd zijn werk, zonder schade voor de cour., hier te verrigten.- Daarbij kwam dat ons toevallig op buitengewoon aardige en geschikte wijze het zoogenaamd liefste huis van Buitenzorg werd aangeboden.
Dat huis namelijk behoort in eigendom en werd bewoond door een Engelschman, den Heer Fraser, met zijne vrouw en schoonmoeder. De heer F heeft zijn kantoor te Batavia, doch kwam elken vrijdag te B[uitenozrg] bij zijne familie en bleef bij haar tot maandag. Mevr. Fraser echter begon dit eenzaam leven moede te worden en wenschte zich ook wederom met der woon te Batavia te vestigen, althans tot de ntijd dat de Buitenzorgsche spoorweg gereed zal zijn, waarvan de optimisten en de belanghebbenden beweren dat zulks tegen het eind van 71 zal plaats grijpen. Mijn heer F. die veel van B.[uitenzorg] houdt, wenschte zijn huis aldaar te behouden en zoo mogelijk ook den ganschen inboedel, die inderdaad dan ook, voor Indië althans, op echt engelsche comfort is ingerigt. Toen de familie F nu van derden vernam dat wij wel hier zouden willen wonen, deed zij ons het aanbod met haar, voor den tijd van een jaar, van woning en meubelen te willen oversteken, hetgeen, na eenige heen en weder praten ook zoo werd goedgevonden, zoodat wij nu hiuer, tot Gideons groote verontwaardiging, zitten "in een geleenden boel."
N'en déplaise aan dat heertje, is die schikking nog zoo kwaad niet, want nu is ons nette boeltje te Batavia daar in zijn geheel gebleven en dus ook het aardig kapitaaltje dat daarin steekt; want wij liepen groot gevaar, met de onrustige tijden van tegenwoordig, eene zeer slechte vendutie te maken, en aan overbrengen van meubelen naar B[uitenzorg], daaraan valt in het geheel niet te denken: de afstand is te groot en de vervoermiddelen zijn te slecht. Ondanks den "geleenden boel" zou Gideon toch ook niet weer naar Batavia terug willen keeren. Wij hebben hier een enormen tuin, waarin hij dadelijk sawa's heeft aangelegd met eene eigen waterleiding en zijn paddi staat reeds zeer goed. Hij heeft ook reeds een hongen tijger gehad, doch die is dezer wereld helaas! weer overleden. "Een javaantje, wat lui", zooals hij weet, Sophie. Hij heeft ook al twee apen. Gut, het is zoo gek te zien zooveel als ze van inlanders hebben. Ge moet ze zien [eten] van een pisang blad: het is precies of gij uw eigen huisjongens ziet. Men zou hier weznelijk haast de leer van Darwin gaan gelooven. De eerste maand van ons verblijf hier is nu verstreken, en dat spijt mij niet, want het is altijd moeijelijk op een vreemde plaats met alles weer op streek te komen, en vooral hier, waar men de landtaal zoo gebrekkigspreekt. Pas sprak ik nu dragelijk Maleisch met de koop lui te Batavia, of ziet, hier heb ik met Sundanezen te doen die mij weer in het geheel niet verstaan. Al deze beslommeringen ook zijn oorzaak, lieve Sophie dat gij nog geen brief van mij hebt gehad.-
5 Sept. - O foei! met schrik ontdek ik dat deze brief een volle maand is blijven liggen. Ik mogt hierboven nog wel van beslommeringen spreken. Ik was er waarlijk nog niet uit! Eerst ben ik drie dagen achtereen aan het zwieren geweest met de Buitenzorgsche races, die voor zulk eene kleine plaats wezenlijk alleraardigst zijn. Een uitgezocht terrein, met het uitzigt op de bergen, prachtig weer, mooije paarden, en eene bonte verzameling van bijna alle mogelijke natiën en tongvallen dezer wereld, Europeanen, Javaansche Hoofden, rijke chinezen, Arabieren, Maleyers, enz, allen met de grootste belangstelling vervuld; in het terugkomen rijden lands de schoone hertenkamp van het park met de prachtige waringi's. Het was alsof ik in den Haarlemmerhout was. Alleen alles nog beel grootscher en indrukwekkender. Gideon's paard is op de tentoonstelling geweest; en maakte de algemeene bewondering gade. En waren er prijzen voor poneys uitgereikt geworden; ongetwijfeld had hij den hoohgste gehad. Aan het eind van den derden dag werd er bal in de raceloods gegeven; welk feest wij met onze hooge tegenwoordigheid hebben vereerd; zoodat ik nogal vermoeid was na die drie drukke dagen. En, zie, juist den nacht na het bal, toen ik 's morgens nog in schemerdonker in mijne kamer kom, daar vind ik een gedeelte van het plafond ingestort! nog wel voor een grooten spyche, echter zonder den spiegel te beschadigen, gelukkig. Gij begrijpt welk een ontdekking dat was; dadelijk moest de kamer worden leeg gedragen en ik een ander heenkomen zoeken. En nog heb ik mijne kamer niet terug, en schrijf dezen in de logeerkamer die ik tot mijn salon heb ingerigt. Daarna ben ik veertien dagen lang nogal ongesteld geweest, en onder dokters handen; en nu ik zoo wat beter was, heeft Gideon de koorts gekregen; van daag speelt hij voor het eerst weer buiten; en hij hoopt over een paar dagen weer naar school te kunnen gaan, die hij hier met veel genoegen bezoekt.-
Gij ziet dus wel dat het geene onhartelijkheid is, die mij zoo lang deed zwijgen. Och, waarom hoor ik van u niets? Gi zegt: "Moekse, laat juffrouw Sophie M.[ijnheer] Potgieter toch afbrengen van dat zotte ding om ons niet meer te schrijven." Welja, Sophie, doe dat toch; het is zoo vreemd niets van u te weten. En wat is er al weer gebeurd in die weinige weken dat wij niet van elkander hoorden. Zulk een bloedige oorlog! En de berigten komen hier wel snel, met den telegraaf in veertien dagen; doch zij zijn zoo kort, men heeft er zoo weinig aan; en in dien tijd is er al weer zooveel veranderd.
Ik hoop maar dat de [..] Louize, zonder molest, aan wal zal komen. Zij brengt u een kistje van ons. Het [connoissement] kwam juist op het oogenblik dat de mail zou vertrekken en terwijl ik in het allerdrukst vande verhuizing zat, zoodat ik u nie tschrijven kon. Onder anderen vindt gij er in een Egyptiesche Fes. nog te Cairo gekocht. Ik hoop dat mijnheer P. eens aan ons denken zal, wanneer hij hem gebruikt van den winter. Voor uzelve zijn er een paar chineesche muiltjes bij; die zitten lekker zomers na eene groote wandeling. Een maasmandje heb ik eindelijk moeten iopgeven; ik heb het niet kunnen krijgen; zij worden niet meer aangevoerd.- En die beste Charles gaat misschien naar de West? Als het goed is voor hem moet ik het wenschen. Voor ons zou het mij zeer spijten. Zou hij Charlotte mede nemen? Adieu; schrijf mij eens spoedig. Met onze allerhartelijkste groeten aan ubeiden.
uwe getrouw liefhebbende
Anne
inhoud | vorige pagina | volgende pagina