doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter


Batavia, 21 Oct. 1872

Beste Sophie,

Wanneer ik uwen lieven hartelijken laatsten brief inzie, ontwaar ik met schrik dat hij van den 30sten Mei gedagteekend is! zoodat ik hem in het begin van Julij ontvangen, en dus ruim drie maanden gewacht heb voor ik hem beantwoordde. Hoe is het mogelijk! En toch weet ik zeer goed waaraan dat uitstel valt toe te schrijven. Toen hij mij ter hand kwam, liet de genezing van H[uet]'s armen voet zich steeds wachten. Week aan week, dag aan dag, hoopte ik eindelijk te kunnen melden, ziezoo dat dat leed is al weer geleden; [en] dat vurig verbeidde oogenblik wilde maar niet aanbreken; en het is zóó vervelend op zoo grooten afstand klaagliederen aan te heffen, omdat het zoo wenschelijk is dat, wanneer zij de voor haar bestemde deelnemende ooren bereiken, zij hier reeds weder door juichkoorten mogen vervangen zijn. En zie, toen het kwaad van den voet eindelijk zoo goed als geleden was, daar kwam de groote strubbeling met dien ellendigen van Dorp & Co, die voor een oogenblik ons toekomstig lot geheel onzeker maakte, en mij op nieuw den lust tot schrijven benam. Ik begin te bemerken dat als men elkaar niet voortdurend schrijft, zooals die onovertroffen en nimmer genoeg te zegenen heer P.[otgieter] en mijn man doen, de correspondentie uit Indië zeer moeilijk wordt. Het leven toch is zoo afwisselend en vooral het onze is zoveel bewogen, dat er eigenlijk altijd iets in de lucht hangt, waarvan men eerst de afloop zou willen kennen, voor men het naar Holland overseinde. -

Het incident van Dorp is zooals mijnheer P. u zal verteld hebben, is nu tot een zeer schitterend einde gebragt. In minder dan drie weken tijd, heeft mijn lieven man meer dan een halven ton bijeengekregen, om zijn eigen Courant te drijven, en voor die toekomst is hij dus van de afhankelijkheid van alle mogelijke personen bevrijd. Bien leur fasse. Hij is nu eindelijk in bezit van eigen huis en eene eigen zaak, dingen althans het laatste, onontbeerlijk voor een mannetjesman, zooals hij is. In de laatste dagen is we nu weer een nieuwtje bijgekomen dat ik u te vertellen hebben, dat wij er de volgende maand zeker drie, en misschien vier vreemde personen bij ons komen inwonen, en wat het ergste is: dat dit alles uwe schuld is. -

Uwe schuld? Ja zeker. Waarom waart gij zoo lief en zoo goed van maar zoo dadelijk ja te zeggen toe nwij u verzochten, zoo dat immer noodig worden mogt, onzen lieven Gideon onder uw dak op te nemen? Dat goede voorbeeld heeft osn tot jaloerschheid opgewekt. Ziehier hoe. -

Onze brave Reinier B.[akhuijzen], die van zijn zuinig studentenbeursje te Delft al heel weinig pleizier heeft kunnen maken, en dus van de wereld nog niets afwist, toen hij hier kwam, zooals anders met de jongelui die van de akademie komen in den regel het geval is, schijnt hier zijn schade zoo'n beetje in te halen, en nogal een weinig aan den zwier te zijn; hetgeen noch voor zijn werk, noch voor zijn kas heel dienstig is. Allerlei personen die hem genegen zijn en hem gaarne weer wat meer aan den arbeid zagen, en daaronder M.[ijnheer] Levysohn Norman, den direkteur van binnenlands bestuur, die hem zeer protegeert, zijn, nu wij in dit groote huis wonen, ons op het hart komen drukken, dat het zoo goed zijn zou, als wij B.[akhuijzen] bij ons in huis namen en een oogje op hem hielden. Eerst was de lust niet groot. Het onafscheidelijk klaverblaadje had zich gaarne ongestoord in zijn geheel bewaart. Doch het kloppertje van binnen zei:
"Denk eens aan hoe die brave Amsterdammertjes terstond geantwoord hebben en schaam u dat gij aarzelen durft. En zoo werd B geaccepteerd. Hij zegt dat hij he theel prettig vindt; al is het dan ook een weinig voor zijn straf.-

En zoo, als men over de koe komt, jomt men ook over de straat, zooals het spreekwoord zegt, nu wij toch niet meer onder onsjes wezen zouden, hebben wij er in toegestemd een pas gehuwd vriend van H.m Mr. Bergsma, chef van de statistiek alhier met zijne nieuwe vrouw, een oud Haarlemsch kennisje, vrolijk, geestig muziekaal, en gegaafd met eene prachtige stem, eene lievelinge van Verhulst vroeger, te zamen bij ons in te nemen, zijzelven zijn zeer ingenomen me tdeze schikking; en ik geloof dat ons eigen leven, in dit enorme huis, hierdoor veel aan vroolijkheid en gezelligheid winnen zal. Bergsma, doen H. reeds van zijn studententijd af kent, die later ook gelijktijdg met hem te Haarlem heeft gewoond, waar zij elkander gezamenlijk met Buys heel veel zagen, is onder anderen ook een der intiemste vrienden van Genestet geweest. Met dezen had hij een zeer zwak zeenuwachtig gestel, en wat beter was dan deze lastige qualiteit, een vrij aardig eigen fortuin gemeen, zoodat zij zich menige kleine weelde en genoegen konden veroorloven die anderen zich ontzeggen moesten.

Bergsma heeft veel gereisd vooral in Italie, heeft veel smaak voor litteratuur en kunst; is in één woord een der interessantste mannen die N. Indie oplevert. De schaduwzijde van zijn bestaan is zijn zeer zwak gestel en, ten gevolge van een val van het paard, zijn zeer moeijlijken gang, zoo dat het maar goed is dat hij eindelijk eene lieve vrouw gevonden heeft, die hem met hartelijkheid verpleegt. Louize van Nouhuis is de dochter van een ritmeester van de kavallerie, die eenige jaren geleden te Haarlem in garnizoen lag. Zijzelve was toen een piepjong, vrolijk, levendig en zeer gracieuse meijse, dat zich zeer in de groote wereld bewoog, haar eigen rijpaardje had, en om hare fraaije stem algemeen gezocht en bemind was.

Doch die weelde duurde niet lang. Nog naauwelijks 19 jaar oud, werd haar vader ten gevolge van gemaakte schulden, gepasseerd; de familie verliet Haarlem voor Zutphen; terstond, zoo midden uit de wereld, belastte Louize zoch met het onderwijs harer broertjes en zushes; daarna werd zij dame de compagnie te Leiden bij de dochter van prof. Suringar. Nu anderhalf jaar geleden kwam zij naar Indië als gouvernante bij Jkh. van Nispen assistent-resident van Malang; en nu eindelijk, sints twee maanden is zij de vrouw van onzen vriend Bergsma, en na nog ééne maand, zullen zij beiden onze huisgenooten zijn. Uit hetgeen ik u omtrent henbeiden heb verhaald zult gij zien dat wij met grond hun zamenwoning als eene aanwinst kunnen beschouwen, en ook het verblijf van Reinier B.[akhuijzen] zal daardoor, hopen wij, niet weinig veraangenaamd worden.- In het begin van mijn brief sprak ik van een mogelijk nog vierden gast. Dit zou Walther Huet, onze neef geweest zijn, doch na veel wikken en wegen heeft deze zich teruggetrokken; de afstand van de stad waarheen hij zich dagelijks reeds zeer vroeg begeven moet, levert een te groot bezwaar op.-

Gideon maakt het goed. Hij rijdt tegenwoordig weer druk te paard, en wordt lang, ofschoon hij zoo mager blijft als een talhout; toch eet hij goed; rundvleesch vooral, bij borden vol. Met het begin van de volgende maand, zal hij hier aan huis 's morgens vroeg geregeld les gaan nemen van een der beste docenten van de hoogere Burgerschool, tevens vriend des huizes, zekeren heer Meijll; een man van wien G iveel houdt en van wiens lessen hij zich bepaald genoegen voorstelt. Voor het overige leest, leest en leest hij maar, en zou wel examen in de geschiedenis kunnen afleggen voor Professor.- Zou Pierson toch nog prof. te Leiden worden? Ik gun het hem; ondanks al zijne zwakheden is hij zulk een beminnelijk en begaafs schepsel; de jongelui zouden wel erger kunnen.

Dezen keer zal H. niet kunnen schrijven, vrees ik. Hij heet magtig veel te pennen voor zijn nieuwe zaak, ook mailbrieven aan uitgevers en dergelijke; doch den volgende mail is hij vast weer op zijn post.

Met de allerhartelijkste groeten van ons drietjes aan uebeidjes,

als vanouds t.à.t.

Anne B Huet


inhoud | vorige pagina | volgende pagina