doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter


Batavia, 25 Maart, 1873

Dear Sophie,

De "Conrad" (en dat is waarlijk geen overdaad, wanneer men de eer heeft de naamgenoot van mijn man te zijn) heeft allerlei goede dingen gedaan: hij bragt Huets drukpers over, en verraste mij met uw onovertroffen prettigen brief. Wat hebt ge u een moeite voor mij gegeven; maar ik verzeker u, die moeite is dan ook niet ongewaardeerd gebleven.-

Gij weeet niet, hoe vervelend en ontrustend het was: in geen vier weken tijd, zoo lang uwe reis duurde, niets van u te hooren. Huet zei wel: "ik verzeker je, ze zijn zeker op reis: mijn antwoord luidde steeds: "dan zou mijnheer P.[otgieter] wel gewaarschuwd hebben, of hij schreef onderweg." Dat heeft die trouwe vriend dan ook gedaan doch helaas! de post heeft niet één dier interessante brieven tot ons gebragt. Toen wij eindelijk na eene teleurstelling van zoovele mails, vernamen dat gij naar Spanje, zegge naar Spanje!! waart geweest, heb ik terstond gezegd: "Zij zijn vast naar een warmer klimaat gegaan, om gemakkelijker te akklimatiseren wanneer zij hierheenkomen zullen." Want dat gij komt, staat vast.-

Tot verbazing van Bankhijzen en Gideon, heb ik geprofileerd dat gij, over niet langen tijd, in onze achtergaanderij aan tafel met ons spijzen zoudt. En dat zal gebeuren ook. Ik heb twee mooije kamers voor u open. Gij hebt maar te zeggen tegen wanneer ik ze gereed zal houden; informeer echter bij deskundigen vooral eerst goed in welke maanden gij het minst last van de warmte zult hebben in de roode zee, want dat verschil is groot, de eene tijd van het jaar bij het andere. Juist een paar dagen, vóór uw brief kwam, had ik van u gedroomd; dat ik mijnheer P. hier in huis tegenkwam; hij had een indiesch flanellen baaitje aan en droeg een tros ramboetans, een zekere vrucht die in dezen tijd van het jaar hier zeer overvloedig is, in de hand. Hij ging mij zoo kalm voorbij dat ik zei: "maar, mijnheer P. weet u dat niet, dat wij elkaar in zoolang niet gezien hebben! En wat zegt u wel van ons huis?" "Dat ik er voorloopig den weg niet in vinden kan" was het afgepaste antwoord.- Nu zoo afgemeten zal het wel niet toegaan, als gij hier zijt; droomen zijn bedrog gelukkig; ik denk integendeel, dat wij ouderwetsch lagchen zullen; gij om ons; en wij om u. O, het zou mij zielsverheugen, als gij kwaamt.

27 Maart. - Gij hebt mij in uw laatsten gevraagd of er nooit iemand naar Holl. ging, die u eens van ons kon komen vertellen. En zie, zeer toevallig verwacht ik dezer dagen hier, voor eenige dagen te logeren, den heer Voûte, denzelfden, die bij ons vertrek naar hier ons door Mijnheer P. als reisgenoot aanbevolen werd. De vriendschap die wij toen sloten, heeft steeds stand gehouden: en wij hebben elkaar, vooral hij mij, in die vijf jaren trouw geschreven. Hij vertrekt nu met de fransche boot van 5 April, met verlof; voor zijne gezondheid, heet het; omdat hij de gouvernementsdienst moede is, geloof ik, in werkelijkheid. Hij is en blijft een ultraliberaaltje, en zulke lieden hooren onder een autocratiesch bestuur, als het Indiesche, niet te huis. Voor zijne carrière toch is het jammer; op zijn leeftijd nog iets nieuws te beginnen, vind ik verontrustend. Aan hem heef ik nu eindelijk onze portretjes mede. De heer Kinsbergen heeft nu een, volgens ieder, ook volgens H.[uet] en Gi, uitstekend portret van mij gemaakt. Die van de beide laatste zijn genomen; doch wij kregen nog geene proeven; die zullen echter, op zijn tijd, ook wel klaar komen, wil ik hopen. -

Bakhuijzen blijft steeds een allerbeminnelijkste huisgenoot; hij is ook wat meer aan het werk de laatste tijd, hetgeen H. veel genoegen doet. - De familie Bergsma heeft, na een kleine vier maanden, tot wederzijdsche genoegen, bij ons te hebben doorgebragt, wederom een eigen huis betrokken. Mevr. wacht een klein schreeuwetje, en in zulke omstandigheden is vrijheid blijheid een eerste voorwaarde. 'S avonds mis ik haar gezang tusschen beide nzeer; zij zingt voortreffelijk en bezat een zeer fraaije piano. Een der laatste dagen van haar verblijf hier, hebben wij een allerliefst muziekfeestje gegevebm waarvan op Batavia veel gesprokenm gedeeltelijk ook, doordien wij het huis zeer sierlijk met groen en bloemen hadden opgetuigd. -

Huet heeft het deze week enorm druk met de ontvangst zijner persen en letters; de Conrad heeft 95 kisten voor hem aan boord; het is heden de 27ste Maart, en nog zijn lang niet allen gelost. Waarom is die boot ook elf dagen te laat uit Holl. vertrokken? Toch geeft H. den moed nog niet op, om 1e April uit te komen. Het publiek verlangt, na 1 maanden vastens, zeer naar zijne couranr. Hijzelf is blij dat zijne vacantie om is; hij is geen man voor vacanties. -

Van mevr. Bergsma heb ik geleerd dat men allerlei kleine pakjes, als monster zonder waarde, per mail, voor eenige weinige centen naar huis kan verzenden. Men pakt het zoo is dat men aan de post gemakkelijk kan onderzoeken wat de inhoud is, doet u behalve het adres, geen letter schrift bij, en dan komt het voor f 0,20 à f 0.30 op zijn hoogst over. Mevrouw Bergsma ontving zoo een corset bijv. en een kanten shawl, etc. etc. Zoudt gij nu zoo goed willen zijn van op die wijs aan mijn man een paar bretels af te zenden? Die zijn hier niet te krijg, en hij kan er zoo moeijelijk buiten. Dan bewijst gij hem een goede dienst. Bij eene volgende gelegenhied sluit ik eens wat geld in mijn brief, dan plaag ik u wellicht van tijd tot tijd met kleine kommissietjes; maar aangezien hier niets dan Indiesche muntpapier is, moet H. eerst onderzoeken, hoe ik het moet aanleggen, ten einde u, met hetgeen ik overzend, niet op nieuw lastig te zijn.

[De brief is afgemaakt door Huet omdat Anne de knokkelkoorts kreeg. De knokkelkoorst is een ziekte die epidemisch optreedt en in korte tijd een zeer groot aantal personen aantast. De ziekte wordt gekenmerkt door koorts, pijn in een of meer gewrichten, en huiduitslag. Velen blijven lang sukkelen aan spier- of gewrichtspijnen. Knokkelkoorts is een ziekte der warme landen. In Nederlands-Indië zijn epidemieën in 1779-1780, 1871-1873 en 1900. Zie Encyclopaedie van Nederlandsch Indië, Dl 2. p. 353-354:]


inhoud | vorige pagina | volgende pagina