Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 25 April, 73
Beste Sophie,
Aanstaanden zondag nu per fransche mail van 27 April, vertrekt onze logé, M.[ijnheer] Voûte, die wij met [groot] veel genoegen een groote veertien dagen bij ons gehad hebben. Mijn brief voor u heeft ik hem niet mede; omdat hij zich welligt nog eenige dagen in Frankrijk ophouden zal, en gij dus langer dan noodig is, op tijding van ons wachten zoudt. Zoo spoedig mogelijk echter gaat hij naar Amst. en zal u dan een bezoek [gaan] [komen] brengen. Hij is zoo vriendelijk een pakje van H.[uet] voor M.[ijnheer] P. mede te nemen; als ook een portret van Huet en mij; dat van Gi is nog niet geslaagd, hélaas! en van mij, heb ik nog slechts twee exemplaren uit de handen van den photograaf kunnen krijgen; doch de rest [ook een kleintje van H] zend ik dan wel eens in een brief. Verder zal hij u overhandigen de somma van f 50, die ik u zoo langzamerhand zal doen uitgeven pour mes... plaisirs; er zal al een dadelijk een goede hap uitgaan, want ik zal aan Voûte ook ter hand stellen de staal van wollen franje, waarvan ik gaarne te Amst. eenige ellen zou doen vervaardigen. In H's boekenkamer namelijk hebben wij een groen lederen ameublement; 2 causseuses en 6 crapeauds; heel knap en goed, alleen behoorden zij van onder van franje voorzien te zijn, en deze ontbreekt, hetgeen kaal en lelijk staat. Hier echter zou ik f 2 voor de el moeten geven; dat ik schreeuwend duur vind, want ik heb wel 36 el noodig; en ik verbeeld mij, dat bij bij u. wel voor de helft van het geld teregt kan. Wil uwe goedheid dat voor mij onderzoeken? (al was de franje nog iets langer en iets dikker dan de staal), zou zulks geen kwaad doen), en wilt gij dan met elke post, zooveel zenden, als zij, als monster zonder waarde, mede nemen wil. Dan zijt ge een leif dier. Er moet vooral ook een hoofdje aan de franje wezen, dat aan de staal ontbreekt, zooals gij zien zult.-
Voor ik mijn laatsten brief aan u geeindigd had, ben ik ziek geworden, zooals H. u geschreven heeft, niet waar? Er heerst op dit oogenblik in Indië ee nsoort van besmettelijke rhumatieke koorts die zich vooral op de gewrichten plaatst, en die men daarom knokkelkoorts noemt; de prozaiesche naam alleen reeds jaagt u de koorts op het lijf van schrik. Evenals zoo vele andere heeft zij dan mij dan ook bezocht. Ik ben er echter zeer goed afgekomen, zoodat ik zeer weinig pijn gehad heb. Het vervelendst is, dat als men denkt beter te zijn, zij telkens op een zeer perfide manier weer terug komt. Zoo was ik gister en eergister zoo stijf, dat ik niet op of neer kon. Van daag echter, ben ik weer veel beter, en schrijf met tamelijk gemak.
Huet heeft, zooals ge kunt nagaan een zeer drukke maand gehad met zijn nieuwe persen en zijn nieuwe courant. De "Conrad" heeft hem schandelijk beet gehad door met een gedeelte van zijne groote snelpers naar Samrang door te stoomen, zoodat H., die toch op zijn tijd wilde uitkomen, de eerste acht dagen met kleine handpersen heeft getobd. De kalmte waarmede hij die grievende teleurstellingen van de courant toch doorzette, heb ik bewonderd. Ieder is ingenomen met de nieuwe courant; en ofschoon H. midden in een half jaar heeft moeten beginnen, heeft hij toch al vrij wat abonnés. Met dezen mail ontvang M.[ijnheer] P. geloof ik een volledig exemplaar; het komt zoo laat omdat de eerste nummers, die in klein formaat hebben moeten verschijnen, eerst langzamerhand hebben kunnen bijgedrukt worden. In het latste nummer zult gij een stukje vinden over eentoneeelvoorstelling op het paleis te Buitenzorg. Voor die gelegenheid hebben wij voor het eerst van den spoorweg gebruik gemaakt. Het was inderdaad een allerliefsten avond; die twee meisjes die voor de jonge prinsen speelden, zijn een paar lieve schepseltjes met een massa lange goudblonde krullen, die al was dat kapsel ook wat onhistorisch, allerliefst afstaken op haar zwar tfluweelen jongenspak. De prinsen van Saxe-Coburg waren iop het paleis gelogeer; er was niets te zien aan die halve moffen, Sophie, menig een livreibediende ziet er fashionabler uit dan zij. Huet werd door den heer Loudon aan hem voorgesteld; en H. zegt dat zij precies spraken als duitse professoren. Tpt hun lof weet ik alleen te zeggen dat zij niet Duitsch- maar franschgezin waren. Zij zijn dan ook de zonen van Prinses Clémentine van Orleans.-
De vriendelijke heer Voûte zal u zeker veel van ons vertellen; hij heeft ook een aardige teekening van ons huis gemaakt, van voren gezien. Konn ik u nu het heerlijk gezigt achter eens doen zien [laten kijken]! Doch welligt vinden wij daartoe later ook nog wel gelegenheid. -
Van mijn portretjes kan ik u nog vertellen, dat de japon een blauw zijdje is, gekocht bij een chineesch, en geknipt en met de naaimachine genaaid door mijn eigen zwarte meid. De roos in mijn jaar is een echte souvenir de malmaison uit den tuin; want dit is het eigenaardige van dit warme land, dat men 's middags, klokke zes, in een open rijtuig, met bloothoofd, en zonder opzien te wekken, met levende bloemen gekapt, uitrijdt om visites of boodschappen te doen. De broche zult gij wel herkennen, althans Bakhuijzen zag dadelijk dat er een druiventrosje op afgebeeld was.
Zondag, 27 April. Heden morgen vertrok Voûte per fransche mail; een uurtje daarna kwam de Engelsche ons een langen prettigen brief van M.[ijnheer] P. brengen, en morgenochtend vertrekt wederom een Engelsche, die deze medeneemt voor u. Wat al mails op éénen keer. Van morgen is hier ook aangekomen het lijk van generaal Köhler, voor Atsjin gesneuveld. Arme vrouw en arme kindertjes! Men zegt dat mevrouw volstrekt het lijk nog zien wil! Morgenochtend wordt het haar voor eeuwig ontrukt, en met veel plegtigheid begraven.- Adieu, zijt met M.[ijnheer] P. van ons allen op het hartelijkst gegroet en geloof mij steeds
Uwe zeer liefhebbende
Anne
inhoud | vorige pagina | volgende pagina