Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 12 maart 75
Lieve Sophie,
Wat het voorgevoel toch is? Zaturdagavond en zondag ll, zei ik tot Huet en Bakhuijzen: wat mij scheelt, weet ik niet, ik heb er volstrekt geene reden toe; en toch heb ik zoo'n wanhopig melankoliek gevoel.-
En zie, zondagavond kwam uw somberen brief, meldende de wederinstorting van uwen lieven zieke, onze trouwsten vriend. Toch hadden wij veel hoop, denkende, och zij is zelve ziek, de lieve ziel, en ziet daardoor alles somber in.-
Dat nam niet weg dat wij zeer verlangend uitzagen naar den volgenden mail, die gelukkig reeds vier dagen later werd gewacht. Laat mij u bij deze danken, dat gij ondanks al uw getob en eigen ongesteldheid ook toen nog schreeft! daaraan alleen reeds hebt gij den hemel verdiend. En zie, gister, donderdagavond, half zeven, daar kwam het mailpaket, kouranten en brieven. Het eerste werk was dan steeds, zoeken naar een brief uit Amsterdam. De uwe lag boven op met zijne treurige tijding. Arme, arme, lieve Sophie, hoe moet het u wezen, als ik reken hoe het ons reeds gaat.
Hoe onze toekomst, nu juist op het punt van naar Europa gaan, geheel is verduisterd, hoe moet dan uw volgend leven zijn? Gij wier bestaan zonder het zijne niet denkbaar is, en die door dat laatste tobben en verplegen u nog drievoudig meer aan hem moet hebben gehecht; een gevoel voor hem hebt gekregen als een moeder voor haar klein kind. Ik ben bang dat gij de kracht niet zult hebben hem te overleven; en pas hadt gezelve zoo'n stoot gehad. Zie eenigen troost en moed in uwe herinneringen te vinden, lief. Wat hebt ge hem gelukkig gemaakt! Wat pasted gij goed bij hem. Welk eene eer voor u zulk een man tot een dagelijksch lief en opbeurend gezelschap geweest te zijn; hem een intérieur hemaakt te hebben, zooals het zijne was.- Hij die u hem schonk, zal hem u onder den een of anderen vorm terug doen vinden, geloof dat toch.-
In vergelijking van uw gemis, mag ik haast van het onze niet reppen; en toch is dat zoo groot. Vooral op dit oogenblik. Naar Holland gaan, voor ons, was naar mijnheer Potgieter gaan, he twas komen als bij vader thuis; en zulk een Vader.- O, uw broeder besloeg zulk eene groote plaats in mijn leven, Sophie. Als men ouder wordt, biedt de toekomst dikwerf zoo weinig hartverkwikkends aan; en iets waarop ik, ik mag wel zeggen dagelijks met blijdschap uitzag, was het oogenblik, waarop ik Gideon bij mijnheer Potgieter brengen, en dien van mijn jongens ontwikkeling zou doen genieten. Wat zou hij het hart aan hem hebben opgehaald. Want, zonderling, in den geest is Gi nog bijna meer aan mijnheer Potgieter dan aan zijn vader verwant. En ik durf te zeggen dat ik mij in zijne ontwikkeling verheugde even goed ter wille van den eersten als van den laatsten. En nu juist, nu dat alles zijne vervulling tegemoet ging, wordt het den bodem ingeslagen! En dan die wreede afstand. Toen ik uw eersten brief over zijne ziekte ontving, was hij reeds twee dagen overleden. Wat moeten wij u met onze brieven hebben gepijnigd. Arme lieve ziel. Kort na zijnen dood moet hij een brief van Huet aan hem ontvangen hebben? Huet had in een poosje niet geschreven, omdat wij in zoo bittere onzekerheid verkeerden over zijn al dan niet medegaan met ons naar Holland, Hij had er mijnheer Potgieter (ik meen reeds in de maand November) in vertrouwen iets van gezegd. Wist gij dat niet? -
Ik geloof haast niet, dat mijnheer Potgieter daarop ooit geantwoord heeft; misschien ook al wachtende op nader berigt. In het geheel heeft hij de laatste maanden weinig geschreven; geabsorbeeld door zijn boek, denk ik.- Wat zouden wij gaarne nog veel wenschen te weten; of hij een voorgevoel had van zijn heengaan, of hij nog iets gezegd heeft, of hij zacht is ingeslapen; waar gij blijven zult. Want het huis op de Leliegracht is u zeker te groot. O,o,o, wat zou ik er gaarne nog eens zijn binnengekomen! En nu zoo nabij. Zijn heengaan werpt een floers over de toekomst voor mij. En voor u dan! En dat wij zoo niets voor u wezen konden. Als gij dezen krijgt ligt de lieve doode reeds nagenoeg drie maanden in zijn graf. Is hij naast zijn tante begraven? Natuurlijk ja. Betrekkelijk heeft hij haar maar kort overleefd. Hij had, zou men zeggen, nog wel 20 jaren kunnen leven, met zijn sterk gestel en matig leven. En zoo goed verzorgd als hij was, dank zij uwe zorgen.
Bij wien zal Huet zich moeten aansluiten in Nederland? Er is niemand, niemand voor hem. En hij had zich zulke illusies gemaakt van zamenwerken met hem. O onherstelbaar verlies! Hij deed of schreef niets, of het was, wat of "Potje" er van denken of van zeggen zou. En er kwam noot een mail, of de algemeene vraag was: is er een brief uit Amsterdam. Wat heeft hij trouw geschreven; die zeven jaren lang! - Zoo lang ik getrouwd geweest ben, heb ik hem gekend; ik kan me mijn huwelijk zonder hem niet voorstellen. En die zelfde gelukkigste jaren mijns levens zijn, dit weet ik, ook de besten van het uwe geweest. Laat ons leven in die heilige herinnering.-
Gij zult wel goed zijn en den volgenden mail weer schrijven, denk ik. Wij allen verlangen er zeer naar. Ook Bakhuijzen en Gideon zijn zeer bedroefd. Goed dat Gi, van een kind van 3 jaar af; zich alles goed herinneren kan. En nu, vaarwel.
Uwe zeer hartelijke liefh.
Anne
inhoud | vorige pagina | volgende pagina