doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[[163:] Het Indische dienstpersoneel

 

Als ik in m'n bakvischjaren op ,,'n avondje" was gevraagd en thuiskomend getrouwelijk „verslag" moest doen aan moeder over „wat ze aan hadden" en „waarover er gepraat was" dan laschte ik strijk en zet in: „de dames hadden het natuurlijk over de dienstboden..." en ik zei dit met een tikje minachtende bakvischinsolentie.
Met de jaren is mijn afschuw toegenomen voor de dienstbodenpraatjes. Zoo sterk is deze geworden, dat ik, toen de oude notaris Van Moll in Nieuw Vrouwenleven eenige jaren geleden een serie artikelen publiceerde over het dienstbodenvraagstuk en de arbeidscontracten, nauwelijks den moed had ze door te lezen.
Maar de stroom van opstellen, die er daarna loskwam van de geplaagde nerveuse huisvrouwen! Het was om van te rillen. En opeens heb ik toen begrepen van welk een „misère" die dienstbodenpraatjes het verschijnsel waren!
Indië heet in de taal der oud-Indische menschen, die je in Holland goeden raad geven voor het vertrek: een heerlijk land, zalig, vooral ook, omdat er geen gezeur was met dienstboden, alles marcheert van zelf, keukenmeiden zijn zóó handig en de meiden zóó fijn en prinsesselijk van bewegen en de jongen lijkt wel een halve vorst!
Maar o wee, de ontgoocheling! Den eersten avond in Indië praten de dames over de bedienden! Den tweeden avond hadden de dames het over den last „een goed stel bijeen te zamelen; den derden... vergeving, vergun het mij de ellende van een herinnering te besparen. Maar in de oostelijke landen vol gedroomde poëzie, is het alledaagsche dienstbodenproza hetzelfde als in het westen. Neen, niet geheel en al hetzelfde. Nog weer een nuance anders. Als men de zaak goed onder de oogen ziet, hebben wij hier in werkelijkheid geen dienstbodenkwestie (volgens Westersch begrip) en toch is zij er eigenlijk wèl. Gebrek aan werkkrachten is er toch niet. En de loonen kan men over het algemeen toch niet te laag noemen?

 

[163:]

 

En toch... de dames hebben 't over de bedienden; in de vrouwenbladen wijdt men er artikelen aan, iedereen klaagt of ergert zich, bromt, schreit en berust, al naar haar aanleg en aard. Maar dat de toestand miserabel is — in een vrouwen vergadering zou de verslaggever achter dit zinnetje zetten: (donderend applaus!) — niet één vrouw, die een Indisch huishouden bestuurd heeft, zou iets anders kunnen zeggen.
Van de oorzaken zijn wij ons allen bewust, ofschoon wij er misschien nooit precies over nadachten. Er is veel. Er wordt ook veel beschuldigd, dat niets of weinig te maken heeft met het groote kwaad, doch voortdurende kwelling maakt den mensch scherp en vaak niet geheel rechtvaardig.
Om te beginnen zijn al onze bedienden „unskilled". De menschen zijn niet opgeleid, hoe zou dat kunnen? Ze kijken maar zoowat af en apen dat zoowat na — zonder begrip en meestal zonder belangstelling. Het zijn hun zaken niet, en onze sfeer, onze denkbeelden, zijn hun vreemd.
Als Mevrouw Maagt, dat wanneer zij twee. dagen van huis is, de boel „in 't honderd loopt", dat de meid de kinderbordjes in 'n emmer dweilwater waschte, de jongen de melk niet kookte en het vaatwerk met 'n goor stuk-gescheurd vod werd omgedroogd in plaats van met den netten handdoek, dan is dat heel gewoon.
Want hoe zou men van „het stel" kunnen verwachten, dat het hygiënisch begrip had? Loopt Mevrouw eiken dag zelf met spiedende oogen langs keuken en waschtafel — dan, om het standje zullen zij het doen, waar Mevrouw nu eenmaal opstaat — maar zijn er geen booze woorden te vreezen, dan gaan zij op hun eigen manier te werk.
Dan: de werkwijze.
Hoe werkt een Inlandsche dienstbode? Langzaam, omslachtig, systeemloos. Verwaarloost den boel, zoo dit eenigszins gaat, zonder in het oog te loop en.
Wat weten zij ook van werken op de meest practische wijze, ze kennen het werk zelf ternauwernood. Waarom er gestoft, geveegd en het zilver gepoetst moet worden, weten ze niet en wat kan 't hun schelen?
Denk eens aan de keukenmeid. Alle dames zullen direct begrijpen, wat men bedoelt met: de Inlandsche keukenmeid

 

[164:]

 

kookt soms goed, maar meestal mankeert er wat aan. Natuurlijk. Koken heeft ze nooit geleerd en onze smaken deelt ze niet — soms kan iets heel goed uitvallen — louter toeval — den volgenden keer lijkt het weer naar niets! Machinaal gooit ze maar zoo wat bij elkaar, van wat ze de vorige maal nog onthield — en ze bereidt het gerecht, dat ze niet kent en waar zij niets van weet.
Scholen om „bedienden" te vormen, zijn er nog niet in Indië. Evenmin komt van huisopleiding veel terecht, want de elementen, die zich wel bij ons als dienstboden willen verhuren, zijn gewoonlijk nu juist niet de besten. Alles wat „geleerd" heeft, een lagere school heeft bezocht, voelt zich voor huisdienstbaarheid te goed, en zoekt zich een „intellectueelen" werkkring op een kantoor of zoo. De menschen, die het eenigszins „gemakkelijk" hebben, gaan niet in dienst, noch hunne kinderen, omdat zij allicht eigen grond bearbeiden. Een vlottende, losloopende bende is het, die overschiet, wie het niet schelen kan, wat voor betrekking zij hebben als zij er maar wat mede verdienen, noch hoe lang hun dienst duurt en of zij voldoen: voor één hebben zij gauw vier andere mevrouwen met de heerschende dienstbod enschaarschte! Elke Mevrouw weet te verhalen van „moede" huishoudhulpen, van geheele families, die achter elkander uitsterven in de streken, waar de Pestbestrijding werkt; van merkwaardig veel huizen, die moeten worden verbeterd; en vooral, de knoop, die al deze lijdenskoorden te zamen houdt, van het geleende geld, dat voor dit alles moet worden gebruikt en dat een immer wellende bron van bedrog en misère werd.
Want wat doet U, lieve Mevrouw, als uw brave wegblijft trots het geleende bedrag? O; neen, weggeloopen is zij niet, zij is ziek en zij blijft het, eindeloos lang, zoodat U wel gedwongen zijt een andere te nemen.
Wat doet U nu om uw geld te redden? Een civiele actie instellen? Ach neen, u laat het er in vredesnaam bij, en morgen biedt de leepe jonge dame zich bij uw buurvrouw aan, speelt hetzelfde spelletje en ook die loopt erin, enzoovoort. Vat op hen heeft niemand. Zij wel op ons. Zij zorgen wel hun geld binnen te hebben. Houdt Mevrouw om de een of andere reden er een klein bedrag af, dan nemen zij dit onder een anderen vorm mee naar huis. Wegsturen laat in de meeste gevallen de bedienden

 

[165:]

 

koud, dat beduidt een tijdje lekker rust, en dan dadelijk, wanneer zij maar willen, gaan ze opnieuw in dienst. Er zijn altijd Mevrouwen-in-nood genoeg!
Contracten en schuldbekentenissen zijn natuurlijk bijna van nul en geenerwaarde. Wel werd laatst uitgemaakt, dat de werkgever den dienstnemer netjes vier weken tevoren moet opzeggen of anders het volle loon uitbetalen. Maar al zouden honderd rechterlijke geleerden dienzelfden opzeggingstermijn eischen van den werknemer, dan zou het toch absoluut niets geven. De Inlandsche dienstbode zou dan langdurig ziek worden.
Nu zou men om inlichtingen kunnen vragen aan de vorige diensten, omtrent iemand, die zich aanbiedt. Maar natuurlijk noemt een schuldige die niet, getuigschriften zijn ook nooit te vertrouwen. Zoodat een dief zijn trucs in verschillende huizen kan uitoefenen, van de woedend gesloten deur onmiddellijk vallend in de verwelkomende open armen van een nieuwe werkgeefster — tot die er de dupe van wordt en de historie zich herhaalt.
Dit zijn oppervlakkig aangestipt een paar punten van het Indische dienstbodenvraagstuk. Maar toch wel die, waarmede de huisvrouwen hier eiken dag te tobben hebben. Daar nu het aanwijzen van het kwaad maar zijn betrekkelijk nut heeft, zou men wenschen te vragen, wat er onder de gegeven omstandigheden dan gedaan zou kunnen worden om de huisvrouw en de huishouding te beschermen tegen de Inlandsche dienstbode? En ziedaar de brandende vraag!
Vrouwenrubrieken, damesbladen, loopen over van goeden raad van de velen, die tijdelijk meenen het ei van Columbus op zijn punt te hebben gezet.
„Geeft ze snoepcenten", zegt goedmoedig de een.
„Ik geef mijn menschen vrije avonden en geld voor de bioscoop", imponeert 'n ander — alsof het daarmede opgelost ware!
„Eerst de S. I. geguillotineerd!" krijscht bloeddorstig een derde.
„Houdt ze dom, al de geleerdheid doet het", tiert numero vier. En de toestand blijft zooals hij is, omdat er geen middel bestaat, dat er verandering in kan brengen. En al ware er een,

 

[166:]

 

dan nog zou het geen uitwerking hebben, wijl de dames allesbehalve solidair zijn. En hierin zou om te beginnen verandering gebracht moeten worden. Zonder medewerking van de werkgeefsters is er geen hoop op hulp.
Doch de imperatief zou moeten uitgaan van de autoriteit, in dit geval van het gewest of de gemeente, gesteund door de politie, omdat deze aan bedreigingen onmiddellijk kracht kan bijzetten, bij verwaarloozing van het gebod. De gemeente zou er het naast aan toe wezen, de zaak te entameeren, het bediendenwezen te regelen — maar hoe luttel is nog het aantal der gemeenten. Dus de verordeningen zouden uitgaan van gewestelijken of gemeente raad.
De politie, zoo stel ik mij voor, zou bevoegd zijn te eischen van elk individu, dat zich in dienst gaat begeven, dat hij zich kwam melden ten kantore om zich te laten registreeren en een dinstboekje te ontvangen, voorzien van duimafdruk en portret.
Onmogelijk zou dit niet wezen. Waar men nu de dienstboden wel vinden kan, om hen in de belasting aan te slaan, zou het niet te veel moeite zijn deze regeling in te voeren.
In het dienstboekje zou dan verder staan de geheele persoonsbeschrijving, naam, afkomst en „antecedenten" enz. van den aspirant-bediende.
Er zou verder ruimte in moeten wezen, waarin de verschillende werkgevers hun bevinding zouden kunnen neerschrijven, den duur van den diensttijd en waarom de houder van het boekje den dienst verliet. Dit alles geteekend en gedateerd.
Nu ligt het voor de hand, dat de bediende bij ongunstige aanteekeningen zijn boekje niet zou laten zien — of heengaan zonder om afteekening aan Mevrouw te vragen. Wat het eerste betreft: het zou strafbaar moeten worden gesteld, als bij indiensttreding een werknemer zijn boekje niet aanbood. De politie zou daar eens van tijd tot tijd naar kunnen komen informeeren en de schuldig bevonden gedienstige zou worden gestraft, en Mevrouw voor haar nalatigheid beboet.
Wat het tweede aangaat, men zou kunnen eischen, dat bij lang buiten-dienst zijn, het dassahoofd of ander verantwoordelijk persoon verplicht is het dienstboekje te viseeren, zoodat alle data met elkaar zouden kloppen.
Dit systeem zou niet voldoende zijn, bij lange na niet, maar

 

[167:]

 

er zou al veel mee kunnen worden voorkomen, veel oplichterijen en diefstallen, omdat de eene Mevrouw de andere met haar ondervinding zou kunnen waarschuwen.
Thans blijkt nog dikwijls, dat een berucht sujet een reeks wandaden ongestoord bedrijven kan, en men achteraf ontdekt dat men door denzelfden schurk is benadeeld. Ofschoon er natuurlijk aan den anderen kant ook weer dames zouden wezen, die uit rancune of plagerij leelijke aanteekeningen in het dienstboekje zouden zetten, zouden de latere werkgeefsters hier toch wel meer oog op krijgen en beter de goede trouw van wraakzucht, de kalme beoordeeling van overprikkelde boosheid leeren onderscheiden.
Ook behoeven de Indische bedienden voorloopig niet te vreezen, dat onverdiende of ongunstige aanteekeningen hun erg zouden benadeelen; er is nog een veel te groot gebrek aan hulp in de uitgebreide omslachtige Indische huishoudens!
Wellicht zien wij als eenig afdoend hulpmiddel, in de toekomst een zeer groote beperking in het Indische huishouden, om zoo min mogelijk gedoe te hebben met personeel. Immers nu verkiest men al vaak kleine woningen boven de groote — in strijd met de oud-Indische ideeën — omdat men dan meer zelf kan doen, zonder afhankelijk te wezen van de inlandsche krachten.
Misschien ook neemt de afdeeling „De Vrouw" van de A. N. I. T. dit onderdeel — maar een gewichtig — van het Indische vrouwenbestaan in haar belangstellingssfeer op. en nadert van die zijde de oplossing!
Hoe ook — in den geest van Charlotte Perkins—Gilman, of op andere wijze — oplossing moet er komen. De Indische huisvrouw is het sukkelen hartelijk moe — dat zij dan ook meehelpe!





vorige pagina | inhoud | volgende pagina