doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[299:] DE VROUW IS DEN MAN GEHOORZAAMHEID VERSCHULDIGD.

 

Een mooi onderwerp om 't in de kentering-hitte over te hebben...
Ieders humeur is in dit abnormale getij toch al lichtelijk prikkelbaar — het juiste moment om de psychologische werking van dit zinnetje eens te observeeren.
Bijvoorbeeld zóó.
Er is weer 'n ochtend aangebroken over het aêmechtige land. De wolken hangen laag, de temperatuur is drukkend; ook deze morgen heeft weer geen verademing gebracht.
Geeuwerig en moe is men opgestaan. De kinderen zijn hangerig en traag, tusschen haar en hem heerscht 'n gezellig zwijgen.
Élke beweging is loom, elk woord lijkt te veel, wordt tot 'n gemelijke grauw. De stemming is er een van 'n tropische kentering.
Vergeefs is hij naar de badkamer gesloft; zelfs het water is lauw; ook daar geen verfrissching.
Zij staat, boos op de kinderen, op de bedienden, op zichzelf, op alles, brood te snijden, om „de apen eindelijk naar school te krijgen".
Hij vraagt z'n koffie, krijgt het. Maar de melk is lauw geworden en de koffie te slap.
Natuurlijk gebeurt er, wat gij allen verwacht: hij wordt boos, landerig, schuift z'n kop weg, waarbij men iets hoort van „dat vieze goed" dat-ie „niet drinkt" etcétera.
Waarop zij, geënerveerd, logisch maar onaardig vindt, „dat hij 't dan maar laten moet", waarna hij, kwaad, zich beklaagt over het getrouwde leven, en onbillijk in zijn overprikkeling, beweert, dat er nóóit iets in orde is in dit huishouden, dat 't 'n schande is, en dat er onmiddellijk andere koffie moet komen.
Na deze onmenschkundige tirade zegt zij natuurlijk: — Wat zouden u en ik zeggen, mevrouw? ja juist, zij zegt natuurlijk: „Maak jij die dan maar zelf".

 

[300:]

 

Enne — stelt u nu eens voor. dat hij daarop antwoordde: „jij zult dat doen. De vrouw is den man gehoorzaamheid verschuldigd. Als 't 'n tooneelstuk was, zou hierna met 'n plof het doek toeslaan — want elke pen is onmachtig om wat hierna volgt, naa waarheid weer te geven. Trouwens, de heele situatie is 'n absurditeit - toon ons den man, die onder die omstandigheden, op dat moment, dit mooie zinnetje van zijn trouwdag durft te herhalen! , ,
Er zijn woordsamenstellingen te over, die de dapperheid des mans lof toezwaaien: manhaftig, mannenmoed, manhjk optreden, heel wat mans zijn, en zoo meer, maar - en er zijn momenten waarin zelfs deze verheven doodsverachting den man in den zijn andere momenten, waarop deze clausule uit de huwelijkswetgeving heelemaal geen onheilen sticht, als ze te pas wordt gebracht... dat zijn de ogenblikken, waarop het vrouwtje die gehoorzaamheid wel prettig vindt... Maar daar zullen wij het.uit discretie, niet over hebben.
Trouwens, in zoo'n geval, waar de wenschen gelijk zijn, kan men niet meer over gehoorzaamheid spreken!
Toen deze huwelijkswetgeving in het brein van Napoleon ontstond - wat moet Joséphine gelachen hebben bij het lezen van dit maaksel van haar echtgenoot — voldeed zij wellicht eenigszins aan een behoefte, maar dat dit vermummiede voorschriftje tot nu toe kon standhouden, pleit niet voor het heldere doorzicht der mannen, en is een bewijs voor hun grenzelooze ijdelheid die dit schijnvertoon van macht, al berust die op nog zulke vooze grondslagen, en al is de man zelf het meest overtuigd van de absurditeit ervan, tóch beter heeft dan de waar. Er kon in de wet staan: „De rechten der echtgenooten zijn in het huwelijk gelijk." Niets meer en niets minder. Maar dit is zóó eenvoudig en zoo waar, dat de eigenwaan van den man dit vastleggen van iets, dat al lang bestaat, niet verdragen kan! En dus prijkt er nog steeds glorieus in de huwelijkswetgeving: „De man is het hoofd des gezins. De vrouw is den man gehoorzaamheid verschuldigd."
De eeuwige hij, wil toch ergens z'n superioriteit erkend zien.

 

[301]

 

al is 't dan ook maar in 'n stuk of twintig doode lettertjes, waar toch nooit iemand iets van gelooft!
Let in dit verband eens op de verschillende gezichten in de trouwkamer van het stadhuis, als deze clausule voorgelezen wordt.
De moderne bruid slaat de oogen zedig neer, en drukt onmerkbaar haast, de lippen samen — een spottend glimlachje zou onder deze omstandigheden ongepast zijn, dus — zij houdt zich goed.
De zegevierende bruidegom staat erbij als een stoute jongen, die 'n vermaning krijgt — men leest in zijn oogen de hoop, dat al die wetsartikelen, haar, die daar naast hem staat, ontgaan zullen, en dat het nu maar gauw uit mag wezen — hij voelt zich lichtelijk bespottelijk in het hem opgedrongen meesterschap!
De ambtenaar van den burgerlijken stand is een prince-sansrire — dat zijn deze heeren door de dagelijksche routine allemaal geworden, — en dus leest hij met een effen gezicht, wat hij te lezen heeft, maar in z'n binnenste grinnikt hij spotachtig — de man is natuurlijk zelf al lang getrouwd, — en denkt: wacht maar baasje! dat zul je nog wel anders merken! En z'n oog gaat eenigszins meewarig van het kwieke bruidje naar den schuchteren jongen man, en terwijl hij machinaal verder leest, mediteert hij: „zij ziet er nogal vif uit — dat zal met die gehoorzaamheid etcétera wel weer het gewone gangetje gaan. Zou die jongen daar groen genoeg zijn, om te gelooven, wat ik hem allemaal hier voor sta te bazelen?!..."
De getuigen, minder hoofdpersoon, schetsen even 'n glimlach, het is een der weinige momenten in hun leven, dat hun dat hoofd-des-gezinsschap, en dat recht-op-gehoorzaamheid wordt toegegeven. En dat is toch wel prettig, al geeft de wetenschap, dat dit alles maar ijle klank is, een spotachtig trekje aan hun glimlach.
Het auditorium in de rondte neemt het ieder op zijn eigen wijs op. De ooms lachen geamuseerd en de tantes eenigszins zuur, de moeder der bruid leest men op het wilskrachtig gelaat: „jawel, jawel. Dat praatje kennen we". Terwijl de dito vader berustend in de ruimte' kijkt. Zelfs de bruidsmeisjes doen lacherig, stooten elkaar aan en fluisteren wat, wijzen met de oogen naar den bruidegom... En deze triomfator zelf is onnoem-

 

[302:]

 

baar opgelucht, als eindelijk de hamertik valt, en hij aan de algemeene geamuseerde belangstelling ontkomen kan...
Als ze naar huis rijden, blij dat 't eindelijk achter den rug is, wil hij haar zoenen, maar zij roept: „Pas nou op, zeg, je trekt m'n heelen sluier scheef!" en gehoorzaam zit hij weer keurig in zijn hoekje...
„De vrouw is den man gehoorzaamheid verschuldigd..."
En, zijn wij geneigd te vragen — als ze 't nu nier doet, als ze hem nu nier gehoorzamen wil, wat gebeurt er dan? Wat geeft de wet dan voor machtsmiddel om den echtgenoot aan zijn recht te helpen?!
Mysterie! Ervaren rechtsgeleerden hebben voor dit simpele vraagje met hun mond vol tanden gestaan.
De politie erbij halen?
„Meneer de commissaris, mijn vrouw verdraait het om de knoopjes in m'n overhemd te zetten, mag ik een paar agenten van u om er haar met den sterken arm toe te dwingen?"
Of — haar in een civiel geding betrekken?
Boete? Gevangenisstraf? Het een is al dwazer dan het ander. Maar — wat dan? Is deze clausule in de huwelijkswetgeving dan tenslotte een ledige huls, waar ook de wet zelf geen vulling aan kan geven?
De meeste mannen zijn zoo wijs om na dat ééne gegeneerde moment op het stadhuis hun hoofdschap en hun recht op gehoorzaamheid zoo gauw mogeijk te vergeten. Alleen op de soos, als zij strikt alleen zijn onder heer en, zonder een vrouw in de nabijheid te bekennen, dan komt het oude gevoel van superioriteit wel weer eens boven, en zij voelen zich geestelijk weer de brute kracht, als de oermensch, die met 'n knods in de bosschen rondsprong, en dan komen de verhalen...
In één reeks met het jager- en het visscherlatijn, zou men kunnen spreken van het conjugale latijn om de bittertafel.
Bij de andere sekse bestaat er óók een conjugaal latijn. Dat heeft tot zinnebeeld een pantoffel, en wordt beoefend in de cercles van kwezelige dametjes — want ook die zijn nog wel te vinden in onzen modernen tijd! Daar ontspint zich dan het interessante en hoogst amusante gesprek over: „wie de baas in huis is!" — horribile dictu! hoe komt toch de Nederlandsche taal aan zulke platte, terre a terre uitdrukkingen!

 

[303:]

 

Het genre vrouwen, dat erover babbelt, rechtvaardigt dit onderwerp, dat is de eenige verontschuldiging.
Men causeert dan gezellig, en men plaagt elkander schalks met het baas-in-huis-zijn.
„Jij, jij bent me er eentje hoor, jouw man heeft in huis niets te vertellen, jij bent de baas..." waarop de aangevallene met een preutsch mondje quasi boos dient te rephceeren: „Hoe kom je eraan — bij ons is mijn man de baas, nee hoor, heusch, hij is de baas. Maar jouw man, die zit leelijk onder de pantoffel, geloof ik!"
Waarna deze geschandaliseerde aangesprokene weer met verontwaardiging protesteert: haar echtgenoot is degeen, die het te zeggen heeft, werkelijk waar. Stel je voor, dat het anders was...
Dit is natuurlijk een vruchtbaar en belangwekkend onderwerp om de conversatie op uit te spinnen, en ieder vrouwtje geeft zichzelf 'n brevet van bijbelsche onderworpenheid aan haar echtgenoot, die 'n argeloozen buitenstaander medelijden doet krijgen met den man, die opgescheept zit met zulk een angeliek zoethoutkwezeltje. Maar gelukkig is daar niet al te veel grond voor, want het wezen der dingen wijst al dit schoons als louter franje aan.
Retrograde vrouwen nemen nu eenmaal graag het air aan van slavernij, en mannen, als zij niet buitengewoon groot van geest of zeer intelligent zijn, (kwaliteiten die zeldzaam voorkomen!), zijn meestal achterlijk en geven zich, wanneer er geen eventueele tegenspraak in perspectief is, ook gaarne de apparences van „heer en meester", dat staat ferm, en schadelijk is het niet, want niemand gelooft het toch! Au fond dus 'n petite jouissance, die men den latinisten best gunnen kan.
Een verstandige vrouw evenwel rept nooit tegen haar echtgenoot over de interpretatie, die zij (om in rechtstermen te blijven!) aan het geïncrimineerde wetsartikel geeft. Zij doet en daarmee uit. Het is een groote waarheid, dat geprivilegieerden banger zijn voor de aankondiging van hervormingen dan voor de hervormingen zelf! Dit zal elke vrouw misschien niet zoo geformuleerd kunnen weergeven, maar zij handelt er ten opzichte van haar man naar — zij vertelt hem geen enkelen keer, dat zij niet van plan is hem als haar hoofd te erkennen, noch dat

 

[304:]

 

zij die gehoorzaamheid 'n wassen neus vindt — men moet een man nu eenmaal nooit in zijn zelfgenoegzaamheid kwetsen — maar overigens handelt zij juist zooals haar goed dunkt, en vraagt anders niet dan voor den vorm, en slechts als zij verzekerd is van zijn accordatie, de meening van haar echtgenoot over het een of ander plan, dat zij tot uitvoering gaat brengen!
Voor het overige is de moderne vrouw wijs genoeg om in het huis van den gehangene niet over den strop te praten. Een logisch dispuut op dit punt is zelfs ten eenenmale onmogelijk, ongewenscht en doelloos.
Wanneer men de proef eens neemt, zal men bemerken, dat zelfs de meest intelligente man zich niet overtuigen laat van het dwaze der huwelijkswetgeving. De grootste concessie, die hij eventueel doen zal, is, dat hij tot de vrouw, die zijn logica tracht wakker te schudden, zeggen zal: „nu ja, dat geldt niet voor zulke vrouwen als jij, maar voor die anderen dan toch..." hiermede laaghartig speculeerend op de volgens mannelijke meening steeds aanwezige jalouzie van vrouw-tegen-vrouw.
En hoe men verder moge redeneeren, de traditioneele logica des mans laat hem op dit punt geweldig in de purée — hij is niet tot rede te brengen, en om zich uit de impasse te redden, praat hij, praat hij, desnoods als het befaamde koplooze gevogelte, — maar tegenover 'n vrouw toegeven hetgeen eigenlijk iedereen erkent — dat doet hij nóóit!
De proefneming is interessant en zeer aan te bevelen, mits men er den eigen echtgenoot buiten laat — want die kan natuurlijk nooit nalaten persoonlijk te worden, dat kan de man niet in «aken het huwelijk betreffende. Ook de veelgeroemde objectieve blik des mans is maar een zéér betrekkelijke... Wel grijpen de heeren in zulke gevallen als ze vast zitten naar de oudbakken huismiddeltjes van: ,,'t is goed hoor, jij hebt gelijk, zooals altijd!" of: „mij wel, jij mag 't laatste woord!" — maar dat neemt allemaal niet weg, dat ze in 't hoekje gedrongen zijn, en dat is geen schitterende positie voor het hoofd des gezins, en een welgezinde vrouw ziet hem niet gaarne zoo! En dan: stel u eens voor, dat hij uit zou roepen: „Ik gelast je te zwijgen, hoor, en dadelijk!"
„De vrouw is den man gehoorzaamheid verschuldigd!..."






vorige pagina | inhoud | volgende pagina