doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

P. (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Causerieën uit de binnenlanden'
In: Soerabaiasch Handelsblad, 25 Februari 1907


Zoo is het dan welhaast weder een maand geleden dat de mare over Java weerklonk: Barong in opstand! onze bestuursambtenaren gedwongen tot den terugtocht!

Veel is er sedert over geschreven en gedisputeerd; heel wat pennen zijn door de onlusten in beweging gebracht, maar de ware toedracht der zaak blijft nog steeds in de diepste duisternis gehuld. Het onderzoek wordt met den meesten spoed en bekwaamheid geleid door den regent van Ngandjoek, een als zeer actief en flink bekend staand ambtenaar, paar tot noemenswaardige resultaten heelt het tot dusverre evenwel nog niet geleid. De gevangenen blijven volharden in hun stereotiep: koeloh noewoon!

Men tracht nu langs anderen weg het beoogde doel te bereiken, men ondervraagt opgezetenen der omliggende dessa's, men zoekt, men speurt... alles met hetzelfde resultaat: nihil.

De inlander zal zich er wel voor hoeden ook maar het geringste los te laten of in het minst te doen blijken, dat hij iets naders weet omtrent Dermodjojo en diens faits et gestes, bang als hij is voor soesah.

"Laat ik merken", redeneert Kromo, (en dat heeft hij nog zoo mis niet;) "dat ik iets gezien of gehoord heb, dan kost het me in het gunstigste geval een herhaald heen en weer trekken naar den landraad om als getuige te fungereeren, dat beteekent zooveel verzuimde werkdagen." Schreeuwt hij daarentegen evenvel ijverig: "koeloh noewoon!" dan is hij er het zekerst en liefst gauwst af, en men valt hem verder' niet heer lastig. Wat is dus begrijpelijker, dan dat elke Barongsche inlander gedurende den tijd, voorafgaande, aan het opstootje, stom, blind en doof is geweest?

Intusschen is, volgens een bekend Javanicus, dien ik eenige dagen geleden sprak, de oorzaak van het oproer- niet verre te zoeken. Deze heer redeneerde op grond van verscheidene hem door inlanders gedane verhalen, aldus:

Reeds heel lang begreep het bestuur, of had het moeten begrijpen, dat het vroeg of laat onherroepelijk moest komen tot ongeregeldheden van ernstigen aard in de desa Barong, het was bekend, — het inlandsche bestuur was er weer zeker van op de hoogte — dat Dermodjojo, de selfmade man, de parvenu, zich recalcitrant betoonde tegenover het bestuur, de gegeven printah's eenvoudig niet opvolgde, in één woord, zich boven de wet verheven waande.

Reeds van jaren hèr dateerde deze toestand, die langzaam, maar zeker leidde tot de beteurenswaardige gebeurtenssen van 29 Januari j.l. Dermodjojo, de rijkste man uit de dessa, ja, uit heel den omtrek, voelde zich, kon zich niet schikken in het denkbeeld nog steeds te zijn: gewoon dessa-man. In hem woelde en giste de hoogmoed, hij waande zich hooger, veel hooger zelfs dan de loerah van de dessa, wiens bezittingen in het niet verzonken naast die van Dermodjojo, wiens rijkdom niet te vergelijken was met zijn schatten. Immers acht man, zoo vertelt de inlander, waren niet in staat liet geld te torsen, dat de oude heer zoomaar liggen had...

En Dermodjojo matigde zich veel aan. Hij deed straffeloos dingen, die een ander minstens 14 dagen of een maand krakal zouden bezorgd hebben. Het bestuur liet alles over zijn kant gaan. Waarom? Omdat — lach niet, lezer, — men eigenlijk met de handen in het haar zat, hoe het aan te leggen den parvenu te straffen voor de misdrijven en overtredingen, die hij beging.

Rapporteerde de loerah liet een of ander, dan werd hem, Dermodjojo, wel aangezegd, zich te komen verantwoordenaangaande het hem ten late gelegde, maar ... hij kwam niet! En daar zat men dan! En men sloeg nog een mal figuur bovendien, want "Kandjeng [onleesbaar in de krant]" en deed weer precies wat hij verkoos zich toch straffeloos wetend.

Of het Europeesche bestuur van dit alles op de hoogte was? Waarschijnlijk niet; mij dunkt, dat die het dan zoo ver niet hadden laten komen. Maar de inlandsche ambtenaren, zelts van de omliggende afdeelingen, wisten allen haarfijn, hoe de zaken stonden in Bendoengan. Maar niemand durfde den bezem in den Augiasstal te zetten, niemand dorst het aan, want, wat een "soesah"' zou het gegeven hebben! Dus, echt op zijn inlandsch, liet men de zaken maar op hun beloop. Après nous le déluge, redeneerde men. Dat de loerah het rapporteeren moede, wetende dat dat toch maar uitdraaide op een mal figuur slaan tegenover de andere desalieden, Dermodjojo niet goed zetten kon, is begrijpelijk.

Hij trachtte dus op eigen gelegenheid den aanmatigenden kjai zooveel mogelijk afbreuk te doen, hem in alles tegenwerkende, met allerlei kleinigheden plagend en sarrend. Dat zette bij Dermodjojo en de zijnen natuurlijk kwaad bloed, het werd een aanhoudend treiteren over en weer, er ontstond een telkens opnieuw oplaaiende veete tusschen desa en bestuur aan de eene en Dermodjojo en familie aan de andere zijde.

Want ook de meeste desalieden waren hem niet welgezind, deels uit afgunst op de rijkdommen, waar Dermodjojo zich maar al te veel op liet voorstaan, deels ook wegens de don-Juan-achtige neigingen, die de oude heer aan den dag legde.

En zoo geviel het, dat toen er een nieuwe loerah gekozen moest worden, Dermodjojo, niettegenstaande hij alles in het werk stelde om het baantje machtig te worden en aldus een sport hooger te klimmen op de maatschappelijke ladder, een smadelijk échec leed, wat er natuurlijk niet toe meewerkte, de verstandhouding tusschen het nieuwbenoemde hoold en hem rooskleurig te maken.

En het spelletje begon weer van voren af aan. De nieuwe loerah, wijs geworden door het voorbeeld van zijn voorganger, zweeg, rapporteerde ook niets, en de stille strijd werd opnieuw door gestreden in Bendoengan...!

Dermodjojo werd steeds brutaler, durfde steeds meer, vertrouwend op het feit, dat men hem niet aandorst, stapelde overtreding op overtreding en lachte het heele bestuur in zijn vuistje uitj dat hem, den rijken Dermodjojo, toch niets maken kon!

Is het wonder, dat de eerste symtomen van hoogmoedswaanzin zich bij hem begonnen te vertoonen? En dat die na den bekenden droom oversloegen tot volslagen waanzin? Dermodjojo, die gezien had, hoe onmachtig het gouvernement was tegenover hem, beeldde zich in, dat een plotseling brutaal optreden hem de vervulling zijner droomen tegemoet zou voeren, hij wilde hooger op, hij wilde meer zijn dan de loerah, dan de wedono, ja zelfs meer dan de regent, hij wilde ratoe zijn, vorst over Java, voor wien allen zouden moeten sembah, van den loerah tot den regent toe. En Dormodjojo droomde en dweepte, maakte zijn familie en getrouwen eindelijk deelgenoot van zijn ideaal.

Tot zoover, mijn zegsman. De rest is bekend. Het klinkt vrij aannemelijk, het zou niet, de eerste keer zijn, dat door laksheid en haltheid van het bestuur een misdrijf in de hand gewerkt werd! Zeker is het, dat door eenfspoedig en flink ingrijpen in deze zaak veel droevigs had kunnen zijn voorkomen.—

Het Barongsche opstand-muisje schijnt bovendien nog een staartje te krijgen ook. Wat wil het geval? Alweer uit den mond van mijn vrind, den javanicus, opgeteekend het volgende verhaal:

Men is er, en terecht over gevallen, dat er op een gegeven moment in den ochtend van den 29en te Barong geen enkel bestuursman aanwezig bleek te zijn: de heer Henny gewond weggevoerd,regent en controleur gevlucht, zelfs geen wedono was ter plaatse. Regent of controleur hadden aanwezig moeten blijven, al was het slechts om de leiding op zich te nemen van de dessa-politie, die Bendoengan omsingelde.

Dat regent en controleur in de hachelijke oogenblikken het hoofd verloren en beiden per trein naar Kertosono vertrokken, is, hoewel het niet had mogen gebeuren, wel begrijpelijk, als men den toestand van het oogenblik in aanmerking neemt.

Maar... er komt een maar bij. De wedono van Kertosono, die toevallig in den ochtend van den 29en voor dienstzaken te Ngandjoek zijn moest, passeerde — zoo luidt een verhaal — geheel onkundig van het gebeurde per as de dessa Barong, toen hij door de aldaar gelegerde politie op de hoogte van het geval werd gebracht.

Onmiddellijk steeg de man uit, en met het idee wellicht de behulpzame hand te kunnen bieden, bleef hij ter plaatse.

Op hun terugtocht, na het eerste treffen ontmoetten de regent en de controleur den wedono van Kertosono. Men informeerde, hoe deze zoo toevallig ter plaatse verschenen was. De wedono helderde dit op. Toen gelastte men hem maar weer terug te keeren naar zijn standplaats, zeggende: er dient te Kertosono toch ook een bestuursambtenaar aanwezig te zijn. Ga maar terug, wedono, je hebt hier niets te maken, zorg maar, dat te Kertosono alles rustig blijft!"

Om welke reden die last gegeven, werd, kan hier onbesproken blijven, genoeg, de wedono ging, en keerde per as terug naar Kertosono.

Tot zoover is het heel eenvoudig. Maar wat wil nu het geval? De controleur en de regent, wien het verwijt trof op het kritieke moment Barong zonder meer verlaten te hebben, houden nu staande, den wedono van Kertosono bevolen te hebben te Bendoengan te blijven, waarop deze niettegenstaande dat, tóch zijn post verlaten zou hebben.

Voorwaar een zware beschuldiging, die den wedono een gevoeligen knak zal geven, als... zij waar is,

Qui sait?

In ieder geval is het een harde dobber voor den wedono om zich van deze.beschuldiging vrij te pleiten; met je meerderen is het altijd kwaad kersen eten, want ze gooien met de pitten!


vorige pagina | inhoud | volgende pagina