P. (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Causerieën uit de binnenlanden' In: Soerabaiasch Handelsblad, 17 september 1908
Medio september
Drie maanden heeft de glorie geduurd. En uit is het nu weer. Maar gelukkig niet voor altijd.... Ik spreek over de suikerfabriek, die hier komen zou. In mijn causerieën noemde ik reeds meermalen den naam "Lestarie", zoodat men zoo langzamerhand wel op de hoogte zal zijn der lijdensgeschiedenis van deze concessie. Na jarenlang gesukkel en telkens veranderen van eigenaar heeft nu de laatste concessionaris de zaken eens ferm aangepakt, de aanplant staat in den grond, alles in orde, daar, pats! geen geld meer, werkkapitaal niet voldoende bijeen kunnen krijgen. En daar ligt de veelbelovende jonge spruit. Gelukkig, zei ik reeds, bestaat er gegronde hoop op herstel. Het geld is er... voor negentien negen.
Dat geeft nu wel geen zier, maar er is tenminste kans in de toekomst. De concessie is dan althans niet naar de maan, en dat is al veel. Als ander jaar dan het kapitaal gevonden wordt om de fabriek op te zetten, wordt het ideaal toch nog verwezenlijkt....
Voorloopig evenwel zijn alle werkzaamheden in die richting gestaakt. Slechts de aanplant wordt nu verder verzorgd, om het riet ander jaar waarschijnlijk te doen vermalen door fabrieken in het Djombangsche. Intusschen wordt Kertosono weer even doodstil en verlaten als altijd te voren. Soos hoogstwaarschijnlijk opgedoekt, wat doe je met een soos als er geen gezellige lui zijn om de boel op te vroolijken? Enfin, men hoopt op het volgend jaar. En hoop doet leven!
De Waroedjajeng-water werken, die jaren hebben gekost, en schatten gelds verslonden, zijn dan nu eindelijk gereed gekomen. Het dient gezegd, dat deze bevloeiingswerken van onberekenbaar nut zijn voor den Inlander, en dat het enorme kapitaal er aan ten koste gelegd, zijn rente wel zal opbrengen, dubbel en dwars. Men is nu doende met de overgave der werken aan den Waterstaat, waartoe telkens eindelooze conferenties tusschen de betrokken ingenieurs plaats hebben.
Met de veiligheid in onze landerijen gaat het schitterend vooruit: opvallend weinig hoort men van kleinere of grootere vergrijpen en misdaden. Waar onder het bestuur van den vorigen wedono-kotta om zoo te zeggen geen nacht passeerde zonder dat de inwoners van ons stadje minstens éénmaal werden opgeschrikt door het een of ander tongtong-signaal: diefstal, brand of doodslag, bemerkt men in den laatsten tijd zelden of nooit wat van dat alles. Wat een flinke wedono toch alles dadelijk anders weet aan te pakken! Zelfs van rietbranden hoort men niet meer; het is curieus, maar waar. En dat terwijl het volk hier allesbehalve "manies" is te noemen, ja, de afdeeling bekend staat als zéér lastig te besturen. Wat dan ook volkomen waar is, door al de roerige elementen, die schuilen onder de bevolking, en den funatieken geest die alom heerscht. Deze behoeft slechts een kleinigheidje om op te lupen, tot een explosie te komen.
Het is frappant zooals de Inlander in deze buurten den Europeaan kennelijk haat, ja zelfs veracht, zelfs het geld der "kafirs" lijkt hem uit den booze, en slechts traag en met blijkbaren tegenzin gaat hij er toe over zijn diensten te verleenen voor het "slijk der aarde."
Zoo kan men hier o.a. ook het zonderlinge feit opmerken, dat bamboe, toch de grondstof vooralle Inlandsche bouwerij, gewoon niet te krijgen is, d. w. z. er groeit hier evenveel bamboe in de dessa als overal elders op Java, zoo niet meer, doch waar men op alle binnenplaatsen elken dag bamboe in groote hoeveelheden ziet verkoopen, hetzij op den pasar of langs de huizen, is hierop Kertosono geen stok te krijgen. Men verkeert in de noodzakelijkheid bij eventueel bamboe-verbruik, eerst geheel in den vorm een afgezant naar de desa te sturen, die dan weer, heel formeel, komt verslaggever van zijn zending, en vertelt, dat men bij de gratie Gods, nu ja, een paar bamboes mag laten kappen hier of daar, niet te laag afsnijden, asjeblieft, en voor het transport maar zelf moet zien te zorgen.
De welwillende eigenaar van wien men deze boveneindjes bamboe mag laten halen, laat dan beleefd verzoeken om een niet geringe som gelds, zeker als remuneratie voor het aanwijzen der stengels die uw volk mag afhouwen, en 't toezicht houden op 't afkappen op meer dan fatsoenlijke hoogte. En men mag deze vriendelijkheid nogal zeer appreciceren; vindt men de gevraagde som te hoog, of de bamboe slecht, etc. dan krijgt men heelemaal niets. Het voor de hand liggend gevolg is dan ook, dat uit het Toeloeng-Agoengsche en die streken reusachtige bamboevlotten, dikwijls van 500 tot 1000 stuks de rivier komen afzakken, en hier loonend verkocht kunnen worden aan opkoopers, die er dan nog aardig wat op verdienen. De desamanbamboe-eigenaar vreest deze concurrentie geenszins, het laat hem koud en onbewogen, wil men zijn bamboe niet? hem 'n zorg, il s'en fiche... De verdiensten schijnt hij niet noodig te hebben.
Het waarom van dit verschijnsel ligt gehuld in diepe duisternis. Over het algemeen is een Inlander gesloten, maar hier is hij dat al bizonder sterk. Het is zeer moeilijk de drijfveer te weten te komen van een of andere handelwijze, die er toch wel moet zijn, al lijkt de handeling absurd. Het is een voorbeeld, hoe men hier tot zelfs het geld van den Westerling met een zeker dédain beschouwt. Misschien dat de talrijke hadjis, die in onze stad als vliegen op de suiker zitten, en de pêsantrèn's (priesterscholen,) het hunne bijdragen tot den Europeanenhaat? Hoogstwaarschijnlijk zelfs!
Driekwart deel der Javanen, die men hier, bijv. op een wandeling tegenkomt, zullen zich niet ontzien om met kracht en toewijding een kwantum speeksel op den grond te pletsen, wat zooveel beteekent als: "Mahomed vergeve mij de zonde uw onreinen reuk te hebben ingeademd christenhond!" en al zulleu de meeste bruine heeren zoo'n tirade er niet bij denken, toch komen hun gevoelens waarschijnlijk op hetzelfde neer.
Elke koeli is hier santri, d. i. heilige, of minstens geweest, elke toekang is het zoo goed als zeker en fijn ook. Als de tijd voor 't gebed daar is laat hij zijn werk in den steek, dringend of niet, gaat zich wasschen en daarna bidden, voor welke verrichtingen hij zich den tijd ruimschoots gunt. Men bemerkt alzoo aan alles in een orthodox godsdienstigen landstreek te vertoeven! Wat voor werkgevers een ware obsessie is, (vooral als die wat haastig zijn aangelegd!) zooals uit het vorenstaande blijkt. Want natuurlijk zorgt slimme Kromo ervoor, dat een dag een verbazingwekkend aantal bid-uren telt, en staat hij er in bergenverzettend geloof geen enkel over, terwijl men als werkgever den man toch moeilijk de ververvulling zijner godsdienstplichten kan ontzeggen!
Daar nu evenwel Kertosono een stad van Chineezen is (de zonen des Hemelschen Rijks zijn hier talrijk als het zand der zee,) zou de een af andere heldere bol mogelijk op het idee komen, het eens met Chineesch werkvolk te probeeren, althans Chineesche werkbaren toekangs in dienst te nemen. In theorie best uitvoerbaar, maar practisch blijkt dat de heeren Chineezen, uitgeslapen als ze van nature zijn, u zoo dubbel en dwars weten beet te nemen, dat het werk minstens driemaal zooveel kost als hetzelfde vorricht door een vromen, steeds biddenden Kromo. En dan is men wel genoodzaakt weer te keeren "á ses premiers amours," die (de amours") dan wel zoo genadig willen zijn, als men zoet is in den vervolge, tusschen hun religieuze verrichtingen in, een beetje te komen helpen, natuurlijk á raison van een ferme vergoeding! Het lijkt zoo op 't oog, alsof de Inlander in de omstreken geld in overvloed heeft, tenminste welgesteld is; niets is minder waar. De statistieken aan de pandhuizen wijzen uit, dat er verbazend veel armoede wordt geleden onder den kleinen man. En toch.... de Javaan is onverklaarbaar!
vorige pagina | inhoud | volgende pagina