P. (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Causerieën uit de binnenlanden' In: Soerabaiasch Handelsblad, 25 april 1906
Eindelijk zijn we dan geheel bekomen van den schrik, veroorzaakt door ons "bijna" uitgebroken oproer. We zijn lang onder den indruk gebleven, dat verzeker ik u. Elk Kertosono'er heeft zich minstens een slagersmes aangeschaft, om in de ure des gevaars niet weerloos te staan tegenover een oppermachtigen vijand; ieder heeft zich vast voorgenomen, zich voor Koningin en Vaderland tot den laatsten druppel bloeds op te offeren, desnoodig te sneven met den strijdkreet op de lippen: "Kertosono en een vierkante flesch!" (die doet hier n.l. wonderen!) Trots al die moedige plannen, lag men 's nachts in bed te rillen van angst voor het verschrikkelijke bruine gevaar. Men zag in zijn verbeelding reeds de wreed-grijnzende tronies, men hoorde het allah-il-allah! men voelde de scherpe krissen tusschen zijn ribben, men voelde zijn vlcesch met martelende juistheid aan blokjes hakken... Wat zijn we echt heroïek geweest. In onze droomen zijn we allemaal wel een keer of tien zegenrijk in de pan gehakt, gelukkig zonder blijvende resultaten.
Enfin, laat ik u eens vertellen, hoe een achtenswaardige lamilie een verschrikkelijken nacht doorbracht, tengevolge van de prangsabillophobie.
Het was een dag of tien na "onzen" opstand. Heel Kertosono lag nog onder den looden druk van wat er "bijna" gebeurd was, van het bloedbad, dat had kunnen plaats grijpen, van ja van alles en nog wat vreeselijks dat de menschen elkaar opdischten bij wijze van opfrissertje, als ze 's avonds bij elkaar zaten en elkaar ellenlange griezelverhalen deden over Tjilegon en Gedangan...
In dit tijdperk van zenuwoverspanning nu valt mijn geschiedenis.
Personen: mijheer, mevrouw, drie kinderen in de dalende reeks, van vier tot één jaar oud en, een baboe.
Ter opheldering diene, dat de familie van huis uit erg zenuwachtig is aangelegd. Mevrouw is doorloopend geagiteerd, dán door het huishouden, dán door de kinderen, dán door haar man. Meneer een beetje erger nog, loopt als een geincarneerde zenuw de wereld door, en hun kinderen... enfin, die zijn erfelijk belast.
In dit gezellige huishouden viel het bericht van den aspirant-opstandeling als een kan petroleum in het vuur. Meneer en mevrouw waren, wat je noemt, geen mensch meer, haalden zich de akeligste akeligheden voor den geest, klaagden en jammerden en het kroost deed van den weeromstuit natuurlijk hetzelfde.
"Beroerd land," mopperde meneer pessimistisch, "ieder oogenblik staan ze klaar om je levend te villen. Elken dag hangt je zoo iets boven het hoofd!" "Och God, mannie", zuchtte mevrouw angstig, "ik heb er zoo'n voorgevoel van, dat het nog niet uit is. Je zult zien, er broeit nog wat en vandaag of morgen breekt het uit. De huisjongen keek me van morgen al zoo raar aan, toen ik hem vroeg, of hij ook Santri was, en of hij mee zou doen als er eens opstand kwam!"
"Maar kindlief", mentorde meneer, "zulke dingen moet je ook niet vragen, hoe kom je er bij, je brengt den vent op het idee. En wat zei-d-ie wel?" "Hij zei natuurlijk van niet, maar je had z'n oogen eens moeten zien. God, als die maar niets begint! O, vent, onze arme kinderen ..."
Een zenuwachtig snikken, mevrouw heeft het op haar zenuwen. De kinderen zien maatjehuilen, zetten van schrik ook een keel op, 't is een leven als een oordeel. Meneer probeert zich goed te houden, troost en bemoedigt zooveel mogelijk, maar neemt zich in stilte voor den volgenden dag een maand binnenlandsch: verlof aan te vragen wegens overspannen zenuwen.
Dat is niet uit te houden, je wordt nog gek, waarachtig.
Na ettelijke Hoffmann droppeltjes voor mama en flikjes voor de kinderen bedaart de familie een beetje. De kinderen gaan zoetjesaan naar bed, papa en mama ook. Baboe slaapt in de kinderkamer. Alles komt tot rust. Jawel, maar niet lang.
Even na middernacht, daar klinken plotseling vier tontongslagen door de lacht... het moordsignaal...
Met een gil is mevrouw overeind en het bed uit.
"Hoor je dat, man, hoor je dat, daar heb je het, o God, daar heb je 't. Net als verleden. Wat moeten we doen...!"
Meneer is het bed al uit, slaapdronken, nog meer van streek dan zijn vrouw. Het tontongen wordt hoe langer hoe heviger. De heele kotta tontongt mee. Als dollen slaan ze er op los, een verschrikkelijk geluid in de stilte van den nacht. En met iederen slag stijgt de angst en de ontzetting. De baboe, wakker geschrikt, sust het jongste kind, de beide anderen gillen en huilen, zonder te weten waarom en klemmen zich instinctief aan pa en ma vast.
Baboe heeft nieuwsgierig door de jaloeziëen geloerd en keert zich op eens met een onderdrukten gil om. Daar buiten, over straat, rennen de inlanders geruischloos, slangachtig voorbij naar het tooneel van de misdaad, zooals steeds bij zoo'n gevalletje.
Meneer kijkt ook en wordt heel bleek.
"'t Is uit"! kreunt hij dof, «daar heb je ze, de santris!"
Agiteerend klinken de tontongslagen door de kotta, zonder ophouden, buiten trekken de inlanders in dichte drommen nog steeds voorbij De familie staat doodsangsten uit.
Daar opeens, het klinkt de arme luitjes als een doodsklok in de ooren, hooren ze een zacht tikken op de voordeur, dat weldra aangroeit tot een form kloppen. Hernieuwde consternatie. Het mevrouwtje bezwijmt haast. "Daar staan da hadjis al voor de deur!"
Het kleppen houdt even op verademing om echter dadelijk met vernieuwde kracht wier te beginnen. Meneer zoekt gejaagd in alle kasten naar zijn revolver ('t ding was in geen vijf jaar gebruikt). Mevrouw zoekt overal een schuilpaats voor zich en de kinderen, probeert ze in de hangkast en in de kleerenmand te stoppen...
Enfin, laat wij een barmhartigen sluier werpen over het vreeeelijk half uur, dat volgde. Bij tusschenpoozen deed het onheilspellend geklop zich telkens hooren), het tontongen hield ook maar niet op, Mevrouw huilde, de kinderen huilden om het hardst, meneer vloekte. Eindelijk met de weergevonden revolver in de eene, een voorsnijmes in de andere hand, sloop het hoofd des gezins, vergezeld van de heilbeden der zijnen, moedig naar de voordeur, een trek van vastberaden doodsverachting op het gelaat. Er moest dan maar van komen, wat er van komen wou, alles beter dan die dreigende onzekerheid. Hij trok de jaloeziëen op en ... aanschouwde door een kier een leelijk mormel van een kamponggladakker, die op het vloermatje met zijn rug tegen de deur in stille verrukking bezig was zich eens flink te krabben, en daardoor het verschrikkelijke geklop had doen ontstaan...
Tableau!
Den anderen dag bleek het amoksig lawaai veroorzaakt te zijn door een ruzietje in een prauw, waarbij een heet gebakerde inlandsche schoonzoon in een hoogloopende twist zijn lieftallige Schwiegermama in hoogstderselver neus had gebeten! Ziedaar nu het tragische verslag eener opstandvrees-idylle... men zou het ook wel kunnen noemen: van een zenuwachtige familie, een wreedaardiglijk verstoordo nachtrust en een gladakker...
Echt gebeurd, weet u!
vorige pagina | inhoud | volgende pagina