doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Miss Campbell'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


X.

Tegen half zeven kwam Terborch met een somber, streng gelaat bij de Campbell's aan; hij verzocht mijnheer te spreken en werd in het kantoor gelaten.
Een uur lang bleven beide mannen in een heftig gesprek, dat soms tot volslagen twist scheen over te gaan; allengs werden de stemmen bedaarder en kalmer, eindelijk kwam mr. Campbell naar buiten; zijn gang was veerkrachtig als altijd; hij droeg het hoofd fier opgeheven en om zijn lippen krulde zich een geheimzinnige glimlach vol trots en zelfvoldoening.
Hij trad in 't salon zijner dochter, waar Queenie in een wit elegant négligé op een wipstoel zat; hare trekken droegen de sporen van vermoeienis, verdriet en alle hevige gemoedsaandoeningen, die haar sinds van morgen zoo ontroerd hadden.
"Lieve schat," zeide haar vader, "onze vriend Terborch zou je graag even willen spreken; kun je hem ontvangen?"
"In uwe tegenwoordigheid, ja."
"Nu 't is goed, hij zal dadelijk hier zijn."
Hij ging den kapitein waarschuwen, die hem volgde met gebogen hoofd en evenveel schaamte in zijn houding, alsof men uit zijn verleden een rechterlijk vonnis gedolven had, waarbij hijzelf, tot twintig jaren tuchthuisstraf veroordeeld was.
Beide heeren kwamen bij Queenie, en Terborch nam hare hand en vroeg zoo teeder mogelijk:
"Queenie, wilt gij het voorgevallene van vanmorgen vergeten en mijn vrouw worden alsof er niets gebeurd is?"
"Zij zag haar vader en haar vriend met groote oogen aan.
"Wat is er dan gebeurd? Is het niet waar, wat ge mij vanmorgen verhaald hebt? Is het een droom?"
"Neen, kindlief," antwoordde. mr. Campbell, daar Terborch verlegen zweeg, "mijnheer en ik hebben de zaak heel nuchter beschouwd, en zijn tot de conclusie gekomen, dat niets eigenlijk jelui huwelijk in den weg staat, integendeel."

[193:]

"Ik heb u altijd even lief," stamelde Terborch.
"Vanmorgen ook? Ik twijfel er aan, Frans. 't Is zeer edel van u, dat ge een bruid met bevlekten naam tot uw vrouw verheffen wilt. Weet ge, wat u dit wellicht kosten zal, hoevele onaangenaamheden en hoevele duels?"
"Volstrekt niet, Queenie, de zaak blijft geheim tusschen ons; niets behoeft bekend te worden."
"Hoe!!" en zij liet zijn hand los, "ge vraagt dus alleen Queenie Campbell tot vrouw en verloochent Clementine van Duin?"
"Natuurlijk! Uw vader heeft alle stukken, die ons in staat stllen om. . ."
"Het bedrog in eeuwigheid te doen voortduren? Neen, kapitein, wie den moed heeft Clementine van Duin te trouwen, moet ook de toekomst onbevreesd in de oogen zien en alles, wat zij hem aanbrengt, durven bestrijden of verdragen. Alleen de liefde heeft die kracht en die liefde, Frans, bezit ge niet; dat heb ik vanmorgen, helaas gezien en gevoeld."
"Ge weigert mij dus, Queenie?"
"Ja, ik weiger u."
"Bedenk wat men praten zal, wat gissen, misschien de waarheid wel! Mijnheer Campbell, wat zegt u er van?"
"Queenie is geheel vrij om tot haar man te kiezen wien zij wil; ik wil niet den minsten dwang op haar uitoefenen."
"Maar bedenk onze afspraak, onze. .. "
"Ja, dat was alles voor het geval dat zij hare toestemming gaf; weigert ze die, apa boleh boeat? zegt de Javaan."
"Queenie, zijt ge onverbiddelijk?"
"Wanneer je mij onder mijn waren naam trouwen wilt alleen, zeg ik ja!"
"Maar dat zou onzinnig wezen en onmogelijk!"
"Welnu.. dan is ook ons huwelijk onmogelijk!"
Terborch bad en smeekte, Campbell luisterde glimlachend toe, en nadat het tooneel lang genoeg had geduurd en geen van beiden wilde toegeven, zeide hij:
"Ge ziet wel, Terborch, dat er veel waars in het spreekwoord ligt: "Ce que femine veut, Dieu le veut." Queenie is niet van haar stuk te brengen, het is uw eigen schuld; waarom niet met dat papier bij mij in de stad gekomen, in plaats van haar 't hoofd warm te maken? Nu kinderen, ik zie er niets anders op dan dat je mekaar de hand geeft en als goede vrienden scheidt."
Dat deden ze echter niet eens; Terborch keerde zich driftig om en pruttelde iets van: "Vervloekt het oogenblik, waarop ik dit brandstichtershuis het eerst betrad." Mr. Campbell scheen het echter niet te hooren; Queenie zag hem met een blik vol verachting aan.
"Het geld van dien schurk alleen is niet vervloekt," had zij op hare lippen, maar zij zweeg, want zij begreep dat die man hun lot in handen had.

[194:]

Kort daarop reed Terborch's rijtuig voor goed weg, en mr. Campbell kwam glimlachend bij zijn dochter terug.
"Ge hebt den kerel goed gestraft," zeide hij haar, "ik wilde u niet raden, maar ge hadt niet beter in mijn geest kunnen handelen; die man is u onwaardig! Eerst had hij veel te zeggen van die gewone gemeenpraatjes, maar ik wist dat hij in de schulden stak en toen heb ik hem in een net van logika gelokt, waaruit hij zich met geen mogelijkheid redden kon. 't Was kostelijk, en eindelijk toen ik me hield of er nooit meer van 't huwelijk sprake kon zijn, heeft hij me gebeden en gesmeekt om mijn toestemming niet langer te weigeren. Wat is de wereld toch karakterloos! Met een weinig gezond verstand kan men een hoop gekken regeeren."
"En nu, papa, kan u op zijn bescheidenheid rekenen?"
"Wel zeker! In zijn belang zal hij zwijgen, of denkt ge dat hij zich niet schamen zal, wanneer het publiek wordt wat 'n allertreurigst figuur hij hier gemaakt heeft; laat dien anderen oudvriend van je, Beauchamp, of hoe heet hij anders, ook maar zijn mond houden."
"Vreest u niet dat de zaak toch publiek wordt en. . . en... loopt uw vrijheid dan geen gevaar?"
"Mijn vrijheid," en een minachtende lach speelde om zijn lippen, "denkt ge dat het zoo gemakkelijk is mijn identiteit met dien kerel, waarvoor ze me houden, te bewijzen? De naam, dien ik nu voer, behoort mij even wettig toe als elke andere."
"Vader, nog een vraag: die rijkdom, die naam, behoort dat alles u eerlijk toe?"
"Ge doet me geen al te bescheiden vragen, miss Queenie, maar om uw arm zieltje niet nog meer te verontrusten, zal ik u uit den droom helpen. Wanneer een man jaren en jaren lang in het zweet zijns aanschijns werkt en door zijn talent en arbeid aan zijn patroon een groot vermogen verzekert, zonder voor zichzelf meer te vragen dan het hoognoodige om van te leven, is dat eerlijk gehandeld?"
"Ja zeker!"
"Welnu, als die patroon kort voor zijn dood inziet, dat niemand beter in staat is zijn zaken op denzelfden voet voort te zetten, dan die bediende, als hij om dezen te beloonen hem aan zijn ziekbed laat roepen en vraagt, welken prijs hij verlangt voor zijn jarenlangen trouwen dienst, mag dan de bediende een belooning met gerustheid vragen en aannemen?"
"Natuurlijk."
"Hij vroeg slechts een belooning, en dat was de vergunning om den naam van zijn meester te mogen voeren, en stervend deed deze stappen om zijn dienaar, wiens verleden hij kende, deze gunst wettig te. verzekeren; na zijn dood zag de andere zich door het testament van zijn meester in 't bezit van een groot fortuin. Dit is nu. in 't kort de geschiedenis van uw vader, Queenie; en

[195:]

nu, kind, heb ik nog nooit te voren aan een mensch ter wereld zulke verantwoording gegeven mijner daden; begrijp dus hoe groot mijn liefde jegens u zijn moet, en ik ken u te goed om te begrijpen dat gij dit bewijs van vertrouwen zult waardeeren, zooals het u past! Ik zou maar stil naar bed gaan om morgen verfrischt op te staan; we zullen Zaterdagmiddag naar Buitenzorg rijden. Als we terugkomen zal het praatje over het verbroken engagement reeds uitgebloed zijn. Wel te rusten!"
Nauwelijks in zijn kamer gekomen viel het masker van mr.Campbell's trekken.
"'t Noodlot vervolgt mij," mompelde hij, ongeduldig met den voet op den grond stampend, "dat die ellendige brief juist nu moest komen, nu ik aan het toppunt mijner wenschen gekomen was, nu ik Queenie in weelde, aan een fatsoenlijk man toevertrouwd, kon verlaten. Een nieuw leven wachtte mij in Britsch-Indië, een nieuwe loopbaan misschien; wat kon het mij deren, als mijn huis hier zware slagen te wachten staan? Haar fortuin was verzekerd en de bom zou eerst barsten als ik weg was; als mr. Campbell niet meer aan 't hoofd der zaken staat, loopt alles mis, zou men zeggen; en nu moet ik alles afwachten, alles wagen! En in haar oog ben ik een verbrijzeld afgodsbeeld! Ja, verbrijzeld! met bovenmenschelijke kracht houd ik de stukken nog bij elkander; ik wil door mijn eigen minachting trachten haar de zaak uit een ander oogpunt te doen beschouwen. Helaas! arm kind! Zij zou het gaarne willen, maar de betoovering is verdwenen, haar vader is geen ideaal, doodeenvoudig een tuchthuisboef en toch juist in haar oog had ik zoo ongaarne afstand gedaan van dien aureool."
En Queenie lag te weenen achter haar mousselinen gordijnen, te weenen over haar verloren levensgeluk, over haar gelukkige onwetendheid, die zij nu noch door geld, noch door tranen meer kon terugkoopen, over haar toekomst, die haar zoo kil en treurig toescheen, niettegenstaande er niets in hare onmiddellijke nabijheid veranderd scheen, over de rol, die zij voortaan te spelen had en die wel niets verschilde van die welke zij sedert hare komst in dit rijke huis gespeeld had; maar toen wist ze niet dat het een rol was en speelde haar daarom zoo gaarne en zoo gemakkelijk.
Eindelijk beweende zij haar korten droom van liefde en geluk; want beide had zij in Terborch hopen te vinden en nu bleef van al hare gevoelens niets meer over, niets, zelfs geen achting.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina