doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Miss Campbell'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


[201:]

XVII.

Tante Rosalie had het zich voor dezen avond eens recht gezellig gemaakt; daar buiten was het een waar noodweer; doch binnen had zij de lamp opgestoken; het kacheltje brandde vroolijk en prettig, de theeketel zong het hoogste deuntje en in haar stoof had zij een versch kooltje gekregen; de breikous kon vandaag een goed eind vorderen, en na het soupé wachtte haar een uitspanning, die ze zich al heel zelden gunde, maar die zij toch op hoogen prijs stelde; ze had een boek ter leen gekregen, uit het Engelsch vertaald, een roman van Miss Braddon; heel mooi had men gezegd; 't was om er griezelig van te worden.
Dit vooruitzicht deed haar met genoegen den langen avond tegemoet zien, dien ze evenals de meeste andere, alleen, geheel alleen, moest doorbrengen.
Het was hetzelfde kamertje, dat zij vroeger met hare nicht bewoonde, doch hoelang was dat al niet geleden, en na dien tijd had ze in Amsterdam gezworven, drie, vier bovenhuizen bewoond, nergens kon ze aarden.
Eindelijk was ze hier teruggekomen en 't had haar eerst wel een beetje gepakt, toen ze zich zoo heel alleen zag op de plaats die zij vroeger onafscheidelijk had geacht van Clementine, doch nadat de eerste weken voorbij waren, voelde zij zich hier toch recht thuis, iets wat haar na haar vertrek naar Amsterdam nog niet overkomen was.
Zij kreeg bezoek van mevrouw Beauchamp, dat spreekt, en de eerste vraag der gedienstige vriendin gold natuurlijk het nichtje, van wie tante Rose altijd erzekerde de beste berichten te ontvangen.
Op zekeren avond kwam de trouwe bezoekster juist tegen theetijd weer aan en kuste tante Rosalie met bijzonderen nadruk, welke hartelijkheid de goede ziel reeds een weinig verbaasde.
Na zich van hoed en mantel ontdaan te hebben, zag zij de gastvrouw een poos medelijdend en treurig aan.
"Ach Rose, Rose, 't kan me toch spijten."
"Wat dan?"
"Och ja, je begrijpt, ik zou't niet eerder geloofd hebben, maar. . .. maar ik heb 't uit een goede bron en om je de waarheid te zeggen, vind ik het ook niet mooi van je gehandeld, mij nooit eens je vertrouwen te schenken."
"Hoe zoo, Alice?"
"Houd je toch maar niet zoo dom, hé! Ik weet het zeer goed, ik weet alles! Neen, Rose, die geheimhouding van je vind ik volstrekt niet lief; voor zoo ver ik weet gaf ik je nooit reden om te doen vreezen, dat ik van je vertrouwen misbruik maakte."
Als tante Rosalie niet in zulke pijnlijke afwachting verkeerde,

[202:]

had zij zeer geschikt kunnen antwoorden, dat dit zoo was, om de eenvoudige reden, dat zij nog nooit aan mevrouw Beauchamp een vertrouwelijke mededeeling, van welken aard dan ook, gedaan had, doch zwijgende en in spanning staarde zij Alice aan.
"Ik kan zwijgen als de dood, en Beauchamp zegt altijd: "Niemand beter zou de slechte opinie kunnen logenstraffen, die men over 't 'algemeen van de vrouwen heeft, alsof ze geen geheim konden bewaren." Daarom,ik zeg het je ronduit, Rose, je was verplicht mij alles te vertellen; je begrijpt immers, dat je in mijn oog er geen haar minder om bent, jij kunt het toch niet helpen, dat Clementine's vader een schurk, een boef is."
Wanneer mevrouw Beauchamp wat minder met zichzelf bezig ware geweest, zou ze diep medelijden hebben gevoeld met de arme, gepijnigde vrouw tegenover haar; doodsbleek, met gebogen hoofd en bevende handen zat ze zwijgend tegenover de beschuldigster, als ware zij het geweest, die zich over een schandelijke misdaad had te verantwoorden.
"Neen, je bent er niets minder om in mijn oog," herhaalde mevrouw Beauchamp met klem, "maar ik dank Onzen Lieven Heer, dat er niets komen kan van een huwelijk tusschen Jacques en dat meisje; verbeeld je, mijn zoon, een brandstichter, een tuchthuisboef vader noemen! God beware me, en dat zulk een man het goede Bataviasche publiek bedriegt door zijn geld en een valschen naam! Foei, daartoe had ik Clementine niet in staat geacht; ik heb nooit zoo'n heel goede opine gehad van 't meisje, maar een bedriegster, neen, dat had ik niet in haar gezocht."
"Zij weet van niets," stamelde tante Rose.
"Maak dat je gelijken wijs, maar mij niet! 't Is een onbeschaamde bedriegerij, een oplichterij, zeg ik, en nu gaat zij trouwen met kapitein Terborch, een gentleman van onbesproken gedrag, van onbevlekten naam, een man, die iedere moeder tot schoonzoon zou wenschen, en deze vergooit zich nu aan zoo'n boevenkind."
Tante Rosalie werd iets, wat ze in jaren niet geweest .was, zij werd kwaad en opstaande met bevende stem, zeide zij:
"Je kunt wel wat beters doen, Alice, dan mij in mijn eigen huis te beleedigen; het gaat je immers niet aan wat mijn zwager gedaan heeft en nog doet; je hebt er immers geen nadeel bij. Wanneer Jacques je verzoekt voor hem de hand van Clementine te vragen, dan kan je ja of neen zeggen, maar nu gaat het je niets aan wie met haar trouwen wil. Je sprak daareven van de rechten der vriendschap, maar is dat vriendschappelijk handelen, in mijn tegenwoordigheid zulk een woord te zeggen van mijn nichtje, dat ik bemin of het mijn eigen kind was? Is zij er niet heel onschuldig aan evenals ik en. . . heb. . . ik. . . er al geen verdriet genoeg van gehad, dan. . . dat. . het nog noodig was, dat jij. . mijn vriendin. . . het mij komt . . verwijten. . ."
En de toorn smolt in een tranenvloed weg.

[203:]

"Gut, neem je dat zoo op," vroeg mevrouw Beauchamp verwonderd en gekwetst, "dat was mijn bedoeling niet. Wanneer ge je zoo aanstelt, dan ware 't beter geweest, als ik er niet mee begonnen was."
"Dat zou 't ook," snikte tante, "ik weet het sinds lang, dat Clementine's geschiedenis je intrigeert; nu ben je er achter gekomen, maar ik bid je, houd het nu ook voor je en klap het niet rond!"
"Hemelsche goedheid, waarvoor zie je mij aan? Ik en rondklappen, dat zijn me er juist twee, ik de bescheidenheid zelve. Neen, Rose, als ik niet wist dat je wat zenuwachtig waart, ik verzeker je, ik werd er stellig kwaad om. Zoo ben ik niet gewoon behandeld te worden en als Beauchamp het wist. . ."
"Och, Alice," viel tante Rose, die langzamerhand weer de oude werd, haar in de rede, "zoo meende ik het niet; maar zie je, ik heb alles gedaan om het voor Clementine en voor anderen geheim te houden, wat je nu weet; zij is nu bij haar vader, en wat ze daar op Batavia doen, gaat noch jou, noch zelfs mij aan! We moeten dus onze handen in onschuld wasschen, en maar voortgaan er niets van te zeggen. Als je wist, wat ik er door geleden heb!"
"Ja, dat begrgp ik wel," hernam mevrouw Beauchamp, een weinig tevreden gesteld. "'t Moet erg zijn zoo'n perceel in de familie te hebben, en je zou immers gaan trouwen, hé, juist toen de bom losbrak."
"Mijn bruidstoilet was al klaar!"
"Nu zie je hoe sterk het vooroordeel is, dat je galant je bedankte ,omdat jij de schoonzuster was van zoo'n sujet. En denk nu eens aan de dochter. . . . "
"Ja, 't is akelig genoeg, maar je vergist je. Hij heeft mij niet bedankt; ik deed het, en ik kan niet anders, Mina en dat arme schaap van een Clementine waren broodeloos; ik had nog mijn ouderlijk erfdeel en dus was ik verplicht voor beiden te gaan zorgen, wat ik getrouwd niet had kunnen doen."
"Nu, ik zeg je, je hebt den hemel aan die familie verdiend en op je ouden dag laten ze je alleen."
"Och, 't is niet meer dan natuurlijk dat Eduard zo'n dochter bij zich wil hebben, en Clementine heeft het bij hem beter dan bij mij."
"Hm, hm! Ik denk er het mijne over, maar vertel me de zaak in bijzonderheden; hoe lang was je zuster getrouwd toen dat treurige geval plaats had en hoe hield ze zich er onder?"
Het was een onbarmhartig werk van mevrouw Beauchamp om de hartewonden der oude vrijster los te rukken, wonden, die zoo al niet geheeld, dan toch sinds lang gesloten waren, maar waarvan elke aanraking nog pijn, bitter pijn deed; doch als Jacques' moeder iets weten wilde, dan vroeg ze niet of een ander door haar nieuwsgierigheid misschien meer leed, dan zij er door genoot; de

[204:]

goede tante Rosalie was slim genoeg om te begrijpen, dat het er nu vooral op aankwam haar zoogenaamde vriendin niet ongunstig te stemmen: hierdoor alleen kon zij op hare stilzwijgendheid rekenen.
Doch al was mevrouw Beauchamp misschien werkelijk besloten het overrompelde geheim te bewaren, op den duur kon zij toch geen weerstand bieden aan de verzoeking om, door eenige geheimzinnig uitgesproken woorden, alle oogen van een dameskransje op zich te voelen richten en de uitroepen te hooren: "Och toe, zeg ons nu maar alles! Is het waar? Wie had het gedacht!" en zoo verder.
Maar gelukkig, tante Rosalie bemerkte er niets van; de geheele stad was reeds in 't bezit van haar geheim, zonder dat zij het vermoedde; niemand had 't hart, de goede ziel er over lastig te vallen; voor de eer der menschheid bleek het dat alleen een mevrouw Beauchamp den treurigen moed bezat om bij haar de herinnering op te wekken aan een zaak, die over haar geheele leven een sombere schaduw geworpen had.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina