doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Miss Campbell'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


XIV.

Nadat de eerste dagen, waarin zooveel te verhalen en te bespreken viel, voorbij waren, besloot Clementine; die begreep dat zij niet meer ten laste harer tante leven mocht, eenige lessen te zoeken. Zij kende het Engelsch zoo volmaakt, dat zij vast geloofde, door conversatielessen een voldoend levensonderhoud te vinden.
Doch zij bedroog zich; zoodra men wist dat het juffrouw Muller,of liever van Duin was, die zich voor de lessen aanmeldde, vond men spoedig voorwendsels om haar beleefd maar koel af te wijzen, en het kon tante en nicht niet lang geheim blijven, wat de reden dezer herhaalde weigeringen was.
"'t Is onze eigen schuld," zeide tante dan, "we zijn te wraakzuchtig geweest; nadat je mij die leelijke daad van Alice Beauchamp verhaald hadt, gaf ik je groot gelijk dat je de vriendschap met haar wildet afbreken, en uit pikanterie heeft ze dus alles aan haar kennissen rondverteld. Dat is heel natuurlijk en ook geen wonder!"
"Lieve tante," antwoordde het meisje met een droevige glimlach, "hoe komt het toch, dat u zoo goed treden kunt in de gevoelens van andere menschen en dat u zoo dadelijk de motieven begrijpt, waaruit hunne onedele daden voortvloeien? U zelf hebt nog nooit zoo iets bij ondervinding gevoeld?"
"Dat weet je niet, kind!"
"Toch wel! Ach, het is een verkwikking in uwe ziel te lezen, die voor mij ligt, blank en rein als een onbeschreven papier, doch wat ik bidden mag, heb geen wroeging over de wijze, waarop we mevrouw Beauchamp behandeld hebben, nog vóór dat ik zelf het wist, zal zij de stad van alles hebben onderricht."
"Dat geloof ik niet, Clé."
"En ik wel, tante, maar hoort u niets van Jacques?"
"Hij moet in Atjeh zijn, vertelde ze me laatst."
Meer vroeg Clementine niet; zij dacht over hetgeen hun te doen stond en eindelijk besloten zij, te verhuizen naar een goed

[209:]

koop, stil dorp, waar zij een lief huisje huurden met een grooten tuin, en daar bracht Clementine haar tijd door met vertalingen uit het Engelsch, hetwelk zoo heel veel niet opbracht; maar tante's rente waren toch ruim voldoende om in beider eenvoudig onderhoud te voorzien en zoo leidde zij, die eens de schitterende, gevierde Queenie Campbell was geweest, hier een verborgen, stil leven, stiller dan zij het zelfs in 't eerste tijdperk van haar jeugd ooit gedroomd had; die stilte, welke tante Rose soms nog te stil was, deed haar onuitsprekelijk veel goed, na de onstuimige, moeilijke jaren, welke zij had doorgebracht, en zij kende slechts een wensch dat het altijd zoo duren mocht.
Eens, midden in den zomer, deed tante in het tuinkamertje haar gewoon middagdutje. en Clementine, te warm en te moede om te werken, had de stores van de tuindeur laten vallen, en op haar gemak in den Indischen leuningstoel uitgestrekt, las zij een boeiend werk, dat haar ter vertaling was toegezonden, terwijl zij zich soms verfrischte aan de frambozen-limonade, die zij zelf uit haar eigen vruchten had geperst.
En even dwaalden hare gedachten van hare lectuur om terug te gaan naar het verledene, en zich af te vragen of dit niet het gelukkigste lot was, dat een geschandvlekte als haar wachten kon, en of het niet te verkiezen was, wanneer men om zijn naam blozen moet, zich te verbergen voor de wereld, dan die wereld te trotseeren en te bedriegen.
Daar ging de schel, zij lette er niet op, de meid was immers in de keuken, maar deze scheen of uit, of ook door de warmte ingedommeld te zijn, want een poosje later klonk een tweede bel; nu stond zij op en maakte zelf de huisdeur open.
Een heer met gebruind gelaat stond voor haar en zonder een woord te spreken. staarde hij haar sprakeloos aan.
"Jacques!" riep zij verschrikt.
"Je hebt mij herkend," zeide hij vroolijk, "zie me aan, ik ben de oude, niet waar?"
En nu zag Clementine dat zijn linkermouw slap en ledig afhing, maar ook dat een ordelint zijn knoopsgat versierde.
"Zijt ge zoo van Atjeh teruggekomen?" vroeg ze met een zweem van medelijden in de stem.
"Ja, maar mijn rechterhand blijft me over! Mag ik u die toerijken, Clementme?"
"Wel zeker, waarom niet?" en zij drukte met vochtige oogen) zijn eenig overgebleven hand. Ook hij was aangedaan.
"Kom bmnen," hernam zij, "tante zal gaarne haar dutje opofferen aan het genoegen u terug te zien."
Een oogenblik te voren voelde zich Clementine nog kalm en gelukkig bij de gedachte dat niemand aan hen dacht en de wereld hen vergeten scheen te hebben, en nu was het haar een onbeschrijfelijke vreugde te weten, dat er een mensch was, die zich nog de eenzame vrouwen herinnerde en haar een bezoek waardig keurde.

[210:]

Tante Rose sloeg de handen ineen, tegelijk dat zij hare oogen opende om den binnenkomende aan te zien en te begroeten.
"Heb je van mijn leven, Jacques! Och, wat zie ik, daar wist ik niets van! En wat zul je geleden hebben, arme jongen. Dat akelige Atjeh, hoevelen heeft het niet ongelukkig gemaakt."
"Mij niet, tante Rose; integendeel, ik ben blij, dat ik er zoo ben afgekomen."
"En hij draagt een vergoeding in zijn knoopsgat," merkte Clementine op, die zich echter afvroeg of zoo'n lintje haar het verlies van een harer armen zou waard zijn.
Tante Rosalie vroeg onmiddellijk naar zijn mama, op wie zij heelemaal vergat boos te zijn en of Jacques al gegeten had en toen hij dit met een openhartig "neen" beantwoordde, wipte Clementine weg en zorgde er voor, dat de gast spoedig versterkt en verfrischt kon worden.
Jacques was opgeruimd en vroolijk; hij verhaalde veel van zijn garnizoensleven' in alle streken van den Indischen Archipel, toen van den verschrikkelijken oorlog, en tante rilde er van en Clementine's oogen schitterden.
Nu zij lang het genoegen ontbeerd had met anderen dan haar tante of meid te spreken, was het haar eens zoo aangenaam tegenover een derde hare eigen gedachten te kuunen uiten en ook om weer andere beschouwingen, dan die zij reeds door en door kende, te hooren.
Daarbij, deze Jacques was een heel ander man dan de blonde jongen, die haar van school haalde en hoog tegen haar opzag; hij was los in zijne manieren, ontwikkeld maar toch nog altijd dezelfde doodgoede knaap van vroeger, hierin een echte zoon van zijn vader en het tegenbeeld zijner moeder.
"'t Is nog altijd dezelfde oude Jacques," was het oordeel van tante Rose, toen hij 's avonds naar het dorpslogement terugkeerde, waar hij zijne kamers had.
"Neen, dat vind ik niet," antwoordde haar nicht, "hij is heel veranderd!"
"0 ja, uitwendig, wat zijn gezicht, zijn manieren, zijn praten betreft; maar inwendig is 't nog altijd dezelfde beste jongen!"
"Tante, wat leest u gauw inwendig!"
"Och; ik beb dien Jacques altijd gaarne mogen lijden."
"Evenals zijn maatjelief."
"Die heeft er geen schuld aan, dat bij zoo en niet anders is."
Jacques bleef acht dagen en het dorp scheen voor hem geen andere aan'trekkelijkheid te hebben dan 't huisje der dames Muller.
's Morgens en 's middags was hij er te vinden, hij tuinierde, of schreef, kortom, voelde zich heel thuis, tot groot genoegen der tante en verlegenheid der nicht, die vond dat zijn houding toch eigenlijk niet paste.
Maar niemand in 't dorp zag er iets vreemds in, dat de dames een "Neef uit de Oost" te logeeren hadden, en men vond het ook,

[211:]

zeer natuurlijk, dat die mijnheer met één arm, groote wandelingen in den omtrek maakte, door zijn tante en nicht vergezeld.
Die wandelingen vond tante Rose wel wat vermoeiend voor een mensch van haar leeftijd en omvang, doch voor Clementine, die anders nooit zoo ver kwam, waren die lange tochten een waar genot; ze zag er, toen de week op 't eind liep, veel frisscher en gezonder uit dan ze het nog gedaan had na hare terugkomst.
Veel werd er op die wandelingen en bezoeken afgepraat, doch een punt roerde men nooit aan: Clementine's leven als Queenie Campbell; noch zij, noch Jacques hadden er 't hart toe; en tante wilde het ook niet.
Eindelijk was de vooravond gekomen van den dag voor Jacques vertrek bepaald; 't was vandaag erg warm geweest; te warm voor een wandeling verzekerde tante, en daarom had men in een prieel, op 't einde van den tuin aan den waterkant gelegen, thee gedronken.
Jacques vertelde, dat hij nu hoopte spoedig een betrekking te krijgen aan het ministerie van oorlog. daar hij voor den dienst afgekeurd was; en tante Rose noch Clementine begrepen, waarom hij niet liever naar Indië terug ging, waar hij zeker meer fortuin kon maken.
Intusschen kwam het meisje tante Rose roepen, omdat de pudding, die voor 't afscheidssoupé dienen moest, juist aan het rijzen was, en de twee jongelieden bleven alleen.
"Zou je naar Indië willen terugkeeren, Clementine?" vroeg Jacques.
Dit was de eerste toespeling,die hij op haar verblijf aldaar maakte.
"Neen, nooit!" antwoordde zij met nadruk. "Werkelijk?"
"Ja, zeker!"
Hij zweeg even en vervolgde een poosje later:
"'t Is toch eigenlijk een ramp, zoo'n arm."
"Dat heb je nog niet eerder gezegd, meen ik! Betreur je het officiersleven?"
"Neen, daarom niet, maar ik zal nooit mijn vrouw een arm kunnen geven; mijn bruid, dat zou nog gaan, want die heeft op mijn rechterzijde aanspraak."
"Dan moet ze zich maar tevreden stellen levenslang daar te loopen," antwoordde Clementine lachend.
"Vrouwen zijn zoo gauw niet tevreden!"
"In dit geval is 't meer een voorrecht, dat ze wint, dan een gunst, die ze verbeurt. Rechts is immers de eereplaats."
"Links de plaats, die alleen onder alle vrouwen aan de echtgenoot toekomt, daar zij aan het hart grenst."
"Welnu, laat haar dan ongearmd loopen!"
"Zou je gelooven, dat dit dus voor een meisje geen reden is mij te weigeren?"

[212:]

"Wel neen, zeker niet," en bij zichzelf dacht Clementine:
"Tante heeft gelijk, 't is nog dezelfde onnoozele, goedige jongen van vroeger. Wat 'n idee om juist bij mij over zoo iets raad te vragen."
"Dus, Clementine, je geeft mij geen blauwtje omdat ik niet meer compleet ben?"
"Ik!" en verbaasd staarde zij hem aan.
"Ja, jij! Wie anders ter wereld zou ik dat kunnen vragen?"
"Jacques, nu maakt je misbruik van onze positie. Wij hebben je vriendelijk ontvangen als een oud vriend, doch zoo'n vraag, neen, die kan je mij niet in ernst doen."
"Waarom niet, en je hebt zelf gezegd dat mijn arm. . . ."
"Zwijg van dien arm! Wij hebben altijd gezwegen over een punt, doch des te meer dachten wij er allebei aan. Waarom ik niet meer naar Indië terug wil, weet je ook, en dat ik niemand's vrouw kan worden, zal niemand beter inzien dan jij."
"Omdat je altijd aan Terborch denkt; nu, die is in dien tijd getrouwd.en weer gescheiden."
"Neen, zijn herinnering is geheel uitgewischt, maar je dwingt er mij toe het verschrikkelijk woord te zeggen: omdat ik een eerlooze ben!"
"0, is 't dat! Daar heb ik alleen iets mee te maken, niet waar, en jij niet."
"En onder welken naam wilt ge mij trouwen?" vroeg zij met een bitteren spotlach, "als Queenie Campbell of als Clementine van Duin. Je hebt de keus, beiden zijn even roemvol."
"Als Clementine van Duin natuurlijk, ik houd niet van iets uitheemsch."
"Jacques, 't is weer een jongensstreek van je, en wat zal je mama zeggen?"
"Wel, wat die zegt, ja, dat weet ik niet, misschien niet veel goeds, maar je trouwt haar toch niet, meen ik."
"Zo, die mij."
"Voel je daarover nog wrok, Clementine? Foei, dat is niet goed, 't is christenplicht zijn schuldenaars te vergeven, en daarna is zoo veel gebeurd. Waarom ben je dan niet boos op mij, ik, die de eerste oorzaak van alles ben?"
"0, jij, jij waart te verschoonen, jij deedt zoo uit liefde."
"Hé, dus je gelooft aan mijn liefde? Clementine, zeg me een woord: kun je die liefde niet beantwoorden? Geef mij je hand, zie me aan, en zeg me ronduit: Jacques, je zijt me even onverschillig als vroeger, toen ik naast je liep met schoolboeken onder den arm!"
Zij bloosde en wendde de oogen af. Neen, dit bekennen was onmogelijk.
"Jacques, ze zullen je altijd de misdaad van mijn vader voor de voeten werpen. Ze zullen je mijden, wij zullen eenzaam staan."
"Aan het gezelschap van mijn vrouw heb ik genoeg!"

[213:]

"Je vroegere kameraden zullen u links laten."
"lk heb zooveel met hen doorleefd, en zoo weinig met jou dat de verandering me heel aangenaam is."
"En tante mag ik niet verlaten."
"Ik ook niet."
"Maar je mama, Jacques, je mama!"
"Hoor eens, Clementine, we hebben ons genoeg uitgeput, jij met bezwaren op te werpen, ik met ze uit den weg te ruimen. Antwoord me nu maar op één ding: heb je iets tegen mij of tegen mijn eenen arm?"
"0 neen, integendeel."
"Welnu, daar komt tante aan, ik zal haar verrassen met het nieuwtje."
En zoo was Clementine geëngageerd, eigenlijk nog vóór dat zij het zelf wist, en tante gaf van harte gaarne haar zegen aan de jongelui; ze had altijd zoo veel van dien besten Jacques gehouden. Een harde taak wachtte hem echter nog thuis, want mevrouw Neauchamp was bij het vernemen van haar zoons engagement in 't eerste oogenblik radeloos; dat was het ware woord.
"'t Zal mijn dood zijn," krijschte zij, "mijn knappe jongen met zoo'n schepsel!"
De gemeenplaatsen van haar man over Clementine's onsshuld en de misdaad haars vaders wonden haar nog slechts te meer op.
"ledereen weet het! Ik zelf heb het rondverteld en nu gaat mijn zoon trouwen met dat meisje, wier geschiedenis zij alleen dior mij weten," klaagde en jammerde zij.
"Aan wie de schuld?" vroeg philosophisch haar man, "ik heb je ook genoeg gewaarschuwd, Alice, om je niet in zaken te mengen, we ons toen volstrekt niet aangingen. Nu is het te laat."
De heer Beauchamp scheen toch niet zoo verrukt over de wonderbare bescheidenheId zijner gade, als deze het steeds wilde doen voorkomen.
"Zou er niets aan te doen zijn," steunde zij, en haar kommer moest al heel groot wezen, daar ze niet eens ooren scheen te hebben voor het verwijt van haar man, iets, wat ze anders niet zoo ongemerkt voorbij liet gaan.
"Wat dan? Met zijn éénen arm mag onze Jacques ook geen groote pretenties maken."
"Eén arm, en zijn decoratie, zijn betrekking, zijn pensioen?"
"Och, de jongen is er tevreden mee, 't overige is zijn zaak."
Jacques vertoonde zich niet vóór de storm bedaard was; zijn vader steunde hem zoo goed mogelijk, en bij de bruiloft, die mevrouw Beauchamp tot geen prijs wilde bijwonen, verscheen de anders zoo onderworpen echtgenoot met zijn dochters; hij wilde niet dat zijn oudsten zoon zulk een belangrijke daad ging verrichten, zonder dat een zijner ouders er bij tegenwoordig was.
Mevrouw Beauchamp leed genoeg door de opmerking harer

[214:]

kennissen, die het niet lieten toespelingen te maken op haar eigen voorbarigheid om de weinig eervolle geschiedenis van hare schoondochter overal bekend te maken.
Later echter verzoende zij zich langzamerhand met het voldongen feit, vooral toen ze het aanzien moest dat het jonge paar recht gelukkig was en zich niet bekommerde of de wereld zich al dan niet met dat geluk ingenomen toonde.


inhoud | vorige pagina