doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Miss Campbell'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


IV.

Mijn innig geliefde, beste tante Roosje!
Eindelijk dan schrijf ik u uit Batavia; ja, tantelief, eergisteren was de reis ten einde, de moeilijke, vervelende, eenzame reis, de reis. die ik onder tranen en zuchten en angstig opzien naar de toekomst, volbracht heb!
Doch laat me u geen oogenblik langer dan noodig is in den waan laten dat ik verdrietig of treurig ben. Alles is veranderd, tante, ik ben geen verlaten weeze meer, maar een gelukkige dochter; de beste der vaders heeft mij aan zijn hart gedrukt en ik sta voor een leven zoo schoon, zoo schitterend als ik 't mij nooit te voren had kunnen droomen. Een zaak alleen ontbreekt mij, raadt u niet, wat het is? Uwe tegenwoordigheid, uw stern, uw blik, teer, lief moedertje!
Doch overigens ben ik gelukkig, ik de aspirant-gouvernante, ik die slapelooze nachten doorleefde enkel en alleen bij de gedachte aan het examen, dat onverbiddelijk en streng na eenige maanden mij wachten zou.
En nu ben ik een eenige dochter, oogappel van mijn vader, een der rijkste kooplieden van Batavia, bedienden vliegen op mijn wenken, alles wat liefde kan uitdenken en weelde verschaffen staat ten mijnen dienste. lk ben omringd van heerlijkheden als een prinses uit de Duizend en een Nacht!
Doch ge slaat de handen in elkander, ge vertrouwt uw oogen niet, geen wonder! Ik zelf ben er nog niet van overtuigd dat alles wat met mij gebeurt, werkelijkheid en geen droom is! Neen toch, 't is waar, heusch waar, ik schrijf u op een damesbureau van rozenhout met paarlemoer en zilver ingelegd; de fauteuil, waarin ik soms weg kan duiken als een vogeltje in het mos, is gecapitonneerd met lichtblauw satijn.
Mevrouw Beauchamp moest me hier eens zien zitten. Als de dag van gisteren herinner ik mij 't oogenblik, dat we afscheid kwamen nemen en zij de handen in elkaar sloeg omdat het zoo spoedig besloten was naar Amsterdam te verhuizen.
"Dat is zeker tengevolge van den brief," zeide ze geheimzinnig, en hield niet op voor dat u, lieve tante, haar 't adres opgaf van uw nieuwe woning in de hoofdstad. Wat ik u beklaag!

[164:]

Spoedig zal Nonnie een Amsterdamschen dokter noodig hebben en mama komt u logies vragen. Ach, arme oortjes van mijn beste tante Roos! Hoe gaarne ik u ook in 't gezelschap van iets anders dan uw eigen gedachten weet, toch gun ik u niet dat van zoo'n ratel als Jacques mama. Och, die arme Jacques, in hoe lang heb ik niet meer aan hem gedacht!
Hoe zullen moeder en zoon opkijken als ze u een visite brengen en Clementientje gevlogen vinden! A propos, ik heet geen Clementine meer, doch waar spring ik weer heen, inplaats van u een zoo getrouw mogelijk verslag te geven van mijne lotgevallen?
Voor 't laatst zagen we elkander aan boord van de Engelsche stoomboot, die mij naar Londen zou brengen, want papa is geheel en al Engelschman geworden en wilde dat ik goed in 't Engelsch zou geoefend zijn wanneer ik mijn plaats in zijn huis voor goed innam.
Aangenaam kwam deze beschikking mij toen niet voor, doch van achteren beschouwd ben ik zeer gelukkig, dat papa het zoo beschikt heeft; wat zou ik begonnen zijn in deze Engelsche omgeving, met het beetje Engelsch dat ik bij Madame had geleerd en waarin ik, nota bene, zoo ik in Holland was gebleven, nu reeds examen zou hebben gedaan en goed ook, daar Bertha en Lina, die er glanzend door zijn gekomen, er nog minder van kenden dan ik.
Ik kwam in Londen aan; mijn lotgevallen aldaar ten huize der familie Fairfax heb ik u uitvoerig geschreven; daarna mijn vertrek naar Southampton en mijn inscheping aan boord der "Princes Louise." Ik was de eenige Hollandsche, de heer en mevrouw Smith, aan wier bescherming de familie Fairfax mij had toevertrouwd, zijn goede menschen, die in Singapore wonen, hij bekleedt een betrekking aan een handelskantoor, waarmede mijn vader uitgebreide relatiën houdt. Nadat we Gibraltar gepasseerd waren, sprak ik 't Engelsch niet evenveel gemak en genoegen als mijn moedertaal.
De dagen gingen voorbij in vrij regelmatige eentonigheid, zeeziekte en slecht weer waren de voornaamste gebeurtenissen, en toch, ik vreesde het eind der reis. Die onbekende vader, dat vreemde land vervulden mij met schrik en afkeer, ik schreide wanneer er weder een dag voorbij was en wenschte dat de reis nog maanden duurde.
Een vreeselijk gevoel van eenzaamheid vervulde mijn ziel;. ik had slechts een troost: aan u te denken en door de herinnering weer in dat dierbare verledene opnieuw te leven.
Oordeel zelf, tantelief, he gelukkig ik nu ben, daar ik 't hart en den moed heb u dit alles te schrijven!
Wanneer de smart voorbij is, dan schijnt het wel een zoet ,genot, daaraan terug te denken; terwijl niets bitterder is dan het herdenken van 't voorbij gevlogen geluk, als het tegenwoordige ons doet schreien en zuchten.

[165:]

Lieve tante, zoo kwamen we in Singapore en mistress Smith keek mij ontevreden aan, zoo ellendig zag ik er dien morgen uit; doodsbleek met dikke, rood geweende oogen; want ik had den geheel en nacht geen oog toegedaan, lusteloos, afgemat en lijdend aan zware hoofdpijn.
"Laat me hier blijven," snikte ik, "laat me niet meegaan naar den wal; zeg aan mijn vader, dat ik niet meegekomen, dat ik verdronken, gestorven ben onder weg, ik zal terugkeeren naar Europa, waar het eenige is, wat ik liefheb op aarde."
Mistress Smith trachtte mij te bedaren, ze liet me aan een heele apotheek van fleschjes ruiken, gaf me druppels, waschte mijn gelaat met eau de Cologne, sprak me moed in, doch ook zij kende noch mijn vader, noch het land, waarheen ik trok.
Intusschen merkte ik niet dat een sloep onze stoomboot naderde; mrs. Smith verdween en kwam een poosje later terug met een man, hoog en indrukwekkend van gestalte met zilvergrijs haar en eenzelfden langen baard, onberispelijk gekleed en een rood lintje in het knoopsgat.
"My darling!" hoorde ik hem zeggen, en nog vóór ik tot bewustzijn gekomen was, voelde ik mij door twee krachtige armen omstrengeld, mijn gezicht met hartelijke kussen overdekt.
Tante, gij raadt het reeds, ik rustte aan het hart van mijn onbekenden, doch nu niet langer meer onbeminden vader.
Wat ik me toen schaamde voorhem te verschijnen, in mijn eenvoudigste morgenkleed, beschreid en nog leelijker dan anders, behoef ik u niet te schrijven.
Hij zag me aan en vroeg me, altijd in 't Engelsch, of ik ziek was, wat me scheelde, of de reis mij had vermoeid, en stond mij tien minuten toe om mij gereed te maken en hem te volgen.
Al mijn angst was vervlogen; ik kleedde me zoo goed mogelijk, zette mijn mooiste hoedje op, vergat vooral de witte voile niet en boven gekomen, begroette vader mij met een glimlach van voldoening.
"Very well, very well!" sprak hij en toen stapten we ik de boot; die me naar wal bracht.
Onderweg sprak papa voor het eerst Hollandsch; het ging hem echter stijf en onbeholpen af. Geen wonder ook, 't Engelsch is zijn moedertaal geworden.
"Ik ben genaturaliseerd Engelschman," sprak hij, "en ik ga te Batavia door voor één, die het van geboorte is. Het is voor mijn zaak en het prestige van mijn nieuw volk noodzakelijk, dat het zoo blijft, Campbell is de naam, dien ik en mijn nakomelingen wettig mogen dragen. Ook gij zijt aan mr. en mrs. Smith alleen bekend als miss Campbell, nietwaar?"
"Ik geloof het wel, papa."
"Maar je voornaam klinkt een weinig vreemd in het Engelsch, Clenlentine is meer Fransch dan Hollandsch zelfs, daarom heb ik voor je een naam uitgedacht, die je wel bevallen zal; 't is een

[166:]

echte beteekenisvolle naam, Queenie, koningin, zoo zult gij voortaan heeten. Ge zijt immers ook koningin van mijn huis, dat ge weldra betreden zult."
"Och papa, Clementine is de naam, dien mama mij gaf en waarmede tante Rosalie mij altijd noemde."
"En daarom schenk ik u een anderen, Queenie, die ook waarde voor u verkrijgen zal, daar het uw vader is, aan wien alleen gij dien te danken hebt."
Er is iets in papa's stem, in zijn blikken en gebaren,dat onwillekeurig eerbied en ontzag inboezemt, en waartegen men niets meer inbrengen kan.
Daarenboven, ik begrijp het zeer goed dat papa, in zijn echt Engelsche omgeving, er op staat ook een echt Engelsche dochter te vertoonen. Verbeeld u, dat ik nog zoo'n grasgroene Hollandsche was als voor een paar maanden! We logeerden te Singapore ten huize van mr. Thornfield, chef van het handelshuis, waar mijnheer Smith een ondergeschikte plaats bekleedt, en voor het eerst maakte ik hier kennis met de Oostersche wijze van leven en wonen.
De villa van mr. Thornfield ligt op een der heuvelen, waaruit het eiland Singapore bestaat; de woning is luchtig, ruim, van galerijen en tuinen omgeven. Een breed terras geeft uitzicht op de stad en verder op de blauwe zee, bezaaid met vele en groote schepen. Binnenshuis vindt men Oostersche weelde, vereenigd met Engelschen comfort.
De echtgenoot en dochters van den heer Thornfield ontvingen mij met de meeste onderscheiding en eerbied. Papa schijnt veel invloed op hen uit te oefenen. Daags na mijn aankomst, toen ik wat uitgerust: was van de vermoeienissen en aandoeningen der lange reis, gaf mr. Thornfield ter eere van papa en mij een schitterende soirée. Gelukkig dat ik in mijn zwart zijden japon geen al te povere figuur behoefde te maken.
De voornaamsten der Singaporesche beau monde waren in de zalen vereenigd, en meer dan ooit had ik gelegenheid op te merken, welk een algemeen geacht man mijn vader is. De Engelsche gouverneur liet zich aan mij voorstellen, en luisterde naar mijn woorden nog met meer aandacht, dan Jacques het zou gedaan hebben; met papa had hij een lang gesprek, het was of hij zijn raad inwon.
Mr. Campbell hoorde ik zeggen, was een most honorable gentleman, en natuurlijk viel op mijn onbeduidend figuurtje iets van den glans neer, die zoo ruimschoots van zijn schoon, indrukwekkend hoofd afstraalt.
Ik amuseerde mij heerlijk; welke heel andere indrukken ontving ik daar, dan ik mij voorgesteld had in het vreemde land op te doen!
Den volgenden morgen vertrokken wij met de Hollandsche boot naar Batavia. Nogmaals drukte papa mij op het hart, toch vooral

[167:]

geen Hollandsch te spreken en geen teekenen te geven, dat ik die taal verstond.
Dat dit me zwaar viel, begrijpt ge licht, wanneer ik u daarenboven nog zeg, dat de klanken, waarin ik steeds met mijne dierbare tante keuvelde en haar stem hoorde, me muziek toeschenen nu ik ze in eenige maanden niet had mogen hooren. Hoe gaarne had ik mij eens naar hartelust in die taal uitgesproken, maar helaas! ik mocht niet en werd voor mijn gehoorzaamheid reeds dadelijk ruimschoots beloond.
Gemakkelijk op een Indischen ligstoel uitgestrekt, met een fraai gebonden deel van Tennyson's gedichten (een geschenk van papa) in de hand, moet ik er, maar mijn eigen oordeel althans, zeer lady-like uitgezien hebben en deze mijn meening werd versterkt door de woorden, die ik in mijn nabijheid opving.
Fluisterend vroeg een der heeren aan een ander, wie ik was.
"Je kunt gerust hardop praten," was 't antwoord, "ze verstaat geen stom woord Hollandsch. 't Is een Engelsche, de dochter van lord Campbell."
"Die op 't Koningsplein woont?"
"Juist, dat groote huis, waar de Raad van Indië, Steering, in gewoond heeft. Een kolossaal rijke kerel, en een flinke vent, royaal, nobel, op den eersten rang, overal waar iets goeds. of nuttigs gedaan kan worden. Een aanwinst voor de Bataviasche conversatie."
"Is hij reeds lang in Indië?"
"Een jaar of drie! Hij heeft Mac-Pherson opgevolgd in de firma van dien naam, en kwam direct uit Engeland. Je kunt aan alles zien, dat hij van deftige familie is."
"Ja, ik zag hem zoo straks, het type van een gentleman."
"En 't meisje. . . . "
Maar hier breek ik het afgeluisterde gesprek af; wat ze van mij zeiden, zult ge niet te weten komen, want ik geloof er geen woord van.
't Deed me echter goed, over mijn vader zulke getuigenissen te hooren; zeg het nu zelf, lieve iante, heb ik geen reden om trotsch op hem te zijn?
Hij draagt me op de handen. "Mij dearest, sweet darling," komt onophoudelijk van zijn lippen, ik ben omringd van de teederste en liefderijkste zorgen, maar, maar. . . ik zou willen, dat hij wat meer over u, wat meer over mijn zalige moeder sprak. Die herinnering doet hem pijn en hij roert ze zeker niet gaarne aan. Hoe kalm en gelukkig kwam ik te Batavia aan, hoe geheel anders dan ik mij voorgesteld had; mijn hart klopte luider dan gewoonlijk, doch van blijde, zoete verwachting, ik ging immers het huis mijns vaders, mijn eigen huis betreden.
De andere passagiers werden door een stoomboot je afgehaald, ons echter wachtte een allerliefste gondel. Op de rood-fluweelen banken zette papa zich naast mij neer; twaalf Javanen, in 't kostuum van Engelsche matrozen gekleed, roeiden ons voort; de

[168:]

avond viel, de zon zweefde laag boven de golven en een frissche wind bewoog de kalme zee.
Onze tocht had dus veel van een spelevaart op een Europeesch meer, doch de kusten, waarachter Batavia zich verschool, zagen er noch poëtisch, noch aantrekkelijk uit; laag, vlak door niets afgebroken, geen groene heuvelen, bezaaid met witte paleizen, als Singapore zelfs geen andere woningen vertoonend, dan in de verte eenige loodsen, voelde ik mij bij de nadering van de Koningin van het Oosten bitter teleurgesteld.
In de verte alleen teekenden zich donkerder schaduwen tegen de diepblauwe lucht af, dat waren de bergen, die mijIen ver landwaarts liggen.
We verlieten de open zee, waar de schepen als notendoppen in een vijver verspreid liggen, en voeren de rivier binnen; links en rechts zagen we niets dan laag houtgewas en moerassen, zoover het oog reiken kon, en dus betreurde ik het niet, dat de nacht, die in de keerkringen, zonder schemering bijna onmiddellijk op zonsondergang volgt, ons voorgegaan was en we van de landingsplaats niets te zien kregen dan kale muren en bleeke, heel of half bruine douanenbeambten.
Buiten wachtte ons het rijtuig van papa, de gaslantaarn van het gebouw wierp een helderen schijn op twee buitengewoon mooie appelschimmels en op den eleganten vorm van een tweépersoons rijtuig. Hoe zacht de kussens waren, voelde ik dadelijk toen ik mij naast papa nedervleide.
En nu ging het eerst door vrij nauwe straten en een hooge poort, over een marktplein, eindelijk langs een rivier, aan welker beide oevers twee rijen gaslantaarns, als twee ketens van gouden koralen op onafzienbaren afstand gespannen schenen; aan onze rechterhand villa's tusschen geboomte verscholen, helder verlicht, met breede zuilengalerijen, waarin geheele familiën vroolijk: vereenigd zaten, zonder als in Europa angstig te vreezen, dat een voorbijganger een onbescheiden blik op hun huiselijk leven werpt.
Aan den anderen oever dikke schaduwen, die aan bosschen moeten toebehooren, verder al weder villa's, elkander onafgebroken opvolgend.
Lang duurt de tocht, maar ik verlang niet naar het einde; boven mij verheft zich een hemel, die louter uit goud geweven schijnt: het flonkert en schittert, het lonkt en glimt, het glanst en schijnt als wilde het mij, kind van 't Noorden, toonen, wat sterrenlicht vermag en dat hetgeen men in mijn kil vaderland een goddelijken avond noemt, niets is, bij wat zich hier bijna dagelijks openbaart in de ongeëvenaarde schoonheid van een tropischen nacht.
Een frissche zeewind, welke wij medegebracht schenen te hebben, koelde mijn slapen, bloemengeur, bedwelmend zoet,vervulde de lucht en drong tot droomen en peinzen. Met mijn hand in die mijns vaders, gaf ik mij geheel aan het zoete bewustzijn over van

[169:]

mij jong te weten en bemind; die tocht blijft me onvergetelijk en deed me verlangen naar het daglicht om die vroolijke villa's en die lommerrijke straten te zien, gedost in hun eeuwig zomerkleed.
We reden langs een groot gebouw, dat papa mij als de Societeit Harmonie aanwees.
"Daar zult ge dansen en gevierd worden voor we een maand verder zijn," sprak hij lachend.
Ik zag hem ongeloovig aan.
"0, papa, wie had mij voorspeld, toen ik eenige maanden geleden door de sneeuw stapte, met mijn boeken onder den arm en het schrikbeeld in 't hoofd van mijn examens, dat ik nu in een tooverland zou overgeplaatst zijn, naast een koning zoo goed, zoo teeder als u."
Hij glimlachte en kuste mijn hand.
"Alles is het uwe, wat ge zien en genieten zult, maar onder een voorwaarde: Uw verleden is voor goed geëindigd, uw taal van vroeger is niet meer de uwe, uwe vrienden van voorheen moogt ge niet meer kennen."
"Tante Rosalie," riep ik verschrikt.
"Haar, uw tweede moeder, zonder ik uit, ge moogt haar schrijven zooveel ge wilt, ik verlang uwe brieven niet te lezen; gij zijt vrij, doch ook met niemand anders moogt ge correspondentie houden. Hebt ge vele vriendinnen?"
"Tante was mijn beste vriendin."
"Des te beter! Dus geen moogt ge meer schrijven, en zoo het toeval een uwer kennissen hier in uwe tegenwoordigheid brengt, onthoud dan mijn uitdrukkelijk gebod! Ge moet doen of ge hen niet kent, noch ooit gekend hebt."
"Vader," vroeg ik aarzelend, "schuilt hier een geheim?"
"Alleen mijn wil, dien ik vóór alles door je geëerbiedigd wil zien. Je hebt vergoeding genoeg voor deze eenige ontbering, Queenie!"
"De ontbering is niet groot, vader, want ik liet daar geen enkele boezemvriendin."
"En geen vriend?"
"Ook niet."
"Goddank! Wanneer dit geweest ware, ik had mijn liefsten wensch opgeofferd, en je in Holland gelaten om daar een geluk te vinden, dat je hier zoudt gemist hebben. En nu nog eens, dadelijk zijn we thuis, geef me je hand als belofte van gehoorzaamheid!"
En ik beloofde. Wat kon ik anders doen? 't Was mij of deze belofte noodzakelijk was om het tooversprookje, waarin ik leefde, te doen voortduren en ik dacht aan Amor en Psyché, aan Lohengrin en Elsa, wier geluk zoolang duurde als haar gehoorzaamheid. Adam en Eva ook genoten het paradijs slechts onder een voorwaarde. Zal ik het eveneens verliezen door mijn schuld?
Een onaangenaam gevoel bekroop mij; angst, vrees, achterdocht; geheimen zijn mooi in de boeken, maar in 't werkelijk leven en

[170:]

in onze onmiddellijke nabijheid gaat niets boven heldere waarheid.
Doch nu reden we een grooten tuin binnen, rondom een breed grasperk, waarop ik bij 't schemerlicht talrijke bloembedden zag. Rechts en links bosschages, hoog en geurig, want die boomen dragen allen bloemen; zij verheffen zich op hun machtige stammen, spreiden ver hun lommer uit; en hun eenige plicht is bloemen te laten geuren, die ons gevoel streelen en de lucht, die wij inademen, verzoeten.
De zuilenrij, waarvoor we stilhielden, baadde in helder gaslicht, marmeren treden reikten tot aan de kolommen, cactus- en aloëstruiken, in groote tobben, stonden er tusschen.
Een bejaarde Engelsche dame, in stemmige kleeding kwam ons begroeten en werd ons voorgesteld als mistress Green, de huishoudster; ik heette natuurlijk reeds dadelijk miss Queenie Campbell], en 't kwam mg voor, of dat een heel andere persoon moest zijn dan de mij zoo welbekende Clementine Muller.
"Breng miss Campbell naar hare kamer," beval papa aan mistress Green, die onmiddellijk gehoorzaamde en mij voorging langs een zaal, zoo groot als de grootste van ons stadhuis, waarvan slechts een gedeelte verlicht was en mij hagelwitte muren, gouden spiegels en schilderijlijsten, een geopende piano, marmeren tafels en rood fluweelen meubels vertoonde.
Daarna een gang, breed als een tweede zaal, en toen een deur openend, sprak mistress Green plechtig:
"The drawing room of miss Campbell," hier bedoelde ze mede mijn salon. Daaraan sluit zich mijn studeervertrek, waarin ik nu zit en mijn slaapkamer.
Ik, arme provinciale. die nog zoo weinig wist van weelderig ingerichte woningen. die rijke meubels nauwelijks anders kende dan uit het meubelmagazijn, en dus niet vermoedde hoeveel zij in schoonheid winnen door bevallige en smaakvolle plaatsing, stond stom van verbazing en opgetogenheid, maar bijtijds dacht ik er aan, dat het zeker niet in mijn vaders bedoeling kon liggen, dat ik tegenover zijn eerste bediende deed bIijken hoe weinig ondervinding ik had.
Ik liet haar dus mijn stilzwijgendheid uitleggen. zooals zij verkoos en verzocht haar slechts de lichten op te steken en mij alleen te laten. ln een oogwenk was dit geschied en nu stond ik te midden van al den glans, waarover ik meesteres schijn te wezen.
De groote psyché toonde mij een onaanzienlijk figuurtje, in een toilet dat bitter vloekte tegen de rose satijnen meubeltjes en het verguldsel, overal kwistig verspreid, doch dit was mijn reiskostuum en met vreugde dacht ik er aan, hoe morgen mijn koffers zouden komen en ik in het bezit geraken van mijn deftige zwart zijden japon en mijn beeldig rose popelientje; dan zou ik beter passen in die lust en papa zeker over mgn uiterlijk tevreden zijn.
Er werd aan de deur getikt en op mijn "binnen!" trad mijn vader de kamer in.

[171:]

"Hoe bevalt u het kooitje, mijn lieve prinses?" vroeg hij teeder.
"0, papa, herhaal 't mij nog eens, dat het geen droom is, dat ik in mijn vaders huis ben en dat morgen al die heerlijkheid niet zal verdwenen zijn."
"Alles zal er nog wezen, willen wij hopen, beste meid; niemand meer dan ik geniet van uwe vreugde en uwe verrassing, maar bedenk het goed! Toon ze aan niemand anders."
"Dat deed ik ook niet, papa, en voor mistress Green beproefde ik de kunst mij als een geblaseerde nuf aan te stellen."
"Very well, very well! En hebt ge alles gezien? Neen, dit kan zij u niet toonen, daar ik er den sleutel van heb."
Een groote mahoniehouten kast ontsluitend, liet hij mij eensklaps staan voor een rijkdom van toiletten, waarbij mijn eigen popelientje en zelfs mijn zwart zijden een erbarmelijk figuur zullen maken.
"ls dat ook voor mij?" vroeg ik bevend.
"Ja, kind, dat alles is met de vorige mail uit Parijs aangekomen; ik ben nieuwsgierig, hoe dat alles je passen zal, mistress Green en een Javaansche meid zullen je dadelijk komen kleeden."
"Nu al, papa?"
"Ja, voor het diner."
"Komen er vreemden?"
"Stellig niet, doch het is Engelsche mode, zich voor het diner deftig te kleeden, al is men slechts onder huisgenooten."
"Maar hier is nog iets," en uit de toilettafel nam hij eenige étuis, die meer dan al het vorige mijne oogen verblindden.
"Queenie, my darling, hoe bevalt u dat?"
lk zeide niets meer, doch begon te huilen van aandoening, blijdschap, verrassing wat al niet?
Mijn vader trok mij naar den divan en daar sloeg hij den arm om mijn middel, en zeide op den wondervol liefelijken toon, waarvan hij alleen 't geheim bezit:
"Waarom weent ge nu, zoete engel? Is het van vreugde, dan was het meer aan mij zulks te doen, aan mij, die tranen van armoede en gebrek doorstaan heb, om u dit oogenblik te doen beleven."
En hij versierde mijn armen, hals en lokken met de brillanten en liet in mijn schoot de parelen en bloedkoralen gloeien in den helderen glans van het lamplicht.
O tante, waarom hebt ge mij tot voor slechts eenige maanden verborgen gehouden, dat ik zulk een vader had en zoo ge twijfeldet aan zijn leven., waarom mij slechts geleerd, mijn moeder te beminnen en hare nagedachtenis te eeren, maar van hem geen woord, geen herinnering?
"En nu," ging hij voort, zich uit mijne omhelzingen losmakend, "en nu zal ik mistress Green zenden, die u gaarne helpen wil in afwachting, dat ge Maleisch genoeg kent om u zelf met uwe kamenier, baboe Salima, te helpen."
Een uur later zat ik aan de rijk voorziene tafel in een donkerblauw zijden kostuum, dat mij als aan het lichaam gegoten scheen;

[172:]

ik had mijn diamanten broche voorgestoken en toen ik mij in den spiegel zag, vond ik mijzelf toch zoo geheel misplaatst niet in dit Oostersche vorstenpaleis.
Maar mijn verder leven, tante? Ik ben gelukkig, mijne dagen gaan om in vreugde en kalmte, zonder zorgen, zonder andere moeite, dan alleen, die het mij kost de kennis van mijn dierbare moedertaal te verbergen. We hebben al vele bezoekers ontvangen waaronder verscheidene Hollanders.
Gelukkig dat papa het goedgevonden heeft te vertellen, dat ik het laatste jaar in een Hollandsch pensionaat doorgebracht heb en dus het Hollandsch versta!
"Die geheimen maken me soms een weinig onrustig; 't is het eenige wat mijn geluk, ik wil niet zeggen verbittert, maar eenigszins bewolkt. Hoe dwaas is de mensch toch, wanneer de hemel overal het helderste blauw vertoont, dan beangstigt hem reeds het geringste wolkje en omgekeerd een zonnestraal, die door stormwolken dringt, doet de hoop in zijn bezorgd gemoed herleven.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina