doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Miss Campbell'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


VIII.

Queenie had, nadat ze in den strik gevallen was, een onaangenamen nacht en dag doorgebracht. Zij vreesde 's morgens dat al haar geluk en haar- omgeving even zooals het in de sprookjes gebeurde, onmiddellijk verdwijnen zouden, nadat het noodlottige geheim hare lippen ontsnapt was. Maar 's morgens zag alles er nog even schitterend en rijk uit als gisteren; de oleanders op het groote perk stonden in vollen bloei, de cactussen en aloës hieven hunne stekelige bladeren omhoog. de rozen prijkten in volle pracht, haar vader zat rustig te ontbijten en Terborch zond haar een sierlijk bouquet. Zij verhaalde haar vader niets van het gebeurde en besloot na rijp beraad Jacques het briefje te schrijven, dat hem zoo treurig stemde.
Kort daarop ontving zij een kaartje van hem, waarop in een hoekje de letters p. p. c. stonden, terwijl aan de achterzijde een van alle kanten doorboord hart geteekend was, met de woorden: "Hier is uw geheim begraven!"
"Arme jongen!" dacht Queenie en onwillekeurig kwamen de tranen haar in de oogen, "hij heeft me bemind, toen ik nog arm en onbekend was. Ik heb zijn gevoel nooit anders dan als kinderachtig beschouwd en toch is 't daarom niet minder waar en oprecht. Terborch is een ander man, doch wie heeft mij beter lief?"
Zij verdiepte zich niet verder in die vragen, want ze had wel wat anders te denken en te doen. Spoedig werd haar engagement publiek; er werden feesten gegeven, waarvan zij koningin was,

[185:]

toen moest zij voor haar uitzet zorgen, een vorstelijken uitzet, die een prinses haar had mogen benijden; de huwelijksdag was over drie maanden bepaald en deze tijd vloog dan ook om; op den dag van den ondertrouw was mr. Campbell van plan een groot bal te geven en Queenie's tijd werd ingenomen door alle voorbereidingen.
Haar witte kleederen, die zij op dien dag zou aantrekken en welke zij, volgens Bataviasch gebruik in de drie weken, welke haar huwelijk vooraf gingen niet meer mocht afleggen en waarin zij al hare bruidsvisites moest maken en afwachten, waren reeds gekomen evenals de coiffure van oranjebloesems. Ze lagen in haar boudoir en terwijl zij de witte wolken, die op de meubels uitgespreid lagen, in stilte bewonderde, dacht zij eensklaps aan voorheen en aan tante Rose.
"Lieve tante," zeide zij, "als gij nu ook hier waart, wat zou er aan mijn geluk ontbreken?"
Een rijtuig reed het erf op en hield voor de trappen stil. Queenie lette er nauwelijks op, het was omtrent 12 uur 's middags en dus niet te laat voor een bezoek.
Een bediende kwam haar aanmelden:
"Toewan kapitein, die nonna onmiddellijk spreken moet." Queenie zag verbaasd op; Terborch kwam nooit bij zijn bruid, wanneer haar vader afwezig was en nu wist hij toch dat mr. Campbell nog in de stad moest zijn. Het waren zeker dringende zaken, in elk geval een verrassing.
Vroolijk glimlachend trad ze in de voorgalerij, waar. om de koelheid te bewaren, de jaloezieën voor deuren en ramen neerhingen.
Terborch kwam haar te gemoet, doch niet hartelijk en blijde, zooals men 't van een bruidegom verwachten mag. Stijf en langzaam naderde hij haar; kwam het door 't getemperde licht, dat het Queenie toescheen dat zijn gelaat doodsbleek was.
"Is er iets gebeurd, Frans?" vroeg ze verschrikt.
"Ja, ik moet je spreken, ga zitten."
Hij nam haar hand, doch niet liefkoozend als anders; met geweld leidde hij haar naar een fauteuil en dwong haar plaats te nemen, hij zelf zette zich vlak voor haar.
"Mijn God, wat is er toch gebeurd?" stotterde zij.
"Ik heb van morgen een brief ontvangen, Queenie, een mailbrief, die mij diep heeft geschokt. Wat er van waar is, weet ik niet, maar ik kan noch mag dien, zooals men het met ongeteekende brieven behoort te doen, als ongelezen beschouwen en wegwerpen. Er is te veel aan gelegen? Zeg me de waarheid! Is Campbell je werkelijke naam?"
Queenie's ontstelde trekken en bevende handen zouden voor Terborch reeds bewijs genoeg zijn, indien hij, niets wenschende dan door haar gerustgesteld te worden, al hare bewegingen niet ten haren gunste uitlegde.

[186:]

"Wel zeker, vraag het aan papa! Hoe kom je er aan?"
"Weet je, dat je mijniet bedriegen moogt? Queenie, mij, die spoedig je echtgenoot zal wezen; ken je dan geen juffrouw van Duin?"
"Neen," antwoordde Queenie beslist en met verruimde borst, "ik heb dien naam nooit gehoord?"
"Nooit? Bedenk je goed!"
"Neen, nooit!"
Doch meteen rees een vage herinnering in haar geest op, aan eenige boeken, die in tante's bezit waren en die op het titelblad de handteekening droegen van M. of E. van Duin, ook eens bij een reisje, dat ze gemaakt hadden, . . . maar dat alles was te vaag en te onbestemd, zoodat zij met het onmiskenbare accent der waarheid onbeschroomd antwoordde: "Nooit!'
Terborch zag haar scherp onderzoekend aan, Van Duin dus niet, "maar Muller."
"Zoo heette mijn tante."
"Ha, uw tante, zoo, ik meende dat je volbloed Engelschen waart en geen connectiën hoegenaamd hieldt met Hollanders."
"Je hebt me nooit naar mijn ooms of tantes gevraagd, maar nu wil ik weten met welk recht je mij zoo in verhoor neemt, zooeven was er sprake van een anoniemen brief, mag ik dien lezen en weten wat men schrijft? Voor zoover ik weet, rust er niets schandelgks noch op mijn leven, noch op mijn naam."
"Uw naam, weet je dan hoe je naam, je rechte naam is? Daar, Queenie, ik weet niet of je ter goeder trouw of wel met voorbedachten rade een bedriegster zijt. Daar, lees en antwoord mij."
Hij gaf haar een in verdraaid schrift geschreven brief, dien zij bevende aannam en doorlas:

"WelEd. Gestrenge Heer!

"Ge zult het u zeker niet herinneren, hoe ge als jong 2de luitenant pas in Indië komend bij mij aan huis vriendschap en gastvrijheid genoot.
"Dat is al lang geleden, maar toch stel ik nog te veel belang in u, om u blindelings in het verderf en de schande te zien loopen. Ge zijt geëngageerd - God geve nog niet getrouwd - met een zoogenaamde miss Campbell, die gij voor een Engelsche aanziet. Dat is ze niet, zij is een Hollandsche als gij en ik; ze heet ook geen Queenie Campbell maar Clementine van Duin; herinnert die naam u niets? Weet ge niet meer dat 18 jaren geleden het Noord-Brabantsche stadje Riethoven bijna geheel in de asch werd gelegd en dat ieder als stichter van den verschrikkelijken brand zeker fabrikant noemde, die in schulden zat en op het punt stond bankroet te gaan, maar wiens woning en fabriek hoog verassureerd waren?
"Ieder noemde hem als den brandstichter, doch toen de politie

[187:]

hem gevangen zou nemen, was hij verdwenen; het proces werd gevoerd en hij bij verstek tot 20 jaren tuchthuisstraf veroordeeld doch hij was en bleef weg en kwam nog minder terug toen hij vernam, welk aangenaam lot hem in 't lieve vaderland wachtte.
"Niemand hoorde iets meer van hem, zijn naam, die toen in de dagbladen veel werd genoemd, is misschien vergeten, behalve door de arme slachtoffers, die nog door de gevolgen van zijn misdaden, door familiën van hen, die 't leven in de vlammen verloren. . .en en uw bruid, mijnheer Terborch, is de dochter van dien man!"

"Dat is niet waar, dat kan niet waar zijn," steunde Queenie.
"Lees wat er volgt; is dat ook niet waar, dan is alles gelogen, en Gode zij er voor gedankt!"
Met moeitte las Queenie voort:

"De vrouw van dien fabrikant, of liever dien tuchthuis boef, heette Mina Muller en had een zuster, die op het trouwen stond; het treurige familie-drama was oorzaak van het verbreken van haar engagement, want zij wilde noch kon de ongelukkige vrouw met haar kind verlaten; zij nam beide in huis, de gezondheid der arme moeder had een onherstelbaren schok gekregen en zij overleed niet lang daarna; haar driejarig dochtertje bleef bij juffrouw Rosalie Muller, die een paar jaren in Duitschland doorbracht en zich toen vestigde in een onzer noordelijke provinciesteden, daar leefde zij onbesproken en stil met haar nichtje; dat zij haar naam liet dragen en uitgaf voor het kind haars broeders.
"Eenigen vermoedden misschien wel, dat er een geheim rustte op Clementine's gehoorte, doch niemand viel de goede tante er om lastig; zulk een schande kon men niet denken dat op het vreedzame paar drukte!
"Het meisje studeerde voor haar examens, bij iedereen bekend als Clementine Muller; op zekeren dag, na ontvangst van een brief uit de Oost, breekt juffrouw Muller haar huishouding op en verklaart in Amsterdam te gaan wonen. Eenige maanden later hoort men dat tante daar alleen is, omdat haar nicht, naar het heette, gouvernante op Java was geworden.
"Een kennis van haar komt op Batavia, ziet haar terug, rijk gekleed, gecourtiseerd, in een prachtige woning; hij twijfelt maar neemt eenige proeven en 't wordt hem duidelijk dat Queenie Campbell en Clementine Muller, alias van Duin, dezelfde persoon is.
"Herinnert gij u niet het geroep van "Clementiné" ondex de galerijen der komedie, herinnert gij u niet tijdens een receptie haar schrik voor een muis, die niemand zag?
"Welnu, toen had zij zich verraden, en nu, kapitein! oordeel zelf wat u te doen staat; ik heb mijn plicht gedaan en u gewaarschuwd. Aan u den afgrond te ontvluchten, waarin gij zonder mijn raad blindelings zoudt gestort zijn.
"Vraag mijn naam niet, doch geloof dat ik ben:

Uw OPRECHTE VRIEND."

[188:]

"Dat laatste is waar," zuchtte Queenie haast onhoorbaar, "van het eerste weet ik niets, ik had er niet het minste vermoeden van, doch ik zal het mijn vader vragen, als het zoo is dan . . ."
"Dan is alles gedaan tusschen ons," zeide Terborch, "waarom mij niet bijtijds alles gezegd?'
"Wat kon ik u zeggen, Frans, wat wist ik zelf?"
"Uw opvoeding in Holland, uw verandering van naam!"
"Mijn vader heeft het mij verboden," had Queenie willen antwoorden, doch zij bedacht dat de schuld op haar vaders hoofd wellicht reeds te groot zou zijn.
"In elk geval is 't mij duidelijk dat ik in een huis van bedriegeIs ben aangeland; ik begrijp nu alles: Beauchamp is die oude kennis, van hem is wellicht ook de brief afkomstig, nu begrijp ik ook uwe achterhoudendheid over uw verblijf in Engeland, uw weinige bekendheid met Engelsche toestanden. Alles is me duidelijk! Goddank, dat mijne oogen nog bijtijds opengegaan zijn. Vaarwel, vanavond zal ik uw vader spreken!"
En zonder haar een blik meer waardig te keuren verliet hij de ter aarde vernederde Queenie.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina