Melati van Java: Colibri Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk 1907 (eerste dr. 1901)
[45:]
V.
Den volgenden morgen, toen Vera binnenkwam, zag zij er armzalig flets uit; de oogen gezwollen en met bloed beloopen, de huid vlekkerig, hier en daar bekrast door moeders liefkoozingen, en overigens wasbleek. 't Was een koude, gure morgen en zij had een verschoten rose doekje omgeslagen, wat haar treurig voorkomen nog verhoogde. Moeke keek als een donderbui. Zij liep, zooals gewoonlijk 's morgens, nog in haar paars nacht jak rond en had een doek om het hoofd gebonden als bewijs van hoofdpijn. Vader was nog niet bij de hand; Jetske at haastig haar boterham en dronk haar melk om maar zoo spoedig mogelijk naar het atelier te kunnen komen, want de zoele dampkring hier binnen drukte haar zwaar. Taakje zat rusteloos haar brood te kauwen en keek tersluiks naar Vera wat die tegen moeke zou zeggen. Maar Vera zeide niets, dronk haar melk en liet het brood onaangeroerd; toen haar vader binnenkwam stond zij op en stak hem haar wang toe voor een morgenzoen.
[46:]
Den volgenden morgen, toen Vera binnenkwam, zag zij er armzalig fiets uit; de oogen gezwollen en met bloed beloopen, de huid vlekkerig, hier en daar bekrast door moeders liefkoozingen, en overigens wasbleek. 't Was een koude, gure morgen en zij had een verschoten rose doekje omgeslagen, wat haar treurig voorkomen nog verhoogde. Moeke keek als een donderbui. Zij liep, zooals gewoonlijk 's morgens, nog in haar paars nachtjak rond en had een doek om het hoofd gebonden als bewijs van hoofdpijn. Vader was nog niet bij de hand; Jetske at haastig haar boterham en dronk haar melk om maar zoo spoedig mogelijk naar het atelier te kunnen komen, want de zoele dampkring hier binnen drukte haar zwaar. Taakje zat rusteloos haar brood te kauwen en keek tersluiks naar Vera wat die tegen moeke zou zeggen. Maar Vera zeide niets, dronk haar melk en liet het brood onaangeroerd; toen haar vader binnenkwam stond zij op en stak hem haar wang toe voor een morgenzoen.
[47:]
Hij zag haar droevig aan en op dien blik ging het meisje naar haar moeder en stotterde: "Wil u weer goed worden, moeke - ik zal het nooit weer doen!" Als bij afspraak begonnen Taakje en Jetske op eens hardop te huilen. Moeke keek haar verontwaardigd aan en duwde Vera van zich af. "Je bent mijn kind niet. Goddank! Ik zou ook niet weten, hoe ik aan zoo'n perceel gekomen was." "Vrouw!" Langgerekt, verwijtend klonk Dirksma's stem. "Dat hadden wij niet afgesproken. Zoo had het niet tot hun moeten komen." "Jullie hoeft niet om haar te huilen, je bent maar haar halfzusje," ging moeke boos voort; 't heeft me al lang genoeg op de tong gebrand, nu moet het er uit. Ik heb altijd mijn best gedaan voor dat vreemde kind een goede moeder te zijn, nooit onderscheid tusschen haar en mijn eigen kinderen te maken, al trekt d'r vader haar ook nog zoo voor; maar nu men mij behandelt als een heks omdat ik haar op haar plaats zette, en dat schepsel als marttlares, nu houd ik mijn mond niet langer en jullie zult het allemaal weten: Vera IS mijn kind niet!" Onthutst luisterden de meisjes naar de booze woorden die haar van de gezwollen lippen rolden, terwijl vader er nog ellendiger, nog bleeker, nog hulpeloozer dan anders uitzag, met zijn ineengewrongen handen en zijn smeekende oogen, die zij echter met orzet ontweek. "En, wiens kind ben ik dan?" vroeg Vera toonloos. "Weet ik het, van wat voor deftige dame, die je vader liet zitten, toen zij hem moe was!" "Dora!" riep Dirksma, zich oprichtend en met de vuist op de tafel slaande, "'t is wel geweest. Je hebt
[48:]
je hart gelucht, nu zullen de kinderen alles weten en onmiddellijk! Ze zijn er trouwens oud en wijs genoeg voor! Er moet verandering komen, zoo gaat het niet langer. Hoort dan, meisjes! Ik ben in mijn jeugd getrouwd geweest met een dame - van hoogen stand..." De woorden kwamen hem hortend met moeite uit de keel; hij hield nu de oogen weer neergeslagen en zijn handen speelden zenuwachtig met het mes. "Zij zag in mij een groot artist. Wij trouwden in Engeland, zij onder een anderen naam; zij was nog zeer jong. Een tijdlang zwierven wij rond, ons geld was spoedig verteerd, mijn kunst bracht niet genoeg op, zij kon geen ellende verdragen. Vera werd geboren, zij was zwak en ziekelijk; haar familie vond ons en - en beloofde haar te helpen, als zij mij wilde verlaten. Ik zelf ben toen heengegaan met mijn kind, en zij is teruggekeerd naar haar ouders; het werd uitgemaakt dat het huwelijk onwettig was, wij waren beiden vrij weer te trouwen. Ziek en gebroken kwam ik in Holland terug. Of ik ooit een groot kunstenaar zou geworden zijn weet ik niet, maar door de ontberingen en de aandoeningen der laatste jaren had ik een zenuwachtige trilling in mijn arm gekregen, waardoor mijn streek vastheid miste; ik kon mijn leven lang niet anders blijven dan een gewoon muzikant." "En door wie werd je opgenomen, toen je vleugellam in je geboorteplaats terugkwam? Zeg dat nu ook, als je belieft!" "Zeker, Dora, zeker! Ik zal niets vergeten van datgene, waarvoor ik je eeuwig dankbaar moet zijn. Ik keerde dan met mijn kind van vier maanden terug naar huis, want dat was Stockum nog altijd voor mij. Ik had daar een broer wonen, een huisschilder, die in vrij goeden doen verkeerde en wiens vrouw een win
[49:]
keltje van verfwaren hield. Bij hem werd ik liefderijk opgenomen met mijn kind. Mijn schoonzuster verzorgde het arme, zwakke schaap als haar eigen kind. Dag en nacht trok zij er mee op!" Nu was het de beurt van moeke luid te snikken. "Ja, dat kan ik zeggen - zooveel ik voor het wurm deed, kon ik niet meer doen voor mijn eigen kind." "Ik bleef daar," ging Dirksma voort, "tot ik geheel genezen was; toen kreeg ik ergens anders een kleinen post en kwam nu en dan zien naar mijn kleine meid, die zich heerlijk ontwikkelde onder de zorgen van haar tante. Toen zij nog geen anderhalf jaar oud was, viel mijn broer van een steiger en werd dood thuisgebracht. Zijn vrouw bleef met twee kinderen achter, en daar ik toch vrij was, ben ik met haar hertrouwd; haar zoontje is later gestorven, alleen Jetske is ons beider kind. Daardoor heet jullie allemaal gelijk. Taakje is mijn nicht en stiefdochter; ik heb gedaan wat ik kon om ook voor haar een goed vader te zijn. Dat is de geschiedenis, kinderen, die jullie recht hadden te weten; en geef nu je moeder een zoen, Vera, je hebt haar veel, heel veel te danken!" Vera vloog met een hartelijkheid, die zij nooit eerder getoond of gevoeld had, haar stiefmoeder om den hals; 't kostte haar geen moeite meer tegen die vrouw goed en hartelIjk te zijn, nu zij wist dat geen vaste band haar meer hechtte aan haar burgerlijke bekrompenheid. Zij was van andere stof gemaakt. Nu begreep zij, waarom Max haar een colibri noemde tusschen de huismusschen; zij behoorde tot een andere wereld, - haar instinct had haar niet bedrogen; nu maar de vleugels uitgeslagen om dan hoog, hoog boven deze omgeving te stijgen.
[50:]
Ook moeke Dirksma stiet haar niet meer terug; zij zelf huilde tranen met tuiten. "Ik heb je ook altijd behandeld als mijn dochter. Wanneer ik Taakje of Jetske op 't zelfde had betrapt, ik zou ze even hard hebben gestraft!" De beide meisjes keken mekaar aan als om te zeggen: "Daar twijfelen wij niet aan!" "Als ik niet evenveel van jou hield als van hen, zou ik veel onverschilliger zijn." "God beware ons voor zoo'n liefde," dachten de twee meisjes. Op Taakje maakte het niet den minsten indruk, dat haar vader eigenlijk maar haar oom was. Zij voelde niets voor de verandering. Vader was altijd gewoon goed voor haar geweest, waarom zou hij het nu minder zijn? Alleen Vera zagen zij aan als hadden zij haar nog nooit te voren gezien; zij was in hun oog een heel ander persoontje geworden, de dochter van een deftige dame. Zij hadden veel te vragen, maar durfden niet. Jetske stond op, zij had krap tijd om nog bijtijds op het atelier te komen en zeide als gewoonlijk goedendag. Taakje begon de ontbijttafel weg te ruimen en moeke vertelde op klagenden toon, dat zij maar weer naar bed ging, want haar hoofd barstte van de pijn. Terwijl Taakje in de keuken bezig was, bleven vader en dochter alleen. Vera wierp zich om haar vaders hals en snikte tegen zijn schouder. "Begrijp je nu waarom je mijn alles bent?" vroeg hij, "waarom ik voor jou heel anders voelde dan voor je zusjes? Ik zag het reeds spoedig en Dora voelde ook, dat je zoo heel anders je ontwikkelde dan haar kinderen. 't Maakte haar kregel, want werkelijk zij
[51:]
hield van je; later kon zij er geen hoogte meer van krijgen, zij voelde zich zoo vreemd tegenover je." Wat kon het Vera schelen hoe "tante" Dirksma over haar dacht of voor haar voelde; iets anders brandde haar op het hart en de lippen. "Vader - hoe heette zij - leeft zij nog?.." "Ja, zij leeft nog, maar zij heeft ons vergeten..." Zijn handen en zijn stem trilden. "Zij was nog zoo jong. 't Heeft haar leven niet gebroken - gelukkig." "En u heeft veel van haar gehouden ?" "Zou ik anders zoo dwaas zijn geweest?" "Mag ik haar naam niet weten?" "lk zal je alles later wel eens vertellen, als wij niet gestoord kunnen worden; neem nu maar gauw je viool en laat je phantasie niet te wild vliegen. Er is niets veranderd dan alleen dat je het weet." "Ja, dat ik het weet... Mijn moeder een groote dame, mijn vader een kunstenaar! Wat zal er van mij nog worden," jubelde het in haar; "daarom haatte ik zoo kousen stoppen en snijboonen inmaken, en mij bekrimpen en mij schikken in allerlei burgerlijke nesterijen. Maar zij heeft den moed niet gehad van haar liefde - ten minste niet tot het einrle. Zou ik dien hebben - bij voorbeeld voor Max?" Och, wat scheen Max nu reeds ver van haar af te staan, zoo ver als behoorde hij tot een andere wereld - een wereld die zij was ontvlogen! Zij speelde een phantasie, zoo heerlijk, zoo jubelend, zoo vol gloed en dartelheid en leven, zoo vol bevrijdend en overwinnend geluk, zoo vol van alles wat haar ziel had bewogen sinds gisteren - dat Max beneden stil in extase nederzat en dat zelfs haar vader haar bewonderend aanzag en zich afvroeg wat hij doen
moest om haar talent recht te doen, - langer dralen was plichtsverzuim. Maar moeke tikte tegen de alloofdeur en vroeg met hullende stem: "Kan jelui niet één dag dat gefiedel laten? Ik heb geen oogenblik rust en mijn hoofd gloeit van de pijn." Als bij tooverslag zweeg de viool.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina