doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Cornélie Noordwal: Het dagmeisje van den majoor
In: Een vergeten schuld. Novellen. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1897 (Warendorf's Novellen-Bibliotheek XV)


III.

"Wat zeg je nou van zóó'n meid?" vroeg mevrouw van Vlonderen, om een uur of half drie met hoogrood gelaat en schutterige drukte binnenkomend bij haar man, die verdiept zat in een Gids-artikel, waarvan hij den schrijver voor "niet goed snik" verklaarde. "Nu wil ze van avond met geweld uit en natuurlijk zal het storm loopen van dagmeisjes. . . je begrijpt f 1.50 per week... Ik eet er expres vroeger om. Mevrouw Jorissen liet daarnet vragen of we een kopje thee komen drinken, maar ik heb bedankt. . .. nou zal die allernaarste Gerritje óns nog laten opendoen. Zoo'n être!"
"'t Is drommelsch volk tegenwoordig, laat Gerritje maar eens hier komen, Emilie, dan zal ik wel eens met haar spreken. Naar mij hoort ze eerder dan naar jou."

[19:]

"Dat weet ik nog zoo net niet!" zei mevrouw Emilie, maar ze stuurde de onwillige meid toch naar binnen, en paste terwijl op de broodpudding.
"Kom jij eens hier, Gerritje!" de majoor ging er eens echt op zijn gemak voor zitten, met zijn vinger wijzend op de Gids-aflevering, alsof die 't burgerlijk wet boek was, waar hij kracht uit moest putten om Gerritje te bestrijden: "Waarom pláág jij nu mevrouw weer, door van avond uit te willen, hè!"
"Waarom plaagt mevrouw mijn door me niet te willen laten gáán!" vroeg de slagvaardige Gerritje, op mokkenden toon, gemelijk naar den grond kijkend en een soort van peperhuis krullend van haar boezelaarslip.
"Jij bent ondergeschikt."
"Ondergeschik of bovengeschik, dat is percies eender meneer. Ik ben van avond gevraag bij de tante van me gelant, waar ik mee gangesjeerd ben, en daar ben ik nog niet an geprizzenteerd. Ze hêt alleen nog maar me pertret gezien Je mot toch behoorelek je femielje kenne, daar je mee in relaasje komp, da's nou maar gekheid, dat weet meneer óók wel. Al benne wijlui nou maar mindere mense, je mot toch ook es wat doen om... Ik heb toch overal angaasjemens-kommenikaasjes motten rondsturen ook."
"Jawel, jawel" zei de majoor, die schrikkelijk het land aan scènes had, vooral met ondergeschikten, die, volgens eigen zeggen, zich boven hèm wilden schikken. Hij wist zich geen raad. Hij gaf niet graag toe,..en aan den anderen kant was hij weer bang, dat Gerritje zou wegloopen, "bij ongeluk" het

[20:]

heele koffie-servies breken, "bij vergissing" de gaskraan in het salon openzetten, of "vergeten" een waterkraan te sluiten allemaal van die dol-gezellige eventualiteiten, waar je niet in voorzien kon. De wegen der Voorzienigheid, de kronkelpaden van het menschelijk hart en de gedachtengang van een dienstmeid, die niet uit mag, zijn in den regel raadselachtig, duister, onnaspeurlijk.
Wanneer de majoor eéns als dominee optrad, zou hij die schoone waarheid tot tekst kiezen, dacht hij, voor zijn eerste preek. Gerritje stond daar maar, als een zeer beleedigd, verongelijkt mensch, haar kleine oogen waren als heelemaal weggekropen, onder de schelpvormige oogleden. Haar weerbarstige mond, met zijn spijtige plooi, trok aanhoudend scheef. "Ik heb maling 'an je!" stond op haar onverschillig gelaat te lezen.
De majoor waagde, diplomatiek, een minnelijke schikking. "Ga dan mórgenavond, Gerritje, die tante loopt toch niet weg."
"Der is van avond pertij en morgenavond niet,dan zijn der nog maar klieken, en me beminde komp ook, en ik hep 't nou zoo dikwijls geschik voor mefrouw, mefrouw gaat toch ook wel op theevesite. Doet mefrouw 'et niet, dan maar met de zes weke, da's dan net over feertien dagen."
"De duivel zal je den nek omdraaien!" dácht de majoor, met van woede flikekrende oogen, maar hij sprák állerminzaamst: "Nou, jij bent iedereen niet; voor dezen keer kun je dan op "petij" gaan. Maar op tijd weer thuis, hoor?"

[21:]

"O meneer, vastig!" en met blij opgeklaard gezicht ging de meid heen, oordeelend "dat meneer een veel beterder man was as mefrouw."
"Zie je wel, je hebt wat uitgericht!" zei Emilie, smalend.
"Hadt jij het dan maar bedisseld, kindlief. Zoo knap ben je nog wel, dat je je schuil kunt houden in de keuken!"
Mevrouw zweeg, iets dat zelden gebeurde.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina