Anna Neys-Ekker: 'De doodenmarsch'. In: Het Soerabaiasch Handelsblad, 1904
Inhoudsopgave *
De slotaflevering (uitsnede) op 7 april 1904.
I. Hij was met vlug gezwenk het erfhek binnengekomen en had zich dadelijk laten neervallen in een stoel. Hij was daarmee niet gaan schommelen, maar had stilzittend zich het zweet van het hoosd geveegd. Zij had deze zonderlinge manier van doen gadegeslagen en even flauw geglimlacht. Hij had getracht tegen haar 't solide te doen, maar het anders vriendelijke jonge gezicht vertoonde nu pijn. Toen was haar lach verdwenen en zij had gevraagd of hij niet wel was. Lezen
II. O, zijn uiterlijk beviel haar niet. Zijn anders zoo flink-rechte houding wat gebogen en 't was zichtbaar dat hij vocht tegen iets dat hem met ijzeren vuisten pakte. "U is niet goed, dokter," zeide zij, en in de ernstige tijden van cholera klonken deze woorden als van dubbele beteekenis. De menschen zeiden ze liever niet tegen elkaar, doch wel peilde ieder angstig op het gelaat van den ander. Lezen
III. Zij gaat naar de pier en zit er tegenover de groote, onafzienbare zee, kijkend naar het tintelend waterveld, verre, verre uitligggend, dat het einde niet te beblikken valt.. Maar 't is goed daar te zitten en uit te turen naar die wondre dingen, die met elken oogopslag veranderen en verkleuren; want nu had de fijne zonne zich uit haar bed geschud, fijn, zachtfijn goud, rond als een groute zonnebloem zonder hart en zonder stralen lieflijk, minzaam alles overglijdend als een zachte zege alles bezaligend dat snakt naar jonkte en frischte en uitloopt om haar gestadig uitgeklim met groote oogen te aanschouwen.. Lezen
Verantwoording*
De inhoudsopgave is gebaseerd op het feuilleton 'De doodenmarsch; zoals dat verscheen in Het Soerabaiasch Handelsblad, 1904. Voor kennelijke fouten die aan mijn waarneming zijn ontsnapt, hou ik me aanbevolen.
Vilan van de Loo