Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje Utrecht: H.M. Honig, 1898
Het was zoo wat een week na 't gebeurde, dat kleine Puck langer bleef slapen dan zijn gewoonte was. Nella ging naar zijn bed en bukte zich over hem heen, doch hoe groot was haar angst en schrik, toen zij merkte dat haar lieveling in een heete koorts lag. George werd dadelijk geroepen en die liet den wagen inspannen om den dokter van B. te laten halen, want man en vrouw beiden maakten zich dadelijk ongerust, wanneer kleine Puck maar iets scheelde. De dokter kwam en had nog niet veel bijzonders te vertellen. Hij meende dat het van de kiezen kwam, het zou wel gauw beter worden. De kleine bleef echter den geheelen nacht koorts houden en noch Nella noch Georges waren naar bed gegaan. Het kind werd erger en erger, en een dag later constateerde de dokter met een zeer ernstig gezicht, dat het typhus was. Nella's gemoedstoestand te beschrijven was on
[311:]
mogelijk. Zij gunde zich zelve geen rust en week dag noch nacht van 't ziekbed. Dikwijls gilde en schreeuwde het kind in zijn delirium en spartelde het met armen en beenen, om dan weêr uren, kleur- en bewegeloos, stil te liggen, net of er geen leven meer in hem was. De dokter schudde bedenkelijk het hoofd en eens verklaarde hij aan den vader dat er geen hoop meer was. George was als verlamd in een stoel neêrgezonken en had beide handen voor 't gelaat geslagen. Hij hoorde't niet dat de dokter hem troostte met de eeuwige woorden, zoo dor en koel in hun beteekenis maar toch zóó waar: "Zoo lang er nog leven is, is er nog hoop." Voor hem beteekende die woorden niets. Hij wist het maar al te goed dat het kind moest sterven. Na zulk een meineed kon het niet blijven leven. Was George bijgeloovig? Neen, dat was hij nooit geweest. Hij had steeds met bijgeloof den spot gedreven, en er om gelachen, doch nu, op dit oogenblik, waren de woorden van den dokter voor hem gelijk eene openbaring, en hij hoorde niets anders dan zijne eigene vroegere gezegde: "Hij moge sterven als het waar is." Hij, de eigen vader, had den dood opgeroepen met zijn meineed, en nu stond hij daar om hem te straffen, en hem het liefste te ontnemen, wat hij op de wereld had. "God mijn God wat moet ik doen? Neem mij ook weg van hier, want dit kan ik niet langer dragen." Ja het was makkelijk te vragen om hem
[312:]
weg te nemen uit het leven, nadat hij eerst zulk een zware schuld op zich geladen had. Met groote stappen ging hij op en neder, terwijlde dokter hem stilzwijgend volgde, de smart van den man eerbiedigende. Hij kon 't onmogelijk weten wat er op 't oogenblik in 't hart van dien vader omging, welk een wroeging zijne ziel verscheurde en waarom hij de handen van tijd tot tijd in angst wrong, wanneer de kreten van het zieke kind tot hun doordrongen. Hij vlood den tuin in en liep als een razende om 't bloemperk, want in huis was 't hem te benauwd en hij kon geen adem halen tusschen die vier muren. De gedachte en de vraag "wat moet ik doen om 't gedane ongedaan te maken, om deze zware schuld van mij af te wentelen", kwam steeds terug en pijnigde hem onophoudelijk. Was er niet één middel? Moest kleine Puck maal zoo sterven, zonder genade getroffen door zijns vaders meineedig woord? O neen, neen, dat niet; als Puck niet te redden was, dan zou hij ten minste dat woord terugtrekken en de waarheid zeggen aan de arme vrouw, die dan wel is waar ook nog dit verdriet zou hebben te dragen, behalve de smart van haar kind te zien sterven; zijne toekomst zou dan wel verwoest zijn, hij zou geen liefde meer te verwachten hebben van haar, maar dit was alles beter dan te zwijgen en te volharden. De stem van de baboe wekte hem op uit zijn overpeinzing en hij schrikte er van. Hij voelde dat hij koud was geworden. Zou 't vreeselijke al gebeurd zijn, vraagde hij zich af?
[313:]
"Njonja panggil," zeide de meid. Hij ging naar binnen, in de slaapkamer, waar Nella zat, met bleek gelaat en groote blauwe kringen onder de oogen. "Wat heeft de dokter gezegd?" fluisterde zij met schorre stem. "Is er geen hoop meer." Hij maakte een afwerende beweging met de hand, maar zij werd ongeduldig. "George, om Godswil, tracht mij niet te misleiden, het is immers niet het eerste sterfbed dat ik bijwoon." Hij boog sprakeloos het hoofd, de handen zenuwachtig in elkaar wringende en met schuinschen blik naar dat bleeke gezichtje, de holle oogen en de roode kleur op de wangen kijkende. Het mondje vertrok zich pijnlijk om de hoeken en de mooie blonde krulletjes waren onder de scherpe ijzers van de schaar gevallen. Zij keek hem aan en begreep toen alles. Zij steunde en weende echter niet, maar met zenuwachtig verwrongen mond stamelde zij nogmaals: "Het vierde en laatste." Het was een foltering voor den schuldigen man om dit aan: te zien. Hij moest er een eind aan maken, die gewetensknagingen gingen zijn krachten te boven. "Nella, kom hier, ik heb je wat te zeggen," fluisterde hij haar in 't oor en trok haar bij den arm. Zij ging gewillig meê naar 't raam, vanwaar zij 't bedje en 't smalle gezichtje er in zien kon, en keek hem toen in angstige spanning aan. "Vrouw," zeide hij, "vervloek mij en veracht
[314:]
mij, want ik heb het verdiend. Dat kleine Puck," zoo vervolgde hij snikkende, "weldra sterven zal, is mijne schuld." "George!" viel zij hem in de rede, want er ging een licht voor haar op. Onwillekeurig legde zij de handen voor haar ooren, want zij wilde dat vreeselijke niet eens hooren, maar met woeste kracht trok hij ze weg en zei verder: "Mijne schuld. Ik heb laatst een valschen eed gedaan op 't hoofd van ons dierbaar kind. Ik zei "hij moge sterven als 't waar is", en Nella, alles was waar, maar ik was te zwak om't te bekennen, ik was bang dat ik jouw liefde zou verliezen, en nu, nu worden wij beiden zoo zwaar gestraft. Voor mij is 't niets, ik heb dit alles verdiend, maar jij Nella! Ach, vrouw, vergeef mij, vergeef mij." Vol ontzetting had Nella hem aangehoord en hare handen uit de zijne losgewrongen. Het was haar of de kamer met haar ronddraaide, of 't plafond naar beneden zou komen om hun beiden te verpletteren. Het was haar of zij niet geregeld denken kon. Eén gedachte kon zij niet verdringen, dat de moordenaar van haar lieveling voor haar stond en niemand anders was dan haar eigen George. Eindelijk kwam zij een weinig tot bezinning, een kreet van haar kind had haar uit dien chaos van akelige gedachten teruggebracht tot de werkelijkheid. Zij snelde naar het bed van het zieke kind en zij zag hoe 't zich, pijnlijk kermende, omdraaide. Zij voelde het polsje, de slag was bijna niet meer merkbaar. Ook de dokter was binnengekomen en
[315:]
legde nieuwe compressen op 't gloeiende hoofd. "Hoe lang zal het nog wel duren, dokter, hoe lang kan hij nog leven?" vraagde zij op onnatuurlijk kalmen toon aan den dokter. Hij keek haar verbaasd aan en nam de vrijheid hare hand in de zijne te nemen. De polsslag was zeer gejaagd en de dokter schudde medelijdend met het hoofd. Zij herhaalde hare vraag op dringenden toon. "Het kan nog lang duren, mevrouw, en mogelijk komt er van nacht beterschap." "Neen, hij zal wel sterven," zeide zij koud en kalm. "Dokter hoe komt het dat hij typhus heeft gekregen." "Het ligt in de lucht, mevrouw; te B. zijn vele gevallen van typhus voorgekomen." Zij keek hem heel lang, met iets vreemds in haar blik aan. Toen zuchte zij met een zucht van verlichting en zeide binnensmonds, zoo zacht dat de dokter het niet hooren kon: "Goddank, hij is de moordenaar niet." De dokter gaf haar wat kalmeerends te drinken en verwijderde zich weder met George, die haar in 't voorbij gaan naderde met iets smeekends in zijne houding, maar zij wendde haar hoofd van hem af. "Zal je me laten roepen, wanneer, . . . wanneer. . . stamelde hij met tranen in zijne stem. "Wanneer hij dood is, ja!" zeide zij ruw. "Nella, het is toch ook mijn kind, en als je wist welke wroeging en berouw ik heb! . . ." "Die komen gewoonlijk te laat," antwoordde
[316:]
Nella bitter. "Je hebt zijne ziekte en zijn dood bezworen, welnu aanschouw nu ook je werk." En hij ging den dokter achterna, haar en het stervende kind alleen latende. Nu was Nella alléén met haar gedachten en hare smart. Hoe had George dat kunnen doen? Had zij zich zoo in hem vergist? Was hij dan ooit voor haar het ideaal geweest, van mannelijkheid en grootheid van karakter, oprechtheid en eerlijkheid? Wat was hij nu? Een mensch die door de wet haar echtgenoot was, maar die zij nu feitelijk niet meer als zoodanig beschouwde, want het was onmogelijk dat zij nog achting en vertrouwen voor hem hebben kon. Dat vertrouwen had hij misbruikt, die achting met voeten getreden, en al had zij nog liefde voor hem, want liefde verliest men zoo gauw niet al gaat die niet meer gepaard met achting en vertrouwen; wàt was een huwelijksleven zonder dàt. Alles werd haar in eens ontnomen, zelfs het vooruitzicht wat haar anders overgebleven zou zijn, om te leven voor haar kind. Morgen zou zij misschien reeds geheel alleen staan op de wereld, zonder man zonder kind, verre van haar ouders; morgen was misschien dat bedje ledig en een graf je meer op 't kleine kerkhof. "Ach God! wat heb ik gedaan, dat gij mij zoo zwaar straft. O! laat mij mijn kind, neem hem niet af van mij, mijn God!" zoo smeekte de bleeke lippen terwijl zij deemoedig het hoofd boog. En verder stamelde zij: "In alles zal ik berusten, slechts dit ééne mijn God smeek ik van u af. In vrome aandacht had zij de handen gevouwen, en staarde op het magere gezichtje voor haar.
[317:]
Toen werd de deur geopend en zag zij dat George binnentrad. Dadelijk veranderde zij van houding, zij legde hare handen op haar knieën en ging recht overeind zitten, met onverzoenlijk gelaat haar echtgenoot aanziende. "Hoe gaat het Nella, niet erger?. ." vraagde hij. Zij haalde haar schouders op en antwoordde niets. "Mag ik hier blijven, om ook op hem te passen? Ach laat mij hier, ik wil het zoo graag. Morgen misschien kan ik hem niet meer zien. Ik zal stil achter het bed blijven zitten en je niet hinderen." Een verachtelijke blik uit de staalgrijze oogen was het antwoord, een minachtend vertrekken van de lippen. "Had je 't liever niet, Nella?" zeide hij met een gesmoorden snik. "Natuurlijk kan ik je dat niet beletten, maar. . .'" "Als 't je hindert, dan zal ik 't niet doen, maar even kijken, dat mag toch wèl," en hij naderde het bedje en boog zich er over heen. "Arme Puck! kleine Puck!" mompelde hij en raakte even de magere vingertjes aan. Koud zag Nella dit alles aan. Zij had haar man wel weg willen kijken. Hoe was't mogelijk, dat hij dat teêre lichaampje nog dorst aan te raken, dat hij nog spreken kon, van "arme Puck"? Hij had er niets geen recht meer op, dat had hij verbeurd en zij kon het niet verdragen, dat hij die rechten toch nog wilde laten gelden. Het was haar kind, haar kind alleen, en niemand mocht het aanraken dan zij alleen, zoolang het nog leefde. En het was
[318:]
haar of een mes door haar ziel ging, toen zij kleine Puck hoorde fluisteren. "Papa." Bij dit woord was George neêrgezonken en barstte hij in tranen uit. "O! hij kent me nog, kleine Puck waar is Papa?" Stil toch, George zeide Nella driftig. Geen emoties, als je blieft. Het kind droomt. De dokter zegt dat hij geheel bewusteloos is. Toe ga weg, laat mij alleen." "Nella, heb je in 't geheel geen medelijden met mij?" "Heb je medelijden met mij gehad ?" was de wedervraag. Wees tenminste sterk en gedraag je niet als een klein kind. Ik ben maar eene zwakke vrouw, maar toch zal ik mijn verdriet weten te dragen. Ten tweede male ging George naar buiten en weêr was Nella alleen. Het woord door het kind uitgesproken had haar meer geschokt dan zij wilde bekennen. Zij luisterde naar de korte ademhaling en legde nieuwe compressen op 't hoofdje. Zij hoorde de bedienden met borden rammelen, en een stil heen en weêr geloop. Zeker was het al laat, de nacht was al ingevallen. Zij huiverde bij de gedachte aan de nacht. Reeds drie etmalen had zij gewaakt en geen oog gesloten, maar vermoeienis gevoelde zij niet; haar zenuwen hielden haar staande, en maakten dat zij haar plicht kon doen tot het laatste toe. Dit zou de laatste nacht zijn en morgen was alles voorbij. Was er dan geen hoop meer? Ach, misschien zou men medelijden met haar hebben, en zou hij beter
[319:]
worden! En dan, wat dan? Dan zou zij weggaan om nooit meer terug te keeren, en Georges kon doen en laten wat hij wilde. Zou kleine Puck zijn vader dan ook vergeten, zooals zij dat wilde doen, en zou hij nooit meer naar hem vragen? Zeker wel, want zelfs nu, in zijn koorts-delirium, had hij hem niet vergeten. Zoo vergingen de uren, en Nella, bleef steeds onbeweeglijk zitten op haar kleine stoeltje bij 't bed. Van tijd tot tijd kwam de dokter kijken, die echter geen verandering in de toestand bespeurde; van tijd tot tijd stak ook George zijn donker hoofd door de deur, om dat direct weêr terug te trekken, zoodra hij zag hoe Nella's verachtelijke blik op hem gevestigd was. Dikwijls ook nam zij niets geen notitie van hem, maar bleef in haar droevig gepeins verzonken. Zoo werd het middernacht; toen kwam er verandering. Het kleine lichaam, dat een paar uren stil had gelegen, werd onrustiger. Nella riep dadelijk den dokter en deze schudde onwillekeurig het hoofd. "Stuipen," zeide de dokter. "Het is toch niet erger?" vraagde Nella toonloos, want langzaam, heel langzaam was de hoop weêr haar hart binnengeslopen, toen zij zag hoe kalm hij de laatste uren geweest was. De dokter haalde de schouders op. "Ach, redt hem toch," smeekte de arme moeder op hartstochtelijken toon en wrong de blanke handen, toen zij zag hoe 't kleine lichaampje zich hoe langer hoe meer wrong in 't nauwe bedje. "Neem het kind uit het bed, wij zullen het een bad geven." En hij gaf orders aan de baboe, die
[320:]
steeds in de kamer aanwezig was. Nella had het kind opgenomen en hield het op haar schoot, het met beide armen omvattende, doch de stuiptrekkingen werden zoo erg en het kind ontwikkelde zulk een kracht dat de arme Nella, die al geheel uitgeput was, hem niet meer kon houden. De dokter, ziende hoe hare krachten haar bijna begaven, wenkte George om 't kind van haar over te nemen. Een glans van geluk verhelderde voor een oogenblik zijn gelaat, en weldra hield hij het knaapje in zijne sterke armen. Het was merkwaardig, maar dadelijk bedaarde de kleine een weinig en de stuiptrekkingen werden minder. George was gaan zitten en Nella knielde bij hem neder, de kleine handjes in de hare houdende, en met ingehouden adem luisterende naar de hijgende benauwde ademhaling. "O! Nella, laten wij bidden, dat wij hem mogen behouden," sprak hij fluisterende tot de knielende vrouw. "Liefste vrouw, alles kan je met me doen, ik zal me geheel naar jouw wenschen voegen, als we hem maar niet behoeven te verliezen. Hem en jou wil ik afstaan voor eeuwig en jullie nooit meer terugzien, als dat eene maar niet gebeurd." Zij antwoordde niet, maar zag wel dat dikke tranen op de magere beentjes van 't kind rolden, dat nu weêr met alle kracht begon te spartelen. Het bad was klaar, de dokter nam het kind op en bracht het met kleêren en al in 't water. Nella legde andere kleêren klaar, de baboe wilde helpen, doch zij stiet die van zich af. Niemand anders mocht hem aanraken dan zij alleen.
[321:]
Het bad scheen hem goed gedaan te hebben, ten minste hij was kalmer en de oogjes, waar de huid zoo fijn van was dat men de blauwe aderen kon zien, waren gesloten. Toen werd hij in 't groote bed gelegd, en de dokter wenkte man en vrouw tot zich. Op fluisterenden toon zeide hij tot de arme vrouw, die bijna niet meer kon staan: "Ik mag u niets meer verbergen. Het is beter, dat u nu de volle waarheid hoort, want het is er op of er onder. Het kan zijn, dat hij dit zal doorstaan, maar het kan ook zijn dat in een uur alles is afgeloopen. Daarom moed mevrouwtje! Ik heb uwe kalmte en kordaadheid bewonderd, blijf nu ook zoo nu het het meest noodig is, en geve God dat ik hem voor u moge behouden." Zij schrikte niet, maar hoorde hem ook nu, niettegenstaande hare groote lichamelijke zwakte, kalm aan, en toen George haar naderde en haar wilde steunen, stiet zij hem met alle kracht van zich af. "Raak mij niet aan," dat was alles wat zij zeide. Met groote verwondering had de dokter dit kleine tooneel: gade geslagen, waarover hij te meer verbaasd was, omdat hij wist hoe gelukkig de echtgenooten anders met elkander leefden. "Laat haar maar, haar zenuwen zijn ten hoogste overspannen;" zei de hij op goedigen toon, en tot haar heel ernstig: "Mevrouwtje, mevrouwtje, denk aan 't hoog ernstige van dit oogenblik, het is uw eenige lieveling die stervende is, en in zulk een uur moeten echtgenooten elkander steunen en troosten."
[322:]
De heeren gingen daarop in de aangrenzende kamer en ten derde male was Nella alleen. Nog steeds lag het kind kalm, maar met een zeer zwakke ademhaling. Nog een uur had de dokter gezegd en dan was alles voorbij, en zij herhaalde bij zichzelve: "In zulke oogenblikken moeten echtgenooten elkander steunen." "O! mijn kind, mijn kind! verlaat me niet!" kermde het arme hart, "alles zal ik doen, alles zal ik laten, als je maar bij mij blijft." Een zenuwtrek gelijk een glimlach, om 't mondje, was 't antwoord. "Zeg mij kleine Puck wat ik doen moet om je te behouden. Mijn lieveling, alles zal ik doen wat je wilt." En het tweede antwoord was 't bewegen der lipjes, en was het haar net of hij het woord "papa" fluisterde. "Papa, lieveling, denk je om je papa? En moesje wil hem vergeten. Mag ik hem niet vergeten? Moet ik bij hem blijven? Maar dan samen niet waar, kleine Puck?" Hij opende even zijn oogjes om ze dadelijk weêr te sluiten, maar voor Nella was dit antwoord genoeg. "Mijn kind, ik zal hem vergeven en alles vergeten, wanneer, 0, mijn God, gij mij niet verlaat . Nu dadelijk lieveling, zal ik 't zeggen, dat ik.., George, kom hier!" Zij voelde haar krachten haar begeven, alles werd groen en geel voor hare oogen, de kamer met het bed draaide voor haar in de rondte en met krachtsinspanning hield zij zich vast aan de gordijnen van 't ledikant, doch nog voelde zij hoe George haar in zijne armen nam, en nog kon zij, terwijl zij haar hoofd op zijn arm liet
[323:]
rusten, stamelen: "George, ik vergeef je, kleine Puck wil het." Toen viel zij in zwijm en lag als levenloos in zijne armen. Eerst een uur later sloeg zij de oogen op. Zij lag op een kleinen divan voor het raam en George knielde voor haar neder, met zijn donker hoofd in de kussens. Met schrik vloog zij overeind. "Kleine Puck," stamelde zij, maar George sloeg zijn arm om haar heen en zeide: "Stil Nella, stil, hij slaapt. Wij mogen onzen lieveling behouden! Kleine Puck is gered!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina