Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje Utrecht: H.M. Honig, 1898
Het was drie jaren later. Ieder jaar ging ik mijne vrienden opzoeken en bleef dan eenige weken bij hun logeeren. Thilde's humeur was er niet op verbeterd, vooral toen na het viertal weer een jongetje geboren was, en er na dat jongetje een tweeling kwam. Zij was 25 jaren en moeder van 7 kinderen, buiten het voorkind dat nog steeds te Batavia was. Pas was ik bij hun geweest en weêr naar Bandoeng vertrokken, toen ik een telegram kreeg, dat me hevig deed schrikken: "Karel cholera, toestand hopeloos, kom over. Mathilde." De tranen kwamen me in de oogen bij 't lezen daarvan. Arm kind! wat zou ze moeten beginnen, wanneer hij kwam te sterven en achter moest blijven met acht kinderen! Ik pakte spoedig een klein koffertje in en vertrok naar de plaats waar mijn jonge vrienden woonden, doch daar aange
[28:]
komen zijnde, bemerkte ik al dra dat het ergste gebeurd was. Zij kwam spoedig buiten met rood gekreten oogen en viel me om den hals. "O! tante! tante! kassian! die Karel!!!" Niet kassian Karel; - hij wist er niets meer van, hij was voor goed uit de zorgen, maar kassian zij en haar acht arme kinderen. Wij gingen naar de sterfkamer. Daar lag hij, die goede brave jongen, dien ik als kind had gekend, en die ik zelf zoo lief had gekregen om zijne hartelijkheid en zijn braaf eenvoudig karakter. En zij dat arme kind, dat daar naast mij geknield lag en wanhopig snikte, wat had zij niet aan hem verloren. Alles en alles en nu stond ze daar zoo goed als geheel broodeloos, alleen, op die groote onbarmhartige wereld. Ja! ik, haar tante was er nog wel maar ik was zelf onbemiddeld, moest zelf leven van een kapiteins pensioentje, en kon dus op den duur geen vrouw met acht kinderen onderhouden. En toen we zóó samen op de bank zaten, zij met haar betraand gelaat tegen mijn schouder aan, sprakeloos, alleen maar van tijd tot tijd snikkende, toen schoten mij op eens die woorden te binnen. "Karel laat je niet lijmen." En alsof zij mijne gedachten geraden had, zeide zij tot mij op half fluisterenden toon: "Ach, was hij toen maar in die verzekering gegaan, dan zouden de kinderen ten minste geborgen zijn." Ik zeide niets, maar ik dacht het mijne er van, en peinsde mijn arm oud hoofd suf, om iets te bedenken, waarmeê zij te helpen was. Helaas! ik vond niets.
[29:]
Eenige dagen later, nadat wij besloten hadden dat zij voorloopig allen bij mij zouden komen om daarna een paar maanden naar haar ouders te gaan, tot tijd en wijle wij iets voor haar toekomst hadden verzonnen, gaf ik Thilde den raad om de brandkast eens open te maken. Misschien waren daar nog eenige stukken of brieven in, waar de weeskamer niets meê te maken had, die dus beter verbrand konden worden. Thilde was dat ook met me eens. Zij haalde er dan ook behalve haar juweelen, die ze vroeger van haar vader gekregen had, een pak brieven uit. Het waren allen documenten, en eenige particuliere stukken, doch een groot, dik couvert trok bijzonder mijne aandacht. Ik zette mijn bril stevig op mijn neus en bekeek het adres, Dat luidde: "Mevrouw M, Huismans, geb. v. Offeren. Na mijn dood te openen." "Thilde!" riep ik erg zenuwachtig uit, "kom eens gauw hier, kind!" Bleek en met bevende vingers maakte zij daarop 't couvert open, en wàt haalde zij er uit? Een polis van de Levensverzekering-Maatschappij: 10.000 gulden uit te betalen aan mevrouw M. Huismans, geb. v. Offeren. "Tante!" stamelde zij, en barstte in snikken uit. "God, wat een brave jongen,"riep ik. "Kind! houd zijne nagedachtenis in waarde." "Ach, Karel! Karel! wat was je toch goed, om zoo voor ons te zorgen. Nu begrijp ik het pas, hoe ik hem heb gegriefd."
[30:]
"Goddank!" riep ik uit. "Nu sta je ten minste niet met de kinderen op straat." Bij de polis lag nog een klein briefje, waarop niets anders geschreven stond als: Betaald van extra bijverdiensten. Karel heeft zich laten lijmen!!!
inhoud | vorige pagina | volgende pagina