doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje
Utrecht: H.M. Honig, 1898


[31:]

"Rust in Vrede!"

Hij had een uitdragerswinkeltje zoowat op de hoogte van gang P. in een klein oud gebouwtje vlak aan den weg, en dáár stond op een plank, bevestigd aan een paal die in den grond stond, met groote letters geschreven:

Isaak, Mozeszoon!
Meubelmagazijn, sigarenmagazijn, levensmiddelen en provisiën.
Koopt en verkoopt meubels en houdt zich aanbevolen 'voor' heele inrichtingen. Zaterdagavonds, haringsla' en saucijzebroodjes.

Dat laatste deed een ieder die dat bord zag, uitproesten van 't lachen. Dàt vondt men nu een combinatië zóó belachelijk, dat men onwillekeurig bleef staan om het nog eens te lezen. Uit nieuws

[32:]

gierigheid ging men dan naar binnen om in dat vreemde meubelmagazijn eens een kijkje te nemen, waar men niet alleen meubels, sigaren en anderen rommel, maar ook saucijzebroodjes en haringsla kon krijgen.
Als men binnenkwam, dan stond Isaac Mozeszoon die in een luierstoel gelegen had vlug op, om de bezoekers te ontvangen.
Hij was klein van gestalte, had donkerbruin haar, kolossale flapooren, kleine oogjes die echter vrij slim rondkeken, en een vervaarlijk grooten haviksneus. Gewoonlijk was hij gekleed in een grijs jasje met dito pantalon die er echter alles behalve frisch uitzagen, want de mouwen hadden van die heerlijke bruine randjes, en op de pantalon was hier en daar een vlek; terwijl ook 't overhemd er vreeselijk goor en zwart uitzag en de zwarte das vol franje en tamelijk verkleurd was. Men kon dus niet zeggen dat hij een florissanten indruk maakte, te meer daar zijn traankleurige huid erg vettig was, en men dezelve door het dunne haar zag schemeren.
Binnenkomende wenschte men dan een "frisschen morgen," dat met hetzelfde, maar op tamelijk krakenden toon door Mozes werd herhaald, waarop dan volgde:
"Komt u binnen! Komt u binnen."
Dan kwam men in 't meubelmagazijn, een tamelijk groot vertrek, maar erg donker, want voor de ramen stonden etalages met. allerlei soorten oude blikjes, zooals asperges, doperwtjes, zalm enzoovoort. Men zou echter niet branie zijn om er iets van te koopen, want de meeste waren

[33:]

verroest en met gaatjes, en sommige verspreiden een minder aangename geur. Daarnaast stond een étalage van kistjes sigaren.
"Heirleke manillas, meneer. Iedere week versche bezending van Sinkaphoor, ben ik komen schtaan zelvers te beschtellen. En niet duur meneer, zeer goejekhoop."
"'t Is goed, Mozes, leg maar een kistje in de dos-à-dos."
"Asteblieft, meneer! Vier guldetjes meneer. Geen blikjes, meneer? Dholgoejekhoop!! Versche salm, worteltjes, boerenkhooI in photten."
"Zoo, heb je die ook, nu, maak maar eens een pot open, dan kunnen we zien of ze nog goed is."
"Zeer ghoed, meneer. Isa? bawah phot met boerenkool! Mari sama sini!"
Mozeszoon sprak zeer slecht Maleisch, de inlanders konden hem dikwijls niet verstaan.
De jongen bracht de pot boerenkool, deze werd opengemaakt, maar, God beware! totaal bedorven, en een lucht! neen maar! 't was niet om uit te houden, en onwillekeurig greep men naar de flesch eau de cologne, die op de étalage stond.
"Hodeur, meneertje! Zoo'n bedorven bhoerenkhooltje. ruikt net als "cherry blossom!!" en tegen den inlander: "Boeka!! lakki!"
"Pigi mana!" bromt de brutale inlander, "soeroe boeka lakki! Massa! orang lalakki bisa di boeka."
"Dijam! met een vloek, brutaal beescht!"
De tweede boerenkool is precies hetzelfde, maar Mozeszoon beweert, dat deze naar Violette de

[34:]

Parme ruikt. Als hij de derde pot wil laten openmaken, bedankt de bezoeker er voor. Hij heeft er nu al genoeg van. Mozeszoon gaat dan zoo'n beetje de toko rond, en men ziet nog meer merkwaardigheden. Hier is een étalage met speelgoed, tamelijk vuil en veelal stuk, poppen zonder kop, paartjes zonder staart, theeserviezen, waaraan de trekpot mankeert, enzoovoorts. In een hoek ligt een hoopje ijzerrommel, waaronder rottenvallen, ijzeren vijzels, kettingen en telefoondraad, voorts eenige oude inktkokers en photographiestandaards. Eén is er nog tamelijk goed, het staat op een knaapje dat een rood kleedje heeft, en er zit een portretje in. Het is echter niet erg duidelijk; men kan er een Japanneesje van maken, evengoed, als dat men zeggen kon, dat het de een of andere ballerina was, maar Mozeszoon beweert, dat het "Keizerin Euschenie" is, uit het tweede Keizerijk. "Een beeld van een vrouw. Ik heb ze zheer ghoed ghekend! Ik was destijds schoenepoetser dicht bij de "Twilleriën".
Verder doorwandelend, komt men in een tweede lokaal, het meubelmagazijn. Hier is het zóó vol, dat men zich niet verroeren kan. Het eerste waar men tegenoptornt, is een kinderledikantje, met een schrikbarend vuile "klamboe" en in 't midden een "kodjong". Daarnaast staat een luiermand, en daarin ligt een stel karaffen met nog wat drank, sherry en jenever er in.
"Hik ghebruik de luiermand voor buffet. Mijn buffet heb ik pasch verkhocht, en dhit is vroeger van mijn kleine geweescht."

[35:]

"Ben je dan getrouwd, Mozes?
"Nha! en hoe! Mijn vrouw heeft dat Commehschalenhuis dicht bij Meeschter vlak aan de tram, en ik heb 5 bloeden van kinders."
"En is je vrouw ook een europeesche!"
"Wel neen meheer! een echte indiesche! 't Commenschalenhuis gaat ghoed, ze verdient er een aardig duitje mee."
"En waarom wonen jullie dan niet samen?"
"Ja ziet u, vrijheid! blijheid! Ik woon hier nu zhoo lekkertjes alleen, en doe mijn zhaakjes alleen, niet veel; maar genoeg. En ik ben vrij! dhat is het voornaamste. Heeft u op het bord ghelezen, "saucijzebroodjes en haringsla te krijgen Zaterdagavonds?"
"Ja wel zeker, en dat heeft me zelfs zeer verbaasd."
"Dhat is mijn vrouw ziet u dhie dhat maakt. Zij schtuurt dan zoo'n thrommel vol hier naar toe, en dhie kan ik hier grifweg verkoopen."
"En eet je er ook van. Het is toch eigenlijk "haram" voor jou."
"Niksch er van. In Indië wordt men in de heerschte plaatsch "labberaal" en in de tweede plaatsch khan ik dhoopen."
"Wat doopen? Wat heeft dat er meê te maken."
"Ik dhoop alles wat van 't schwein komt, visch."
"O zoo; nu begrijp ik 't!"
"Ja Isaäk Mozeszoon is "googhem" ghenoeg."
Verdergaande, stoot men zich tegen tafels, stoelen en waschtafels; met en zonder waschstellen. Ook staan er groote beddenschutseIs, dispens en glazenkasten en een heel mooi zilverkastje.

[36:]

"Wat staat daar in den hoek, iets van rottan?"
"Ja ziet u meneer! dat is nou een zoogenhaamde mevrouw van rothan. Ik merk dhat u niet getrouwd bent, omdat u dhat niet weet, mhaar dat is voor dhames erg "onmischbaar", want dhaar hangen ze der japons aan op. Heerscht de rok en dan 't lijvie.
"Ja! ja! as men zijn vrouw niet bhij zich kan hebben, dan moet men zich maar met een vhan rotthan behelpen."
Men kan zich kompleet bij je inrichten, merk ik", zegt de bezoeker.
"Nha en hoe! As meheer misschien eens throuwen ghaat; halles voor de huischhouding, shervies, glaswerk, schpiegels, lhampen, schpeeldoozen, khinderledikantjes, enzoovoortsch."
"Soedah houdt maar op, voorloopig ga ik nog niet trouwen.
"Hof je gelijk teb! De profeet zegt: "throuwen is goed, maar niet throuwen is bheter." En den bezoeker in een soort van goedang brengende, zegt hij:
"Vhoor dhat je weggaat, moet je zien wat mijn vrouw alzoo maken khan. Maniesan. Kwee kwee, zhuren halderlei soort, en schtroopen. Ook bennen er sambel gorengs. Khoop nou wat! Lhaat Mozes-zoon hook wat verdienen. Kassian 5 bloeden van khinders! Eén guldentje maar meneertje mhet de schtopflesch er bij. Schpotprijzen, zeg ik, schpotprijzen."
En de bezoeker is niet zoo goed of hij neemt 6 flesschen zuur meêin de dos-à-dos. Thuiskomende is zijn bevinding dat de zuren goed en lekker zijn

[37:]

maar met de Manilla's heeft Mozeszoon hem leelijk in den nek gezien, want zij hebben allemaal gaatjes, en hij is niet muzikaal genoeg om te beproeven, daarop fluit te gaan spelen.
Des middags sluit Mozes de toko, en gaat hij in een dos-à-dos zitten en rijdt naar zijn familie. Hij is dan wat beter gekleed, heeft een witten jas aan en een tamelijk schoon overhemd met vuurrood en das, die hij laatst op een vendutie gekocht heeft. Op straat hoort hij al een vreeselijk gekijf. Zijn vrouw is met de kokkin bezig, 't schijnt dat deze 5 centen van de blanja gestolen heeft. Zij staat in de keuken en is bezig een kip te vierendeelen, terwijl kokki haar 't een en ander uitrekent.
"Dag Mhélie!"
"Wat kom je hier weêr doen?" is de liefelijke begroeting zijner vrouw. Heb je nu al de toko gesloten? Het is nog veel te vroeg. Dat doet niets anders dan pierewaaien."
"Ach Mhélie, er kwam niemand meer hin de toko."
"Dat komt er niet op aan. Je hoeft niet te sluiten. Maar natuurlijk; - dat moet je maar van zulke aardslammelingen verwachten. Toeren en pierewaaien en met rooie dassen loopen dat is 't eenige wat jullie kunnen." "Beroerde oude jood!!!
"En jij bhent een venijnig kristenmensch! Gheef me what eten. Ik heb honger."
"Och hang je op. Heeft zoo'n vent nu nog eten noodig? en tot de kokkin.. "Kassi nassi kerak sama toean, sama tjabé sèjtan!"

[38:]

Als Mozes klaar is met eten, gaat hij in een gemakkelijken stoel liggen. Het eten heeft hem goed gesmaakt, want de kokki is barmhartiger geweest dan zijn eigen vrouwen heeft hem een heerlijk bordje rijst gebracht met "petjil" en gesmoorde kip.
"Mhélie khom nou eres hier zitten. Ik heb op venduschie weêr wat ghekkocht!"
"'t Zal wat zijn als 't voor de heeren komt," bromt, Mélie, deeg knedende, maar zij komt toch en vervolgt: "Heb je een gecireerde djattie houten kast gekocht zooals ik gezegd heb."
"What gecireerd? De memmele zei van gepholithoerd."
"Loop naar de pomp! Je verstaat natuurlijk alles verkeerd zooals altijd. En wat ik je bidden, mag, leer nu toch eens en voor altijd die jodentaal af. Iedereen lacht je er om uit."
"Ik khan toch niet helpen, dhat ik zhoo gebhoren ben. Mhen wordt toch niet gheboren zooals men wil."
"Wordt dan ook niet boos, wanneer men je plaagt, en men "oude jood," of "Hsmous" tegen je zegt."
"Zheer zheker wordt ik boos. 't Is een schande om een oud mensch uit te schelden. En van jou vheel ik 't in de eerschte plaats niet, en van de khinders nog minder. As Brammetje nog heenmaal "ouwe jood", tegen me dhurft schtaan te zeggen? dan krijgt hij een oplawaai, zal je gezond blijven! Khan ik 't helpen dat ik Isaàk Mhozeszoon ben. As ik dat niet was, dhan was ik misschien Rothschild."

[39:]

"Nou ja, soedah! hou je mond maar! Nu over die kast. Die kan ik niet gebruiken. Mevrouw Hildebrand heeft speciaal een gecireerde besteld. Maak dan ook je ooren open als men je wat besteld. Ze zijn toch waarempel groot genoeg. Nu is dat geld alweêr voor tjoema uitgegeven. Wat heb je nog meer gekocht?"
"Een partij kersetten, en thournieres."
"Hemelsche vader! wat moeten we met tournures beginnen, die zijn immers al 10 jaar uit de mode."
"En hik zhie mevrouw Beek loopt nog steedsch met een thournier."
"Och loop heen. Ik geloof dat je gek bent. Geef je oogen dan toch beter den kost. Dat is geen tournure, dat mensch is immers van nature zóó dik. Alla! Wat nog meer, ik heb geen tijd meer, de korst van de pastei is nog niet eens klaar, en Rebekka is juist wakker."
"Is de memmele dan niet bij 't kind?"
"Neen, die 15 naar den passar om visch te koopen."
"Dus; - 6 dozijn kersetten, tegen den zheer "civielen" prijsch van 25 cent 't schtuk; tournieres 10 stuks: 4 gulden; 3 japons in dhoozen; 5 dhoozen lhint, 6 dhozijn khousebanden en één partij valsch haar.
"Hoe is 't mogelijk, dat je weêr zóóveel rommel hebt kunnen koopen. Wat moet je er meê doen? En waar moet het geld van daan komen, om dat te betalen. Denk er om, dat je van mij geen cent meer krîjgt. Ik zou je bedanken om jou vendubeeren te betalen. 't Is al mooi dat ik je te eten

[40:]

geef, en ik ben blij, dat ik den kost heb voor mij en de 5 kinderen. Wat ben je toch voor een vent, een prul, een nihil, een aardslammeling. Ik zou je wel eens een flink pak slaag willen geven. Dáár, dáár... !" - En de vertoornde echtgenoote duwde hem haar met meel en deeg bevuilde handen in 't gezicht, zoodat er een heel stuk deeg aan zijn krommen neus zitten bleef, en zijn oogharen en wenkbrauwen vol zaten van dat mengsel. Toen liep zij al scheldende en mopperende weg.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina