Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[13:]
(III)
Maar voorbij Soekoredjo werd 't oog aangenaam getroffen door de schoone en grootsche berggezichten, die bij Lawang haar hoogste punt bereiken. De jongelui waren die kanten nooit uit geweest; alles was hun dus nieuw. Dat animeerde mij hun al de fraaie punten aan te wijzen. Tegen half twee in den middag kwamen wij te Malang aan; in een tijd, dat men te Soerabaja aanmechtig zou zijn van de hitte, merkten wij hier in dit heerlijk klimaat niets van het vergevorderde uur van den dag. Dadelijk reden wij naar 't Hotel Bellevue; de naam zegt het reeds hoe fraai het uitzicht is [onleesbaar in de krant]. Het kapitaal was verdeeld in acties van vijfhonderd reichsthaler. Zij waren er dan ook over uit. Er werd na den avondmaaltijd nog druk en aangenaam gepraat, maar klokslag 11 joeg Pa ons uit elkaar met de woorden, dat wij nog een zeer verren en vermoeienden tocht voor ons hadden. Om 6 uur 's morgens reden wij af in 2 pêgons, een groote soort deelemankar op tamelijk hooge wielen en door 2 paarden getrokken. Fred was er natuurlijk dadelijk vlug bij, om verlof te vragen, bij de dames te mogen zitten, 't geen hem gaarne werd toegestaan. Ook deze rit van circa 28 palen kwam mij zeer kort voor. Ofschoon alle plekjes mij bekend waren en ik dus bijna op 't kwartier af kon berekenen, hoe ver wij nog van ons eindstation Tawang Redjénie af waren, hadden wij bijna die kampong aan den voet van 't Zuidergebergte van Malang bereikt, eer ik 't bemerkte. Fred was ook zoo'n aangenaam prater. Ofschoon in Indië geboren, was 't leven in de binnenlanden hem geheel vreemd. Alles was hem nieuw, zoodat ik er waarlijk plezier in had hem al 't geen hij weten wilde te vertellen: Ook te Boeloe-lawang en Toeren, twee posten, waar de paarden even rustten, voer en tètès (stroop van Javaansche suiker) kregen en wij dus halt moesten [onleesbaar in de krant] Het was ook een aardig gezicht, daar 't juist passerdag was. Er heerschte zoo'n gezellige drukte, want van heinde en ver kwamen steeds nieuwe koopers. Het was een loven en bieden, een gelach, gepraat en gekijf bij de verschillende kraampjes, van belang. Hier werden sarongs en ikèts of hoofddoeken verkocht, er naast mooie chitsjes voor korte kabaaien; verderop was weer een stalletje, waar gemaakte kleeren voorde bevolking verkocht werden. Ook konden de dessa-bewoners, die er een paar ellen goed brachten tegen een kleine vergoeding ze gekuipt en pasklaar gemaakt krijgen. Dan waren er nog tal van die kleine kraampjes, waarin europeesche groenten, vleesch, vruchten, snoepgoed en alle mogelijke ingrediënten voor de keuken benoodigd, uitgestald lagen. Het was wel aardig die drukte en nijverheid gade te slaan, toch ergerde ik er mij half aan, dat hij, een indische jongen, zich als een baar gedroeg. De weg van Toeren naar Tawang-Redjènie was vol afwisseling. Soms werden de bergen door een kromming van den weg aan ons oog onttrokken, om dan des te verrassender aan 't eind dier kromming te voorschijn te treden. Aan ons eindstation Tawang-Redjènie gekomen, werd de weg voor voertuigen minder geschikt en moesten wij uitstappen. De tandoe voor mama en de rijpaarden voor ons vieren vonden wij hier gestationneerd. Daar 't anders te warm zou worden, werd er dadelijk opgestegen. De weg was niet breed; op sommige plaatsen zelfs zóo smal, dat twee paarden niet naast elkander konden gaan. Doch daar, waar de weg breed was, door 't djattiebosch bijv. draafden wij lustig voort, ofschoon wij soms zeer veel gevaar liepen, dat de paarden uit zouden glijden. Het bosch was zoo dicht en lommerijk, dat geen zonnestraal er doordrong, en de grond er tamelijk vochtig en glibberig was. Op de Plètès, een rotsachtigen weg, gedeeltelijk uitfekapt langs de berghelling, gedeeltelijk in natuurstaat, onden wij slechts stapvoets gaan en om den gevaarlijken weg, aan de eene zijde begrensd door een steilen bergwand, aan de andere zijde een diep ravijn (op sommige plaatsen liep die weg langs twee ravijnen) en om 't prachtig, onvergelijkschoon vergezicht. Eén punt vooral, dat voor wij 't groote woud ingingen, was waarlijk eénig. Aan onze voeten lag Malang. De wegen met de daar langs geplante boomen slingerden zich in kronkelingen aIs breede linten door de vlakte. (Wordt vervolgd.)
vorige pagina | inhoud | volgende pagina