Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[9) II.
Wanneer ik er ooit toe zou kunnen besluiten deze regels onder de oogen van 't publiek te brengen, zal het niet zijn, om lof in te oogsten, maar tot waarschuwend voorbeeld voor jongelieden, die onberaden, vol innige liefde, alle moeilijkheden van 't leven denken te overwinnen alleen ... omdat zij liefhebben! Hoe groot is dan de ontgoocheling. Hoe menig jong hart, waarin de beste voornemens, de edelste gevoelens woonden, werd niet te pletter geslagen op die rots. "Weinige toewijding, drukkende geldzorg" genaamd, die allen goeden wil uit hun beter ik bant en niets dan bitterheid achterlaat! Berouw over den stap, dien zij gedaan hebben en die niet ongedaan gemaakt kan worden, al zouden zij er hun leven voor willen geven; en bitterheid, zoo niet wrok jegens den man, die zoo slecht zijn beloften nakwam, zijn er 't onmiddellijk gevolg van, wanneer dat huwelijk alleen op wederzijdsche liefde berust, en beiden er niet ten volle van bewust zijn, hoevele opofferingen er over en weer mee gepaard gaan, wanneer zij van opvattingen verschillen, dat botsingen op den duur onvermijdelijk zijn. Wel moet er veel gebeurd zijn, dat ik tot deze conclusie kon komen, ik, die mij eenmaal mee mocht tellen onder de weinige idealisten, die deze eeuw van realisme en materealisme nog heeft. Hoe heb ik altijd volgehouden en bestreden, dat voor trouwe liefde alle moeilijkheden zouden moeten wijken, tot man en vrouw door die groote, opbeurende en veredelende liefde bestand moesten zijn tegen alle beproevingen! De ondervinding heeft mij anders geleerd, helaas! en 't is niet dan na barren strijd, dat ik deze, een mijner liefste illusiën heb moeten prijsgeven. Nog is er bitterheid in mijn gemoed, ik kan er geen vree mee hebben! Wellicht zal ook voor mij eenmaal de tijd komen, dat ik spotten kan met alle illusiën van jonggehuwde paartjes of glimlachend neerzie op deze uiting van mijn jong, bitter teleurgesteld hart en die zal leeren beschouwen als een groote dwaasheid! Nu kan ik 't nog niet, neen nog niet! Waarom, o waarom moest alles toch zóó veranderen? Ik ben nu pas vijf jaar getrouwd en wat is er in dien tijd al niet veel over mijn hoofd heengegaan! Wat een ontzettend verschil levert mijn toestand van nu op met den dag, toen ik als gelukkige bruid de ouderlijke woning verliet, bezield met de beste voornemens en vervuld van de innige hoop op een gelukkige toekomst! Ik was toen ook pas 17 jaar, jong nog, te jong misschien om dien gewichtigen stap in zijn vollen omvang te beseffen! Maar ons huwelijk berustte immers op wederzijdsche liefde, mocht ik er daarom alleen al niet alles van verwachten? Toch werd 't gesloten zeer tegen den zin mijner ouders... Nu ik mij langzamerhand verzoend heb met 't denkbeeld mijn levensgeschiedenis de wereld in te zenden opdat zij wellicht leerzaam kan zijn, wil ik alles niet zoo in 't wilde neerschrijven, maar trachten mijn gedachten en herineringen te ordenen. Ik zal dan maar beginnen bij het begin, zooals behoorlijk en noodig is tot 't verkrijgen van een goed overzicht.
Mijn ouders bewoonden in 't Malangsche een klein landgoed, waarvan papa administrateur-eigenaar was. Het grootste gedeelte van het jaar brachten wij door in het gebergte, maar als 't ons daar te eng werd of 't verlangen naar 't stadsleven te zeer bovenkwam, pakten wij onze koffers en reden naar de hoofdplaats d. w. z. naar Malang, om van daar uit te sporen naar Soerabaja, dat nu juist geen schoone plaats, maar voor uitspanningen een stad bij uitnemendheid is. Ik voor mij hield zeer veel van 't landleven. Op ons klein dorado had ik mijn liefhebberijen, mijn piano en mijn boeken; ik kon er teekenen en schilderen naar hartelust, terwijl de post mij vaak de nieuwe uitgekomen pracht-en plaatwerken, romans en illustratiên bracht, die mama voor mij geschikt achtte. Ik was er zoo goed bij mijn ouders, die alles deden om 't mij, hun eenig kind naar den zin te maken. Wat kon ik meer verlangen? Ons huis was ruim en zeer aangenaam gelegen te midden van een prachtigen tuin, waarin europeesche bloemenschat naast indische flora prijkte. Een groot deel van de middag- en ochtenduren bracht ik in dezen tuin door. Op een koel lommerijk plekje, zag ik, in mijn hangmat gelegen, toe, of 't snoeien der planten en in orde houden van 't geheel wel gebeurde, zoo als ik 't gaarne hebben wilde, maar meestal lag ik er te lezen of te droomen: al de heerlijke droomen, die voor mij nooit bewaarheid zijn geworden! Meer onder ma'ts speciaal beheer stonden de groentetuin, waarin ook europeesche groenten gekweekt werden, 't pluimgedierte en de koekraal. In de paardenstallen kwam ik ook zeer gaarne, daar ik bijzonder veel van paarden en paardrijden hield. Bijna dagelijks vergezelde ik Papa op zijn tournees door de onderneming. Ik vond 't amusant, zoo door dik en dun te rijden, dwars door de koffietuinen heen! Mijn vader was ook van oordeel, dat 't oog van den meester de paarden vet maakt. Op tijdstippen en plaatsen, dat men hem 't minst zou verwachten, kon men hem plotseling te voorschijn zien treden. 't Gevolg hiervan was, dat opzichters en mandoera nauwkeurig de onder hen werkenden nagingen, zoodat alles goed en ordelijk toeging. (Wordt vervolgd).
vorige pagina | inhoud | volgende pagina