Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[1:]
"Handen thuis, alsjeblieft! Nee, schei er uit! Ga heen! Soedah! Vervelende orang!" "Eén kusje, Nonnie!" "Als je 't hart hebt! ga! Dadelijk... of...." Klets! Geschuifel, een doffe bons, een gesmoorde vloek, dan haastig verwijderende voetstappen.... De deurklink wordt omgedraaid.... "Nonnie! Non!" Hijgende, op blote voeten vliegt iemand van achteren. "Wat is er, ma?" "Sst! Kom hier! Doe de deur weer dicht! Niet binnengaan! Er is iemand in je kamer! Kom mee, ik zal vertellen, ja?" Hij zit overeind in bed, met ingehouden adem, en luistert. Ze gaan fluisterend naar achter. Een poosje later worden de jaloezieën dichtgegrendeld, de palangs op de deur geschoven, dan is 't doodstil in huis. Hij kijkt nieuwsgierig de kamer rond. Een glas met halfgestolten klapperolie, waarop een vroolijk flikkerend
[2:]
nachtpitje drijft, staat op de met gebloemd kretonne bekleede toilettafel, vlak er naast de geopende bedakpot van Japansch verlakt, de poederkwast er uit en rondom alles wit bestoven. De lichtschijn valt op den met goedkoope prulletjes versierden muur. Het groengeverfde ijzeren bed met de koket met roze strikken opgeraapte klamboe is half in de schaduw gehuld. Alles is doodeenvoudig, helder frisch, doch ook een weinig slordig. Over de stoelleuning ginds hangt een verkreukte kabaya, een oude sarong met cerise oedit, als een touw ineengedraaid, ligt op den grond; een paar kleine sloffen van verschoten stramienwerk gluren er onder uit. Ja, 't is eene meisjeskamer! Ze hebben hem op het eerste beste bed gelegd, toen 't ongeluk gebeurde. Vermoeid laat hij 't hoofd op het kussen terugzinken en sluit de oogen. Hoe was 't ook weer gebeurd? Ja, nu herinnert hij 't zich... Men had hem van onder de wielen weggetrokken en hem hier binnen gedragen. Een poos had hij zeker bewusteloos gelegen. Een hevige pijn had hem opgeschrikt, men was begonnen zijne beenen te verbinden, ijscompressen werden op zijn hoofd gelegd, een vrouw met een gul, medelijdend gezicht, eene echte nona, boog zich over hem heen... Hoe kwam hij zoo ineens...? O ja! Hij was op weg naar Tjipanas, drie uur van zijn contrôleurswoning verwijderd. Er viel een geschil tussen twee sawah's te beslechten.... Een troep karbouwen had de
[3:]
paarden schichtig gemaakt, de koetsier werd van den bok geslingerd en hij zelf... Onbewegelijk rust zijn hoofd op de kussens. Hij zucht. Wat is 't benauwd hier! De jaloezieën zijn gesloten, een muffig zoete lucht van gedroogde bloemen hangt in de kamer. Kon hij maar opstaan, om de frissche nachtlucht binnen te laten! Wat bonst zijn hoofd! Doch 't is niet alleen de pijn. Zijne zenuwen zijn in oproer, alles tintelt en woelt in hem, klaarhelder staat hem alles voor de geest. Pas is hij uit zijne verdooving ontwaakt en toch weet hij alles, hij maakt zijne combinaties, hij moet denken, altijd door, zijne slapen kloppen, zijn voeten schrijnen, hij kan niet slapen, niets kan hem schelen en toch moet hij denken! Die goedige dikke schommel is een kapiteins-weduwe. Dat bekranste portret daar aan de muur moet haar man voorstellen. hij buigt zich zijwaarts, om beter te kunnen zien. O, die steken in 't hoofd! Ja, 't is een officier in uniform, drie sterretjes op den kraag. Een kanp, sympathiek gezicht. Hoe kwam die man nu aan zoo'n nona, die nauwelijks Hollandsch kan spreken! En de dochter! Zou ze op de moeder gelijken, of zou de mooie vader er ook een stempel op hebben gedrukt? Zeker is ze niet leelijk, anders zou die aanbidder van daar straks haar niet zoo in 't nauw gebracht hebben! Maar 't is een katje! Hoe heeft ze den verliefde cavalier "getracteerd"! En toch is ze lichtzinnig. Welk meisje laat zich nu zoo thuisbrengen! En welke man
[4:]
zou zóó driest zijn, waar hij nooit aangemoedigd was? Als hij daarmee Florence eens vergeleek? Zijn mooie Florence! Ineens staat ze weer vóór hem, zooals hij haar 't laatst heeft gezien, eene aristocratische verschijning, statig, blank, het lichtbruine haar eenvoudig opgestoken, de ernstige, baluwe oogen kalm, soms met eene trotsche flikkering tot hem opgeslagen. Ze wandelen gearmd de helverlichte, lang uitgestrekte voorgallerij op en neer. Hij ziet haar weer in haar uitgesneden, licht wuivend feestkleed, ze loopen op de maat der muziek, terwijl daar binnen de paren langzaam voorbij zweven... Hij heeft de oogen weer gesloten en op de zachte golven van een Straus'sche wals drijft hij daarheen, verder en verder, terwijl een intense geur van bloemen hem tegenwaait. Zijne borst gaat regelmatig op en neer, de wimpers zinken diep op de wangen, hij is ingeslapen.
inhoud | vorige pagina