Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[16-07-1902]
"Adoe! Wat kijkt u leelijk!" schertste nonnie. "Ma is toch niet doodziek! Een beetje koorts! Dat heeft ze wel meer. Straks zal oom eens naar haar komen kijken. En ik beredder alles eerst voordat ik vertrek. Om half zes ben ik al opgestaan. Dat is in jaren niet gebeurd. Hebt u het kopje leeg? Geef hier dan! Ik heb nog een massa te doen. En dan moet ik mij nog kleeden voor het uitstapje!" Ze liep met den groeten sleutelbos rammelend het huis door, naar achteren. Even vóór negen stond ze kant en klaar onder den nangkaboom en spiedde, de hand boven de oogen, in de verte. Ze droeg een witte peignoir van souple, haast doorschijnende stof, met een oranje zijden lint om het fijne middel vastgehouden. Een groote bergère hoed met wolken tulle en een paar miniatuur zonnebloemen gegarneerd, overschaduwde het van jeugd en levenslust stralende gezichtje. Ongeduldig liep ze een paar maal voor het huis op en neder, dan wipte ze de trap op, zweefde naar binnen, schoof een stoel voor den grooten verweerden spiegel en klom er op. Nauwkeurig bekeek ze zich van alle kanten, sprong dan voldaan naar beneden en snelde weder terug, zonder den stoel weder op zijn plaats terug te hebben gezet. Om den jongen man die van uit zijn hoekje elk harer bewegingen kon volgen, scheen ze zich in het geheel niet te bekommeren. Daar daagden ineens twee heeren in helder frisch linnen, met helmhoeden gewapend, achter de struiken bij de warong op. Nonnie zwaaide den eenzaam achterblijvende een vluchtigen afscheidsgroet toe met den met fladderende strooken getooiden parasol, en luidruchtig druk trokken ze met hun drieën heen. "Karta!" gebood de controleur zijn lijf jongen die juist op het punt stond met gekromden rug achter de struiken weg te sluipen. "Je verlaat zonder verlof het erf niet meer. Eerst ga je naar den smid en vraagt of mijn reiswagen klaar is, haal dan mijn goed van den menatoe en loop naar den chineesche schoenmaker en vraag de kaplaarzen terug, die hij in reparatie heeft. Zorg dat al mijn barang bij elkander is, morgen, want overmorgen vroeg keeren wij terug naar Ardjasari." "Soemoehoen!" "Binnen een halfuur ben je terug! Begrepen? "Soemoehoen!" Tegen elf uur kwam dokter Verheul. "Zoo, amice!" zoo begroette hij den jongen man. "Nog altijd hier? Is mijn schoonzuster binnen in de kamer?" "lk geloof van ja!" antwoordde hij kortaf. De andere stapte naar binnen. Een kwartier later kwam hij rood en bulderend weder te voorschijn. "Wat een gladakkerstroep!"schimpte hij en veegde zich over het verhitte gezicht en den kalen schedel. "Geen levend wezen natuurlijk in het geheele huis te zien! Daar ligt dat arme schepsel moederziel alleen met gloeiende koorts in bed en versmacht van den dorst. Achter in de bloods was groote koempoelan, daar werden bachanalién gevierd bij koffie en kwee-kwee! Ik heb ze eens opgeknapt, die vervloekte bende!" Met saamgeknepen lippen en woedende oogen liet hij zich op een stoel vallen. "Zal ik u nu maar metéén onderzoeken?" vroeg hij, naderbij schuivende, een poosje later. "Doe geen moeite, dokter, ik sta gereed om te vertrekken." "Wat? In dien toestand? Dat zult u wel uit uw hoofd laten!" Tjarda haalde wrevelig de schouders op. "Als ik op ú had moeten wachten.... Ik zit even goed als mij thuis en laat den dokter djawa roepen!" "Maar dat schokken in den wagen zoo zeven paal ver... Man, man, wat bent u koppig! Een echte Fries! Waarom niet dadelijk mijn raad gevolgd en op Gedong Gedeh gekomen? Als u op den resident had willen wachten.... Die zit er nog hoog en droog! Zijn vriend, de generaal is al lang vertrokken. Het schijnt den ouden heer daar te bevallen! Een vroolijke Frans! Altijd bij het jonge volk! Vandaag moest hij absoluut weder mêe! We hebben uw geheim trouwens goed bewaard. Doch nu is er niets meer aan te doen. De luidjes hebben u gisteren zien zitten. Het kan zijn dat nonnie hen een wenk heeft gegeven.... Anders is de resident zeker op den hoogte? Doch maak nu geen gekheid! Kom, laat mij eens zien hoe het hoofd eruit ziet! "Allemachtig! Haast genezen! Goed heel vleesch! Solied heer!" knipoogde hij met een guitig lachje. "Aartssolide he? En nu de beenen!" Ook in de beenen viel een groote vooruitgang te bespeuren. De rechtervoet was geheel genezen, de linker moest nog eenige dagen in gipsverhand blijven. "Over een week zou u naar huis terug kunnen," meende de dokter. "Ik zou in uw plaats maar naar Gedong Gedeh komen! Met de verpleging is het hier treurig gesteld! Nonnie had hier feitelijk slecht gemist kunnen worden." "Het is me een lieverdje!" bromde Tjarda. "Nou, nou! Zo is nog zoo kwaad niet," suste hij. "Ze is nog jong! Overal is de jeugd hetzelfde! Waar een pretje is, zijn ze er als de kippen bij. Het kind had in haar eigen thuis moeten blijven! Zeker! Maar ze zaten gisteravond zoo te zanikken, allemaal. En ze is zoo dol op uitgaan! Dat tochtje zou zonder haar wel niet doorgegaan zijn. Zonder haar is alles saai en vervelend. Het is zoo'n lachebek! Altijd zit ze vol grappen! Is het geen verduiveld aardig ding?" "Ik heb haar nog niet van de beste zijde leeren kennen!" pruttelde de patiënt met een rimpel in het voorhoofd. "Zoo? heeft ze u niet genoeg het hof gemaakt? Of had u gewild dat ze terwille van u van het pretje had afgezien, dat ze zich voor u had afgesloofd den heelen dag?" "Ik had gewild dat ze haar zieke moeder niet aan haar lot had overgelaten!" stiet hij wrevelig uit. "Dat komt terecht! Dat komt terecht! Mevrouw Heyse heeft wat koorts! Als ze nu doodziek was geweest! En het mensch heeft er van morgen zelf op aangedrongen, dat nonnie ging. Ze zei dat ze zoo goed als beter was. Kassian! Wat heeft zoo'n jong meisje ook hier in de binnenlanden! Ze zou heelemaaal verzuren als wij ons haar lot niet wat aantrokken!" (Wordt vervolgd)
vorige pagina | inhoud | vorige pagina