Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[17-07-1902]
Een spotlachje zweefde om Tjarda's scherpgeteekenden mond. De dokter bemerkte het. "Nou ja! Een beetje eigenbelang komt er ook bij. Ze is the great attraction op Gedong Gedeh, dat begrijp je! Je zult er al van gehoord hebben! Maar het is toch in haar eigen belang! Zoodoende komt ze onder de menschen. Zóó zal ze allicht nog eens een goede partij doen. En dat zal ze! Daar ben ik niet bang voor. Nu adieu, denk er nog eens over! Ik bedoel over het verkassen naar het etablissement. Morgenochtend kom ik nog eens kijken! Adieu!" De dag verliep even treurig als de voorafgaande. Het mocht tegen vier uur 's namiddags zijn, Tjarda was even ingedommeld, toen hij iemand achterom langs het huis hoorde sluipen. Het kwam hem haast als een droom voor, hij kon zich best vergist hebben. Doch het bleek waar geweest te zijn! Bij het invallen der duisternis verscheen de mooie brunette in elegant avondtoilet in de voorgallerij en hield voorzichtig, ver van zich af, een kopje thee in de eene hand, in de andere bengelde een kostbare waaier. "Goeden avond!" riep ze vriendelijk, al van ver, terwijl ze het kopje behoedzaam op een der zijarmen-van den ziekenstoel nederzette. "Hier hebt u wat voor den dorst! Een beschuitje er bij?" "Dank u, juffrouw!" zei hij koel en staarde recht voor zich uit, waar zich allengs zwarte schaduwen tusschen de dichte boomen verspreidden. "Hoe laat is het? Pas zes uur? O,dan heb ik nog een half uurtje den tijd. Om half zeven hoef ik pas op het appèl te zijn! We hebben vanavond repetitie van onze tableaux vivants! Het zal een leuk avondje worden!" Haar oogen schitterden, met een glimlachje om de volle lippen bekeek ze het Watteau'sche tafereeltje op kaar waaier. Hij sloeg haar ontstemd gade. Nu begreep hij waarom die arme vrouw zich zoo afsloofde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Zoo'n dochter kostte geld! Die blouse van crèmekleurig satijn, die brillanten oorknoppen, een juweelen pijltje als broche, smalle, gouden armbanden die van kleine diamantjes flikkerden! Zelfs in het donkere, geönduleerde kapsel fonkelde hier en daar een blauw-lichtende ster. De voorliefde der nonna voor inten, openbaarde zich ook hier. Toch moest de jonge man zich zijns ondanks bekennen dat de heele verschijning geenszins aan parvenu-achtige overlading deed denken. Die zacht glanzige zijde, al dat geflikker pasten zoo uitstekend. bij het lenige figuur, bij het piquant-donkere kopje. Daar hurkte Karta kuchende op den drempel. "Naün?" vroeg Tjarda barsch. "De hooge laarzen zijn gekomen. De toekan sepatoe vraagt anderhalven gulden." "Betaal maar!" "Zal ik ze ook inpakken?" "Ja, pak alles in!' "Wat is dat nu?" stoof nonnie op. "Inpakken? Waarom inpakken?" "Morgen zal ik vertrekken, juffrouw." "Neen, dat gebeurt niet!" riep ze opgewonden. "En waarom zoo ineens?" "Omdat ik op het oogenblik hier tot last ben." "Dus u wordt hier verwaarloosd?" "Dat heb ik niet gezegd. Ik heb hier trouwens geen wetten te stellen. Ik ben mevrouw Heyse tot grooten dank verplicht." Een paar maal achter elkander ontplooide ze haar waaier en klapte hem driftig weder dicht dan sprong ze plotseling op en liep naar achteren. Kort daarop werden de lampen opgestoken. Precies om acht uur werd het avondmaal naar voren gebracht wel niet de kostelijk toebereide schotels van mevrouw Heyse, doch het eten was tenminste genietbaar. Een paar maal kwamen net gekleede jongens met leitjes voor sdjoeragan anom. Met een kort, mondeling antwoord werden de bedienden teruggestuurd. Zijn vroegdijdig opbreken 's anderen daags in aanmerking nemende, besloot Tjarda bijtijds naar bed te gaan. Hij riep Karta. Het duurde een wijle voordat deze het bevel hoorde. Hij scheen in de aangrenzende kamer een woordenwisseling te hebben met Djoemi, mevrouw Heyse's factotum. "Karta!" bulderde de wachtende ongeduldig. Met een woedend, verontwaardigd gezicht kwam de geroepene eindelijk aanzetten. "Wat is dat voor een lawaai?!' De jongen hurkte neder. "Wees boos, kandjeng. Ik 'had, uw koffer gepakt, alles was kant en klaar. Toen liep ik even naar Moehamat ben Ali, den mandoer der gouvernementspostpaarden, even beneden de Gedong. U gelastte mij immers morgen om half zeven met den reiswegen fereed te zijn." "Wat zei de mandoer dan?" "Wel, die lachte mij uit. "Edan teuing'si lain tè," spotte hij. "Zoo pas is er een boodschap. van kandjeng toewan kontroljoer geweest dat de reis naar Ardjasari niet doorging. Ik kom terug. De koffer is verdwenen. Ik vraag de bedienden. Niemand die er iets van afweet Wat moet ik doen?" Tjarda moest heimelijk lachen. "De zaak is in orde,"was zijn antwoord. "Wij blijven voorloopig." (Wordt vervolgd)
vorige pagina | inhoud | vorige pagina