doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[15-08-1902:]

Het was me ineens als een bliksem te binnen geschoten dat het kind dat hier meidendiensten verrichtte, Emmy moest zijn. Ik vertrok. Dadelijk reed ik naar Werner, mijn getrouwde collega en vertelde de zaak. De echtgenooten waren bereid, Dina in huis te, nemen, ze kon op de kleintjes passen, mevrouw een beetje in de huishouding helpen, wat naaien, bij een maandelij ksch salaris van f 25. Alleen die duizend gulden schenen ons een bezwaar. Ik kon het geld niet missen, mijn kinderen zijn in Europa en kosten mij een massa geld en Werner zit nog in de korting. De helft hadden wij desnoods nog bij elkander kunnen brengen. We zouden het eens beproeven. En als dit niet hielp, zouden wij met den resident dreigen.
Den volgenden dag zie ik dat mensch met Dina op den passar, eerstgenoemde prachtig uitgedost, breed en welgedaan, het kind gebukt onder een last van allerlei inkoopen. Ik gebood den koetsier in vliegende vaart naar het huis van den zoutpakhuismeester te rijden. Ik moest zekerheid hebben omtrent Emmy. Ik liep dadelijk naar achteren, de oude nenneh zat onder het afdak sirih te kauwen. Ze weigerde eenvoudig mij naar het kind te brengen.
Ik maakte korte metten, liep naar de bijgebouwen. In de keuken vlamde een helder vuur, een indisch meisje. iets jonger dan Dina stond rijst te koken.
"Wijs mij de kamer van nonna Emmy!" commandeerde ik op goed geluk af.
Ze legde den bamboekoker neder, waarmede ze bezig was het vuur aan te blazen en ging vooruit, den langen overdekten gang door. Aan het eind opende ze een zwartgeteerde deur en wees naar binnen.
In een bedompt, vochtig kamertje lag het kind op den grond op een matje, in elkander gedoken.
Ik nam haar bij de hand en leidde haar naar de deuropening. Het wurm zag er er vreeselijk uit, een blauw geslagen oog, een paar schrammen in het gezicht en bibberende van de koorts. Er was geen twijfel, het kind was mishandeld. Niemand anders dan dat duivelsche wijf moest haar zoo toegetakeld hebben! Vandaar haar vrees!
Ik ging heen met een vast plan. Eerst gold het Dina te redden. Na veel loven en bieden, na bedreigingen zelfs, hebben we het meisje voor zeshonderd gulden vrij gekregen. Mijn voorschot van driehonkerd pop zijn er bij ingeschoten. Ik zit hier nu in mijn ruime dienstwoning met een tafel, een stoel en een bed, dat is mijn hcele ameublement, doch doch alles komt terecht. Ik heb pleizier als ik Dina zoo vroolijk bij Werner's door het huis zie trippelen. In een paar dagen is ze geheel opgefleurd. En nu wacht ik je volmacht orn je eigen vleesch en bloed insgelijks uit de klauwen van dien tijger te bevrijden. Schrijf dadelijk!
Je vriend Mol.
De controleur vouwt zenuwachtig den brief dicht. Beiden zwijgen. Het eten is koud geworden, de vruchten staan onaangeroerd op tafel. Mevrouw lleyse zit voorovergebogen en toekent met den nagel van haar duim de bladeren en ranken van haar sarong na. ïWeet u wat?" vraagt ze, schielijk haar hoofd oprichtend.
"Zend dadelijk een koeli naar Pendjaló dat ik onverwachts naar Karang Bidara moet, dat Nonnie zich niet ongerust maakt. Ik breng mijn inkoopen van zooeven hierheen. Dat mag toch wel ? Dan ga ik Enimy halen. Kassian! Ze mag geen dag langer bij zoo'n binatang blijven. Neen, wees niet bang, ik neem haar mede naar mijn huis. Ik ga nu even met den karrevoerder tawarren, anders ziet zoo'n vent mij later in den nek!, Maak u dan intusschen de volmacht klaar! Maar zult u goed op mijn barang letten? Wees vooral voorzichtig met de zijde voor Nonnie's japon, dat grijze pakje. Als er iets aan kwam, ik wist geen raad."
Tjarda staart zijn vis-à-vis sprakeloos aan. Dan een plotselinge opwelling van dankbaarheid volgend — springt hij op, loopt om de tafel heen en pakt d» goede vrouw om den hals en kust haar.
"Soedah!" weert ze hem af, doch haar oogen stralen hem tegen. "Het is voor mijn eigen pleizier, zoo'n klein ding in huis! En wat zal Nonnie blij zijn!"
Ze staat op en schommelt de galerijen door, steekt het erf over en verdwijnt om den hoek der vierkante pilaren aan den ingang. Tjarda gaat aan zijn schrijftafel zitten. Gezegeld papier heeft hij altijd in huis. Vlug stelt hij de volmacht op. Ken paar minuten later rijdt het karretje voor. De weduwe zit al achterin, hoog, als op een troon, ea reikt hem de matten en pakjes naar beneden.
"Goed opbergen, ja?" vraagt ze nogmaals. "Wees vooral voorzichtig met het grijze pakje! Allah! nu heb ik de goela aren vergeten! Wilt u voor mij laten koopen op den passar? Hier is een halve gulden, acht centen de rol. Nergens is die suiker zoo goed als op Ardjasari. Maar u moet tawarren, ja? Die vrouw zit dicht bij de tjamatswoning, onder den waringin!" Ongeduldig heeft de haveloozc toekang kahar al de leidsels gehouden, nu rukt hij er hard aan, maakt een lang snerpend tonggeluid, klapt met de zweep en het hoogwielige voertuigje vliegt lustig over het erf, den grooten weg op, naar het Oosten toe. (Wordt vervolgd).


vorige pagina | inhoud | vorige pagina