Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[16-08-1902 :]
Den volgenden dag kwam mevrouw Heyse met het kind te Pendjal aan. Van het oogenblik dat Emmy door Nonnie uit het karretje werd geheeschen, waren de beiden vriendinnen geworden. "Dag Non!" zei de moeder. Allah, wat ben ik moe van die reis!" Ze viel loom op een schommelstoel neder. Met een schuwen blik keek ze naar haar dochter. "Hebb je mijn boekoessan al? Ja, ik heb mooie zij voor je meegebracht, geel met zwarte stippen en dan nog een lap rood satijn met loovertjes bezaaid. Het was voor de rhaden-ajoe van Tjibeurit bestemd, doch je weet, haar vader, de regent van Karang Bidara is gestorven, en nu gaan de feesten niet door. Het is bepaald mooi goed, ik heb het goedkoop gekregen. En de matten heb ik ook medegebracht. Pa Adras van Wonosari was op den passar met drie picolans mooie tikars. Straks moet je eens zien!" Van het kind werd voorshands geen woord gerept. De kleine met het bloedlooze, magere gezichtje zat zoo treurig inéén gedoken op een puntje van haar stoel, als een opgeschrikt vogeltje. "Heeft ma haar (ze wees met de oogen zijwaarts) van Ardjasari meegebracht?" vroeg Nonnie eindelijk. "Van Ardjasi? Hoe kom je er aan?" "Het is toch mijn kind?" "Ja dat wel! Maar soedah, straks zal ik je alles vertellen, het is een heele perkara!" "Hoe heet je, hati?" vroeg Nonnie hartelijk en boog ket arme hoofdje liefderijk naar zich toe. "Emmy! Ifuisterde de kleine, haast onhoorbaar. "Heb je geen honger? Jullie hebt tochgerijsttafeld, ma?" "Wij hebben op Ardjasari gegeten, om één uur zoowat." "Oh? dan heeft zoo'n kleine monjet vast weder honger, het is al bijna zes uur nu. Wacht, ik zal een bordje boeboer voor je halen, boeboer soerasoem, daar houd je wel van, ja? Of wil je liever pisang goreng?" Emmy glimlachte maar. Nonnie snelde naar achteren en kwam weldra met een paar volle borden terug. De kleine viel met een waaren geeuwhonger op het eten aan, zoodat moeder en dochter elkander veelbeteekenend aanzagen. In een ommezien waren de borden leeg, als schoongelikt. "Tobat," fluisterde mevrouw, "bij den controleur heeft het schaap ook gegeten alsof het uitgehongerd was. Kassian toch!" "Emmy moet vroeg naar bed! vervolgde ze toen hardop. Onderweg zat ze ook al te knikkebollen. Allah, ze was zoo blij dat ze mee mocht naar Pendjalo, van plezier kon ze niet slapen van nacht. Is het niet, hati?" Emmy vleide zich met een verlegen lachje tegen het jonge meisje aan. "Soedah, ga nu maar, breng het kind naar bed, Non." "Ze kan op de bank in mijn kamer slapen. Slamat tidoer, hati! Ga nu zoet met Nonnie mede." Het jonge meisje hielp de kleine uitkleeden en nam haar nog even mede naar de badkamer, om het stof van de reis af te spoelen. Met ontzetting ontwaarde zo dat het vermagerde lijfje met blauwe plekken en lidteckens was bedekt. "Wat is dat? Heb je hantein (slaag) gehad, hartje?' vroeg Nonnie. De kleine knikte met tranen in de oogen. "Wie heeft je zoo geslagen, mas ?" "Njonja!" "Kassian!" "Moet ik morgen weder terug naar Karang Bidara?" "Ik denk niet, kindje. We zullen wel zien...." "Och,. laat mij bij u blijven! Je bent zoo lief en die andere njonja gemoek ook. Mag ik?" "Ja, jij blijft altijd bij ons. Ga nu ook zoet slapen. Kom, ik breng je naar de kamer." De gore kleeren werden met een zachtcn, van boven ietwat ingeslagen sarong verwisseld, en daar het kind rilde van de kou, dekte Nonnie haar met een molton sprei toe. "In Bidara is het zoo warm en zijn er zoo vele muskieten. Hier is het koel." "Ja, hier woon je ook op de goenoeng. Lig je lekker, zoo? Dag Emmy, slaag lekker, schat!" Nog lang zaten moeder en dochter in de pendópi') bij elkander in in vertrouwelijk gesprek. Mevrouw had al haar wederwaardigheden verteld. Nonnie's oogen vlamden op van drift en verontwardiging. "Wat een wijf! Zoo'n anak setan!" siste ze. "En Tjarda! Hoe kan een vader zóó zijn!" "Och kassian, Tjarda!" vergoelijkte mevrouw. "Je hadt eens moeten zien hoe sakit hati hij was, toen hii mij den brief voorlas!" "Massa! En wat moet er nu met dat kind gebeuren?" "Ja, ik weet niet! Hij vroeg mij of ik geen kennissen had, waarbij ik Emmy in de kost zou doen, goede menschen. Hij zou er goed voor betalen." "Neen, Emmy blijft hier bij ons, ma." besliste zij "Het is toch maar voor korten tijd. Als hij trouwt zal ze weggaan." "Waarom zal ze dan weggaan?" "Natuurlijk met den vader mee." "Het is waar ook," zei mevrouw Heyse verschrikt »We mogen er met niemand over spreken, heeft hij gevraagd. We moeten dus maareen leugentje verzinnen dunkt me, dat het een kind van mijn zuster is, of zoo. Freule Utenhove vooral mag er nooit iets van gewaar worden." "Wat?" stoof Nonnie op. "Mag zijn toekomstige vrouw dat niet weten? En als het nu uitkomt?" "Dat zàl nooit uitkomen. Als wij tenminste het stilzwijgen bewaren." "Maar ik zal niet zwijgen! Dat hoogmoedige schepsel denkt dat ze boven mij staat, dat de wereld voor haar is geschapen! Ik zal het haar afleeren, dat nest! Ik zal haar vernederen! Morgen ga ik naar Gedong Gedeh en stel haar en iedereen haar stiefdochter voor." "Dat zal je uit je hoofd laten!" zei mevrouw Heyse boos. "Tjarda vertrouwt mij. Zouden wij zoo gemeen handelen? Ik kan het niet helpen, ik houd veel van hem, het is een best mensch. Ik begrijp niet wat ie je met mijn zaken hebt te bemoeien!" "Is het dan niet slecht van hem zijn meisje zoo te bedriegen ?" "Wat kan het jou schelen? Het is zijn zaak! Misschien is hij bang dat zijn engagement zal afraken. De tótóks zijn zoo vreemd op dat punt " "Dan houdt Florence niet van hem!" "Dat kunt gij niet beoordeelen. Zoo'n meisje is heel anders dan jij!" "Zwijg stil, ma! Het is een koud, zelfzuchtig wezen! Ik zal niet rusten voordat ze voor mij in het stof ligt!"
vorige pagina | inhoud | vorige pagina