Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[roman] [27-08-1902 :]
[169:]
Ze waren onder 't donkere bladerengewelf der laan gekomen. Florence drong zich dichter tegen den geliefde aan. Het gedempte groene licht, waartusschen hier en daar een goudspikkel doordrong, wierp een valen schijn op zijn bleek, ernstig gezicht. Zijn houding bleef koel en afwerend. "Bernard!" fluisterde ze en zag teeder-verwijtend tot hem op, "sedert een week bijna heb ik je niet gezien en het eerste vriendelijke woord moet ik nog van je hooren." "Is dat mijne schuld, Florence? Heb je niet stelselmatig mijne wenschen genegeerd?" "Je wenschen?" "Ja, je weet, dat ik er erg op gesteld ben, dat je dat hoogmoedige air tegenover de Heyse's laat varen." "We hebben niets geen verplichtingen jegens die menschen. Zoo'n nona mag God danken, dat ze een man vèr boven haar stand krijgt. We zijn quitte, dunkt me." "Zoo, dunkt je dat zoo'n schitterende partij voor Nonnie? Als je mij vraagt, ik begrijp hare keuzes niet. Een mooi, bloeiend meisje, met een massa aanbidders, en je vader - een man die de vijftig is gepasseerd."
[170:]
"Een massa aanbidders! Ja, goed voor een grap, voor een verliefd avontuur! Wat Papa overigens mag bezielen..." "Je bent bepaald op de hoogte van de zaak! Je weet toch, dat Nonnie pas twee pretendenten heeft afgewezen, eerst mijn vriend Mol, de jonge officier van gezondheid en dan de Veer, de neef van een rijken landheer hier in de buurt en diens eenige erfgenaam." Florence keek peinzend op den met dansende lichtplekken bezaaiden grond. "'t Is mij een raadsel!" zuchtte ze. "'t Is of die Heyse's ons ongeluk aanbrengen. Je bent veranderd, als een blad aan den boom, sinds je dáár hebt gelogeerd." "Onzin!" voer hij uit. "Daar, bij die eenvoudige menschen heb ik de wereld juist van eene andere, betere zijde leeren beschouwen." "Bernard!" steunde zij, den blik smartelijk tot hem opgeslagen. "hoe wreed, zooiets te zeggen! Je weet toch, hoe lief ik je heb!" "Frases, kind, niets dan holle frases! Alles is tot nu toe als van een leien dakje gegaan. God, ik geloof wel, dat je van me houdt. Doch zware offers heeft die liefde je niet gekost. Ik was een goede partij, een ambtenaar, die waarschijnlijk carrière zal maken, van goede familie, nog al knap van uiterlijk. En zonder voorkinderen! 't Klinkt misschien verwaand, doch ik beweer, honderde meisjes zouden zoo'n huwelijk lang niet verwerpelijk hebben gevonden! Geloof je niet?"
[171:]
"'t Kan zijn. Doch mijne liefde is niet op zulke baatzuchtige berekeningen gebaseerd." Hij haalde minachtend de schouders op. "Bewijzen? Spreek! Welke bewijzen verlang je?" Ze was blijven staan. Het was vlak voor den uitgang. Het helle zonlicht viel vol op haar mooi, trotsch gezicht, waarin uitdagend de ogen schitterend, glanzend in intensief blauw. Een troepje, van eene morgenwandeling terugkeerende gasten kwam voorbij en in weerhoudende spot, staarden ze, zich nog even omkeerende, het verloofde paar aan, dat onbekommerd em hun omgeving, niets hoorde en zag, in verliefd aanschouwen verloren. Tjarda, onwillekeurig meegesleept, keek, half nieuwsgierig, half verwonderd, Florence aan, nu één vuur en opwinding. "Wat moet ik doen?" vroeg zij met aandrang. "Van avond!" antwoordde hij zacht. "Van avond zal ik 't je zeggen. Voorshands heb je niets te doen, dan de familie Heyse vriendelijk te bejegenen." Hij nam hare hand, legde ze koel op zijn arm, hield de rose parasol galant boven haar hoofd, en zwijgend stapten ze voort, den schuin tegenoverliggenden dwarsweg in, die hen binnen weinige minuten naar 't achter weelderig geboomte verscholen huis der weduwe leidde.
[172:]
Ongemerkt waren ze 't erf opgewandeld. Het was er zoo stil, als uitgestorven. De lajars waren half neergelaten. De kat lag slapende op de trap. Ze stonden voor den ingang. Het was eeb vredig beeld van gezellige huiselijkheid wat ze aanschouwden, mevrouw Heyse op een wipstoel met een tampak op den schoot, bezig mangas te schillen, aan de overzijde der ronde tafel Nonnie, op den grond knielende, druk in de weer, om de kleine Emy een halfafgemaakt jurlje van witte, doorschijnende stof aan te passen. Het kind stond op een stoel, de armen stijf van 't lijf gestrekt, terwijl het jonge meisje de luchtige wolken opspeldde. Verrast keek het drietal op. Vlug zette mevrouw Heysse haar tampak op tafel, veegde zich de handen aan hare kabaya af, streek even het haar glad en trad hare gasten vriendelijk te gemoet. "Zoo, dat vind ik nu aardig, dat u nog eens komt! Zeker voor 't feest over, meneer Tjarda? Kom, gaat zitten. Geef gauw een paar stoelen, Non!" 't Meisje was langzaam van den grond opgestaan. Aarzelend kwam ze nader en reikte Florence de hand. De verloofden namen plaats aan tafel. "Wat wilt u gebruiken? Haal even de tampat minoeman, Non, alles staat achter in de dispenskast. De gendi heb ik in de mandikamer gezet. Daar blijft het water koud als ijs. U moet eens van mijn assem
[173:]
stroop proeven, juffrouw, en van mijn kanarigebak. Zeker hadt u liever een glaasje paït, Meneer, ja? Sajang! We hebben niets in huis!" "Neen, dank u, Mevrouwtje. Ik heb juist trek in een glas stroop." Nonnie was naar achter gevlogen, doch in hare verwarring had ze 't kind in haar wolk van neteldoek op den stoel laten staan. Florence wendde geen oog af van 't arme, verlegene schepseltje, wiens magere, bruine gezichtje met de schuwe oogen zoo onvoordelig van 't teerblanke kleedje afstak. "Is dat een logéet'tje van u, Mevrouw?" vroeg ze. "Ja.... Een logéétje eigenlijk niet!" stotterde Mevrouw. "Dat wil zeggen, het kind blijft voorloopig bij ons/" "Zoo? Heeft 't geen ouders meer?" "Ouders? Hare moeder is... Neen, ik geloof niet, ik weet 't zeker, 't heeft geen ouders meer." Nonnie keerde met 't bladterug. Plotseling wendde ze zich naar links. "Och kassian! Heb je al dien tijd zóó gestaan, liefje? Hè, Ma!" Verwijtend keek ze hare moeder aan. "Kom kind, ik zal je uitkleeden." Voorzichtig trok ze 't nieuwe jurkje over 't hoofd heen, schoot haar het baadje weer over en zette haar teder op den grond. De groote, treurige oogen der kleine hingen aanbiddend aan haar gezicht. "Zoo, ga nu zitten! Haal een stoel en zet hem hier
[174:]
neer, naast Nonnie, ja? Wacht, jij krijgt ook stroop! En kwê-kwê. Of wil je liever goelâli? Haal dan de stopflesch uit de dispenskast, beneden in den hoek staat ze. Je weet toch wel?" "Dus die kleine stumperd is een wees?" vroeg Florence nogmaals. Nonnie was bezig, stroop in te schenken. Verrast keek ze op. Ze zag er zoo aardig uit in haar helder négliglé. Wel was de sarong wat verkleurd en de kabaya veel te kort, duidelijk tekenden zich de slanke zachtgeronde heupen af. Op 't voorhoofd was 't haar nog in papillotten. "Een wees?" vroeg ze hoog en kort afgstooten."Van dat soort kinderen kan men 't haast nooit met zekerheid zeggen. Die echte sinjo's en nona's hebben vaak geen ouders. Meestal is de vader zoek. Veronderstel eens, dat Emy<i>mijn// kind was." "Hou toch op, Non!" berispte de moeder. "Wat zou dat nu, Ma? Is 't dan zoo erg, om ongetrouwd kinderen te hebben? U ook een glas stroop, Meneer?" Hij boog slechts toestemmend het hoofd, den blik als gefascineerd op Nonnie's vlammende oogen gericht. "Ik vind het een schande, zijn kind te verstóóten," ging ze driftig voort. "Doch dat zal ik niet doen. Jij blijft bij mij, ja Emy?" zoo wendde ze zich tot de kleine, die met de stopflesch voorzichtig in beide handen, voor de binnendeur stond. "Kom eens hier, kleine monjet!
[175:]
Blijf je altijd bij mij, of wil je weer terug naar Karang Bidara?" Emy vloog in de uitgespreide armen van haar pleegmoedertje. Florence leune met saamgeperste lippen achterover in haar schommelstoel. "Ik ben benieuwd, hoe Papa zulk een grap wel zou opvatten!" "Uw Papa?" Nonnie's oogen fonkelden strijdlustig. "Ik zal 't hem zelf zeggen! Emy blijft bij mij! Ja, Ma, u kunt zeggen wat u wilt. Emy blijft bij mij! En staat het baron Utenhove niet aan, dan kan hij zich nog terugtrekken. We zijn nog niet getrouwd. Ik kom nog wel aan den man, met het kind op den koop toe. Al ben ik maar een nona, ik schijn toch lakoe te zijn! Hahaha!" Florence schoot het nog onaangeroerde glas achteruit en stond op. "Kom Bernard, laat ons gaan. Dat meisje schijnt 't er op toe te leggen, mij te beleedigen!" "U te beleedigen?" hoonde Nonnie. "Mag ik mijn eigen kind niet bij mij houden! 't Is toch heusch mijn eigen kind! Kan ik 't helpen!" "Schandelijk! Ik dacht dadelijk, dat die zaak niet pluis was." Mevrouw Heyse was opgestaan. "Ze scherst, freule!" lachte ze zenuwachtig. "Dacht u heusch, dat ze 't meende? Wat 'n flauwe grap, Non!"
[176:]
"Laat ze van me denken, wat ze wil! 't Kind is van mij, zeg ik!" "Eene mooie boel!" smaalde Florence. "'t Schijnt dan toch waar, wat ze op Gedong Gedeh mompelen. Iedereen heeft er de mond vol van. Papa is er leelijk ingeloopen!" Mevrouw Heyse was op haar stoel teruggevallen en zat driftig hare mangas te schillen, een paar roode vlekken brandden op hare kaken, hare handen beefden, doch Nonnie stond hoog opgericht, het kind vast tegen zich aangedrukt en keek den contrôleur vol, haast nieuwsgierig in 't bleeke gezicht. Hij beantwoordde haar blik, een trotsch, onverschillig lachje speelde om zijn mond Snel besloten keerde hij zich tot zijn aanstaande, die met saamgetrokken wenkbrauwen aan de trap stond te wachten. "Florence!" riep hij streng. "Je zult oogenblikkelijk je woorden intrekken van zooeven. Dat kind is van mij." Zij keek beurtelings haar verloofde en het meisje aan, deze had den stralenden blik tot hem opgeslagen, terwijl mevrouw Heyse de halfgeschilde manga werktuigelijk omhoog hield en met open mond den spreker aanstaarde. "Een flauwe scherts, Bernard!" Onrustig vorschend sloeg Florence hem gade. "Ik zweer je, ik spreek in vollen ernst! Ik had al eerder moeten spreken! Om mijnentwil zijn deze goede menschen nu in zule scheeve verhouding gekomen.
[177:]
't Spijt mij, Mevrouw, dat ik u zoo in ongelegenhei bracht. Adieu! Zullen we gaan, Florence?" Hij groette nogmaals, spande de parasol open en hield hem boven Florence's hoofd, doch den arm bood hij haar niet aan. Zwijgend stapten ze naast elkaar voort.
[178:]
Parijs... Maar toch... Florence's kleed vind ik veel smaakvoller. Dat lichtblauw met zilver bestrooiden die witte orchideëen! 't Is verrukkelijk! En wat staat 't haar goed!" "Ja, Florence ziet er onberispelijk uit, als altijd!: Hij liet den blik even over de elegante, in blauwe crêpe de Chine gehulde gestalte glijden, die koel en blank achterover leunde, de oogen in wijde verte gericht, ver over de dooreenwarrelden menschen heen. "Kom eens hier, klein kaboutertje," zoo riep hij een eenzaam achter een pilaar verscholen kind toe, dat in haar wijduitstaand wit neteldoekje, waaruit een paar stokjes van beenen te voorschijn kwamen, hier een droevig figuur sloeg. "Wat ben je mooi van avond! Wat heeft Nonnie je opgedirkt! Maar je moedertje laat je in de steek! Een slecht, akelig mensch! Is 't niet?' Verlegen ontwrong zich de kleine aan zijn arm. "Nonnie is lief!" protesteerde ze met groote, verontwaardigde oogen. Hij lachte. "Kijk, daar wandelt ze door de binnengallerij, arm in arm met een heer. Ze wil niets meer van je weten." Het kind spiedde in de verte, dan snelde het heen, vlug als een aal gleed het lenige figuurtje door de krioelende menschenmassa. "Zoo zoo!" zei mevrouw van Tuyll, en liet haar lorgnet zakken. "Is dàt het kind?" "Wanneer zullen de voordrachten beginnen?" vroeg Florence snel. "De voordrachten? Over een uur, denk ik. In elk geval /voor het souper, heeft mevrouw Verheul gezegd." "Welk kind bedoelt u, Mevrouw" vroeg Tjarda. "Wel, dat bruintje natuurlijk, dat u daareven aansprak. Zie, daar heeft ze juffrouw Heyse gevonden! Ja, nu kan men toch duidelijk de gelijkenis zien. Nonnie is niet zoo donker, wel is waar, en ook veel knapper, maar zoo'n klein monstertje fleurt ter elfder ure nog op, dat ziet men zoo vaak!" "En toch geloof ik, dat 't verbeelding is. Wilt u graag weten, wat voor 'n kind het is?" "Ja, ja, ik heb er al van gehoord!" lachte Mevrouw. "Laten we er maar niet verder over praten!" "Zeker bent u toch verkeerd ingelicht," hield Tjarda vol. "Dat kind, dat mevrouw Heyse zoo liefderijk in huis heeft opgenomen, gaat haar geen steek aan. 't Is mijn kind!" Daar werd de polka gespeeld. OVeral schoten de cavaliers op hunne danseuses af. "Neem 't mij niet kwalijk, Florence," zoo wendde mevrouw van Tuyll zich tot de jonge dame naast haar, zoodra de contrôleur met Suzanne uit het gezicht was. "t Is voor 't eerst, dat ik hoor, dat je aanstaande een voorkind heeft. 't Zou ook àl te mooi zijn geweest! Ik zei al tegen Susanne: Dat meisje heeft een lot uit de loterij! Als ik 't had geweten..."
[180:]
Florence bleef kalm, geen spier in haar gezicht vertrok. "Wist u 't niet, Mevrouw? Och, 't zijn van die dingen, waarover mijn liefst niet spreekt..." "Natuurlijk, kind! Natuurlijk! God, 't spijt me waarlijk, dat ik zoo'n kiesch punt ter sprake bracht." Florence scheen vol attentie de dansende paren te volgen. Suzanne, een aardige brunette met guitige oogen, viel verhit op haar stoel neer en wuifde zich driftig koelte toe. "Toe, meneer Tjarda, haal mij eens gauw een glas ijswater, ik verga van den dorst. 't Mag ook wel champagne zijn, maar goed gefrappeerd!" Hij sprong op en liep naar 't buffet. De achterblijvenden zagen, hij hij zijn vaart even stuitte met het gevulde glas in de hand. Juist kwam Nonnie met haar kleine protégé, die speelsch huppelende aan haar arm hing, hem tegemoet. "Wat wil jullie hebben? Wacht, ik zal je helpen, Nonnie!" Vlug bracht hij Suzanne de gevraagd verfrissching en keerde dan terug. "Jij, een glas rozenstroop, wed ik!" Hij bukte zich vriendelijk tot de kleine neer. Emy knikte. "Setrôp ros keur djoeragan leutik!" beval hij den mandoer.
[181:]
"En wij, Nonnie? Een glas Champagne?" "Neen, dank u, ik drink nooit wijn!" "Kom, voor dezen keer eens! Dat wekt op! De volgende wals hebben we immers samen?" "Neen, die dans ik met luitenant de Graaf." "Enfin, we drinken tòch een glas Champagne samen. "Bèrèk angoer pief! Doea glas!... op onze mooie vriendschapm Nonnie!" Hij stiet met haar aan. Hunne ogen ontmoetten elkaar in het opvlammen, Zij brachten het glas aan den mond en elkaar aanziende, dronken ze 't in één teug leeg. "Pardon, meneer Tjarda, ik wist niet, waar u bleef... ik heb zoo'n razenden dorst. Zou ik nòg een glas mogen hebben?" Suzanne stond achter hem en reikte hem haar glas aan. "Met genoegen, freule. Wacht even... hier..." "Merci!" Zij dronk den tumbler leeg. Hij bood haar zwijgend den arm/ "Ik heb u toch niet gestoord? U stond daar zoo joviaal Champagne te drinken met dat nona'tje! Hahaha!" "Ja, die juffrouw Heyse is zoo aardig voor Emy!" Ze keerden op hun plaats terug. Florence zat nog in dezelfde loom-gracieuse houding. Haar blik gleed apathisch over 't bonte beeld vóór haar. Tjarda nam plaats op een leegstaanden stoel aan hare zijde. Door de open
[182:]
staande vleugeldeur spiedde hij naar de binnengalerij, boog het hoofd rechts, bukte zich en staarde, den elleboog op de knie, rechtuit, naar één punt in de verte. Een oogenblik later had hij zich weer opgericht, naar de uiterste linker gewrongen, de oogen half-dicht geknepen, met gefronste wenkbrauwen. "Wat interesseert u daar zoo?" vroeg Suzanna lachende. Hij schrikte ineens op. "Ja, ik heb 't wel gezien! Die brunette in 't geel! Pas op, Florence!" De aangesprokene haalde onverschillig de schouders op. "Ik ben niet jaloersch! Overigens zie ik geen enkele in het geel, behalve die nona, die daar voorbijwandelt." "Wat walst ze magnefiek!" "Ja, dat doet die bruintjes allemaal!" "Dans je in 't geheel niet van avond, Florence?" vroeg Tjarda. "Eigenlijk was ik niet van plan... Doch als je de Lanciers nog vrij hebt..." "'t Spijt me, die is al besproken, geloof ik..." "Zoo? Met wie dan?" Hij haalde omslachtig zijn balboekje uit den borstzak en tuurde er lang op. De namen scheen hij moeilijk te kunnen ontcijferen. "Mejuffrouw... Heyse... las hij hortend. "O ja," liet hij er snel op volgen, "'t is waar ook, ik heb Nonnie Heyse voor de Lanciers gevraagd."
[183:]
"Zoo? Nonnie Heyse?" Een minachtend lachje zweefde om haar mond. Onverschillig leunde ze weer in haar stoel en bewoog even haar waaier. "Aan jou plaats zou ik niet lang opblijven, Florence," raadde mevrouw van Tuyll. "Je ziet er slecht uit." "Na de pauze ga ik weg. Ik moet eerst naar de voordrachten luisteren. 't Zal me een artistieke poespas zijn!" "Je zult je vervelen, kind, dat voorspel ik je!" zei Tjarda. "Een dessaman, zooals ik, is niet zo kieschkeurig, doch jij zoudt je maar ergeren." "Of juist amuseeren! Neen, daar moet ik bij zijn!" Juist klonken de opgewekte tonen der quadrille des Lanciers door de zalen. Tjarda trok vlug den rechterhandschoen aan spoedde zich door de vleugeldeur. Het duurde niet lang, of hij had zijne danseuse gevonden. Ze stonden in de binnengallerij in 't carré. Florecne kon hen van hare plaats uit duidelijk waarnemen. Hij was bezig, zijn handschoen dicht te knoopen, zij keek stil voor zich uit. Hare gestalte teekende zich plastisch tegen eene tropee van groen en vlaggen af. Het souple kleed van mat gele zijdestof omsloot haar slank figuur in zachte golvingen. De dans begon. Tjarda vatte de opgeheven handen tot de tour de mains. Nonnie verrichtte de buigingen met koddigen ernst, overdreven diep. Ineens ontwaardde hij, dat Suzanna vis-à-vis stond. Ze lachte en plaagde
[184:]
hem over zijne stemmige houding. Inderdaad, het paar tegenpver haar wisselde gedurende den heelen dans nauwelijks tien woorden, 't was of hun een taak was opgelegd, geen lachje, geen schertswoord verlevendigde de correct uitgevoerde figuren. Nauwelijks was de quadrille afgeloopen, of Emy schoot uit haar schuilhoekje te voorschijn. "Ben je niet moe? Zal Djarak je naar huis brengen?" vroeg Nonnie. "Mag ik niet eerst de komédie zien?" vroeg 't kind. Daar ruischte de doktersvrouw in bruin satijn met veel brillantenschittering op hen af. "Nonnie, 't is half twaalf! Als we eens met de voordrachten begonnen. Na afloop wordt dan gesoupeerd." "Goed, tante!" "In m'n kleedkamer vind je alles! Ik heb Djarak al gezegd, je te helpen. Blijf hij dan zoolang bij mij, kleine tikoes." Mevrouw vatte het kleine, bruine handje. "Och, laat haar maar bij mij, tante, ze zal wel zoet zijn." Emy hing zich gelukkig aan Nonni's arm. "Een geanimeerde partij, Mevrouw!" zoo wendde Tjarda zich nog even tot de gastvrouw. "Ik maak u wel mijn compliment!" "'t Schikt nog al," glimlachte ze gevleid, "ze schijnen zich nogal te amuseeren. Kom dan even mee, Non!" Tjarda had een sigaar opgestoken en lep den over
[185:]
dekten zuilengang, die naar de buitenlogeerkamers leidde, op en neer. Daar binnen kon hij 't niet langer uithouden. Florence's koele onverschilligheid, die spottende trek op 't bleeke, mooie gezicht ergerden hem en dan Suzanna's lachende oogen, die hem zoo uitvorschend vervolgden, de critiseerende blik van mevrouw van Tuyll... die flauwe gesprekken, die banale opmerkingen. Hij kon niet stilzitten! Hij voelde eene tinteling in zijne leden. Was 't de opwinding van den dans, de meesleepende wijs, die hem nog voortdurend in de ooren ruischte, de champagne? Al dampende draafde hij op en neer. Plotseling bleef hij staan. De oogen half dichtgeknepen tuurde hij in de verte, naar 't verlichte gebouw. Alles golfde door elkaar, er werden stoelen gerukt, de menschen drongen vooruit, binnen enkele oogenblikken was de achtergallerij leeg, uitgestorven. Tjarda haastte zich naar binnen. Het ruime, rechter zijvertrek was gemetamorfoseerd. Daar was het toneel opgerocht, en voor de geopende vleugeldeur had met stoelen klaargezet, waar de toeschouwers reeds in bonte rijen hadden plaats genomen. Vóóraan, tegen een pilaar geleund, had Tjarda post gevat. Hier heerschte schemerdonker, terwijl een warm licht vol op het met rood gedrapeerde toneelviel, waar donkerglanzige plantengroepen met de losgeraapte draperieën samenvloeiden. Achter eene groene bladerenwadn werd zachtjes de
[186:]
piano aangeslagen, dartel beginnend, dan aanzwellend, vuriger, steeds crescendo. Vol laaiende gloed werd eene aria uit Carmen aangestemd en ineens schoot van achter de coulissen een jonge Spaansche naar voren in sprankelend rood satijn, een met gouden lovertjes bezaaid keurs omsloot de teere buste, het korte rokje liet den enkels zien. Het zwarte haar viel in zware golven over schouders en heupen, op de kruin met fonkelende steenen vastgehouden. Tjarda had alles rondom vergeten. Hij staarde rechtui naar de prachtige verschijning, een beeld van vlammende passie. Als in den droom hoorde hij de stem, die hem vleide, dreigde, lokte, met magische kracht.
"Liebst Du mich nicht, bin ich entflammet, Und wenn ich lieb', nimm Dich in Acht!"
Alles borrelt daar binnen, zijn borst zwoegt, zijne tanden groeven zich diep in de onderlip, zijne handen zijn klam, onafgewend is zijn oog op de zangeres gericht. Ze spreekt tot hèm, tot hem alleen. Ja, dit wilde lied is voor hem bestemd, hij voelt het. Al die anderen mogen de stem bewonderen, de tragisch-woeste actie, de dreigend opvlammende oogen, doch vooral de stem in haar schitterenden omvang, de teere nuances, zacht aanzwellend, vol ingehouden kracht, van dolce opgezweept tot wildrazende liefdessmart, nu in lieflijk diskant, dat juicht en jubelt en dan weer klaagt in donker-zware
[187:]
golven - hij ziet en hoort slechts de vrouw, die hem den helem opent.
"Und wenn ich Dich lieb', numm Dich in Acht!"
Onstuimig handgeklap roept hem tot de werkelijkheid terug, het mooie Zigeunerkind moet zich nog eens vertoonen. Men houdt niet op met roepen en stampen. Zij blijft onzichtbaar. Het gordijn valt, de lichten branden heller. Van alle zijden uitroepingen van extase, van verbazing. "Prachtig! Goddelijk! Wat een talent! Dat meisje zou opgang maken op 't toneel. Wie had dat nu achter zoo'n nona'tje gezocht?" Tjarda richt zich op, slaakt een diepen zucht, keert zich om, kijkt de zaal rond. Achter hem zit Florence. "Zoo kind? Jij hier? Hoe vond je 't!" "O heel mooi! Een goede stem! Jammer, te weinig school!" "Juist! Dat is 't! Te veel natuur! Te weinig school!" Tjarda stoot een zacht, honend lachje uit. Langzaam rijst Florence van haar stoel op en trekt huiverend de wit zijden sortie om de schouders. De doktersvrouw buigt zich voorover. "Wilt u al opbreken, freule? We krijgen nog vijf nummers." "Ik voel mij niet wel, Mevrouw! 't Spijt me! 't Was anders heel aardig!" "Hoe jammer dat u nu weg wilt! Beterschap dan!"
[188:]
Met eene dankende hoofdbeweging neemt de jonge dame Tjarda's arm. Zwijgend leidt hij haar langs de dichte rijen der toeschouwers, de voordeur uit, dan slaan ze den hoek om van de zijgallerij. Alles is hierstil, zacht ruischen de boomkruinen buiten, een kostelijk windje koelt de verhitte slapen. De deuren van Florence's kamer staan wijd open, de rood omhangen lamp werpt haar schijn op het door wuivend groen begrensde zitje. Achter de hooge tobben met dwergpalmen, in de schaduw weggedoken, ligt de lijfmeid op hare mat te slapen. Florence trekt haar arm uit dien van haar verloofde. "Wel te rusten, kind! Beterschap!" Hij neemt haar hand en drukt er een vluchtigen kus op. "Bernard!" Haastig keert hij zich om en treedt nader. "Wat is er? Heb je nog een wensch? Zal ik je een glas limonade brengen of een bordje ijs?" Ze ziet hem verwijtend aan. "Wat een haast!" "Ja kind, als je niet wel bent..." "Wanneer dacht je te vertrekken?" "Na afloop van de fuif! 't Zal wel een uur of drie worden, van nacht." "Zoo, dus nam je daareven afscheid van me." "Ja zeker, Florence. 'Is toch geen afscheid op leven en dood! Ik kan immers alle dagen overkomen. Die paar paal..."
[190:]
"Welnu, ik wil niet, dat die lui over ons babbelen! Dat ze mij met een spottend gezicht naöogen! En 't hindert mij, dat jij die nona het hof maakt, als ik mij geretireerd heb. Ja, dat kokette nets legt 't er op toe, mij van je af te trekken. Ik heb 't gezien van avond! Voortdurend hiel ze je in 't oog bij 't zingen. Papa heefr ze 't hoofd op hol gebracht en nu wil ze jou ook inpalmen. Aan mij heeft ze een onverklaarbaren haat, dat voel ik!"
Bataviaasch nieuwsblad 27-08-1902
Florence's wangen hebben zich met een gloeienden blos overtogen, haar oogen fonkelen, haar boezem zwoegt, zenuwachtig strijkt zo een paar losgeraakte lokjes uit het voorhoofd, voortdurend tikt ze met den dichtgevouwen waaier tegen de knie. Tjarda slaat haar verbaasd gade. Wat is ze mooi, als ze haar voorname koele nonchalance heeft afgestroopt! De gereserveerde werelddame heeft plaats gemaakt voor een natuurlijk, heetbloedig meisje. Doch allengs overtrekt een schaduw zijn gezicht. "Ik zie tot mijn verwondering dat je nog in vuur kunt geraken, Florence," zegt hij op half weemoedigen, half spijtigen toon. "Was het maar terwille eener betere zaak! Ach, sproot je verontwaardiging maar uit jalouzie voort! Ik zou daarin tenminste een bewijs van een warmer gevoel zien. Doch alles draait bij jou om convenance. Wat zal de wereld er van zeggen?" "Dus denkt ge dat je mijn gevoel niet kwetst door je vreemd gedrag?" "Neen, wat ik onder gevoel versta, bezit je niet. Je bent altijd dezelfde, "kühl bis an 's Herz hinan!" "En ben jij het niet, die mij altijd prijst om mijn zelfbeheersching. Zei je niet nog kort geleden dat men voor de wereld zijn gevoelens moest verbergen?" "Voor de wereld, maar niet voor mij! Doch waarvoor ons warm maken over dingen die toch niet te veranderen zijn? Ik ben immers over je tevreden? Je bent juist de vrouw die ik altijd gezocht heb. Ik alleen bent inconsequent den laatsten tijd. Doch dat zal wel terecht komen. Bij de familie Heyse hebben ze me wat verwend en nu kom ik terug in mijn eenzaam huis en voel voor het eerst het gemis aan hartelijkheid. Ja, ik wil het je ronduit bekennen, ik ben ongelukkig na mijn terugkeer op Ardjasari. De mensch verlangt zyn rechten. Doch ik zal mij er wel tegenin zetten. Heb maar geduld!" Ze is opgestaan, de oogen nedergeslagen staat ze den pilaar geleund, een enkele, ledige blik valt op den man tegenover haar. "lk heb je bedrogen, Florence," gaat hij hartstochtelijker voort. "Ik dacht niet anders of je zou mij mijn woord hebben teruggegeven. Het bestaan van dat kind moet iets vreeschelijks voor je zijn. Doch schijnbaar neem je die zaak heel kalm op. Je bent koeler, ongenaakbaarder dan te voren. Veel liever had ik tranen, verwijten, een hevige uitbarsting gehad. Ik had mij dan kunnen verontschuldigen, je hadt mij vergiffenis geschonken en onze liefde was des te inniger geweest. Doch niets van dat alles. Je zwijgt. Het kan je niet veel schelen, het kind is in goede handen, denk je. Jij hebt er geen last van!" "Ach, Bernard, als je wist wat ik geleden heb sedert van morgen! Niet om het kind! Doch ja! Ook daarom! Want je stond zoo hoog, zoo fier tegenover mij, zoo onbesmet van al het lage, gemeene in de wereld! Doch wat mij het meest griefde, was het gemis aan vertrouwen. Had je mij alles verteld, ik had het betreurd dat die vlek op je verleden rust, doch je kind had ik in liefde ontvangen. En nog zal ik het doen, hoe zwaar het mij valt. Nooit en nimmer zal ik gedoogen dat die vreemden nonna's zóó in onze schuld staan!'' In den beginne hadden Tjarda's trekken zich verteederd. Nu vlamden zijn oogen toornig op. "Bespaar je alle verdere moeite!" zei hij koud. "Net zoo als ik dacht! Het is niets dan trots en eigenbelang! Ik heb me niet vergist. Emmy zal bij die nonna's een vroolijk, zonnig leventje leiden, gelukkiger dan in de deftige, liefdelooze omgeving die haar toekomstige stiefmoeder haar heeft toegedacht!" "Bernard!" riep ze wanhopig en greep zijn beide handen. "Wat ben je wreed! Waaraan heb ik dat verdiend? Zeg, moeten wij scheiden? Heb je mij niet meer... "Ik twijfel aan jou liefde, Florence." "Wat moet ik doen? Spreek! Verg het onmogelijke!" "Woorden! Niets dan woorden!" weerde hij haar af met donkergefronste wenkbrauwen. "Het onmogelijke! Hahaha! Zoodra mijn wenschen met de couvênance in conflict komen, zult ge verontwaardigd achteruitdeinzen!" "Je kent mij niet, Bernard! Stel mij op de proef' Van morgen sprak je van een offer! Bedoelde je dat kind, zeg?" Ze stond vóór hem. Liefderijk-smeekend zag ze hem in de oogen. Hij drukte haar zachtjes in haar stoel terug en rukte den zijne dichter bij. "Ja, van morgen dacht ik aan het kind, Florence. Doch sedert is veel veranderd. Ik heb een groot offer noodig. Mijn gemoedsrust is weg! Ik verlang naar het bewijs eener groote liefde! Je moet mij overtuigen dat ik je méér waard ben dan de wereld. Je moet jezelf verloochenen, je eigen ik moet je vertrouwend in mijn handen geven. Begrijp je mij?" "Wat bedoel je ? Dat we onzen trouwdag vervroegen?" "Veel, veel meer!" "Ik begrijp je niet!" fluisterde ze bedeesd. Doch als ze vragend in zijn opgewonden gezicht, in zijn vlammende oogen ziet, rijst bang een vaag vermoeden in haar op. Hij grijpt haar handen en drukt ze vast tegen zijn borst. "Ik zal naar huis terugkeeren, dadelijk laat ik aanspannen als je met mij meegaat!" fluistert hij aan haar oor. Een oogenblik zit ze als verlamd. Met magnetische kracht wordt haar blik geboeid door den teeder-gebiedenden glimlach, die donker lichtende oogen. "Meen je dat ik je vergezellen zal in den donkeren nacht? Meer dan een uur rijdens ? En dan alleen terugkeeren?" Hij is opgesprongen, met beide handen houdt hij haar armen vast omkneld en buigt zich tot haar neder. "Niet terugkeeren! Je blijft bij mij! Eén dag tenminste!" Met één ruk heeft ze zich bevrijd.
(Wordt vervolgd)
vorige pagina | inhoud | vorige pagina