doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[30-08-1902:]

"Als Nonnie getrouwd is, vertelde Frits mij, dan, maatje, komt u naar Fort de Kock! Den heelen boel moet u maar opdoeken. Nu Nonnie bezorgd is, hoeft u zich niet meer zoo af te sloven. En wij zullen er lekker van leven want ik krijg verhooging van tractement! Laat Non maar een mooie bruidsjapon bestellen, ik zal het betalen. Ze hoeft daar niet zoo kaal te komen aanzetten. Kassian toch, die Frits, ja? Elk oogenblik stond hij te luisteren of je niet thuis kwam. Hij vroeg of het ver was, dat land, of hij er niet even heen kon gaan, hij wou je zoo dolgraag even spreken. Ik had heel wat moeite hem terug te houden. Eindelijk moest hij vertrekken, verzocht je vooral te groeten.
"Nou, dag ma!" zei hij en pakte mij. "Beloof mij dus dat u naar Fort de Koek komt. Het is jammer dat ik die wilde brandal niet gezien heb! Vergeet vooral niet haar te groeten." Dan ging hij heen. Ach Non, den heelen tijd zit ik op de heete kool; kassian, die goeie jongen, ja? Als hij het eens ooit te weten kwam! Dat ons ook zoo'n ongeluk moest treffen! Neen, kind, neen, ik wil je geen verwijtingen maken. Jij kunt het niet helpen. Kassian! Ik weet hoe het gaat! Je móet mee als je veel van een man houdt. Ik ben immers ook weggeloopen naar pa toe! Al had hij mij nooit getrouwd, ik was bij hem gebleven! Men denkt niet aan de menschen, aan de schande! men moet! Als hij je nu maar trouwt later! Zou je het wel denken? Allah! ik zou het vreeselijk vinden als hij het niet deed! Want zoo ben je toch niets meer of minder dan een njai. Neen, hati, schrei maar niet! Voor mij blijf je hetzelfde! liet is ongelukkig! Betoel! Maar vertelt nu eens. je hebt hem toch niet van zijn meisje afgetroggeld?"
"Neen, ma, sóéngo mati! Hij vertelde mij dat het engagement af was." De arme vrouw zat zachtjes te wippen met saamgetrokken wenkbrauwen.
"Als hij nu maar geen soesahkrijgt! De resident zal woedend zijn. Tjarda gooit zijn dochter weg en neemt hem zijn meisje af. Dat zal hij hem inpeperen! Houd je nu maar goed, als je hoort dat de menschen over je babbelen. Trek het je maar niet aan!"
Nonnie lag in haar stoel, de lippen saamgeperst, de oogen gericht op de in het zonlicht tlikkerende kruin van den hoogen waringin, tegenover, op de alloon-alloon.
"En ben je gelukkig kind? Is hij goed voor je?" informeerde de moeder, in haar moe, bleek gezicht ziende.
"Heel goed, ma!"'
"ls hij niet thuis, nu?"
'"Neen, den heelen dag is hij uit. 's Avonds komt hij pas terug."
"Kassian, arm kind! Ja, ik kan nu niets meer voor je doen. De volgende maand denk ik maar met Frits mede te gaan. Ik weet al iemand die mijn rommeltje wil overnemen. Het is de vrouw van van Foeteren. Vroeger heeft ze veel met batikken verdiend toen ze nog njai was. Jij krijgt de sarongs die ik nog niet verkocht heb. Het zijn er vijf. Drie zijn bijna klaar. Het zijn prachtige pekalongansche, vooral die eene gele, met blauw en roode ranken en een mooie, roode kabaya. Zal ik je ook nog wat assem sturen en een potje petis oedang? Nu, dag Non! Wees niet sakit hati meer! Denk maar, het heeft zoo moeten wezen !"
Mevrouw Heyse stond op, greep naar den geparfumeerden zakdoek waaraan de maassief-zilveren sleutelring was vastgeknoopt en klom in het karretje. Nonnie oogde haar treurig na.
Dan liep ze vlug naar achteren, naar keuken en bijgebouwen, ze beredderde alles, alles moest in orde zijn.
De bedienden hadden haar met leede oogen zien komen. Ze noemden haar heimelijk de nieuwe njai. Toch was het altijd nog beter dan een njonja tótók die alles het onderste boven keerde en van niets verstand had. Een bondgenoot die haar aller harten opende, had het donkere meisje in haar liefelijk uiterlijk. Geen blanke, met mata koetjing, zooals Karto bij ziju thuiskomst van Pendjalo de residentsdochter had afgeschilderd doch zacht, als trang boelan, met lichtgele huid, als de rijpe langsepvrucht, gelijk de princessen van de kaboepatea te Sindanglaija, als ze op het lebaraufeest op een rij nederzitten, de vurige oogen zedig neergeslagen. Als ze met bevallig-wiegenden stap door het huis liep, oogden ze haar na en duisterden tegen elkander: Geulis tè!
Doch zijzelf voelde zich vreemd in haar nieuwe omgeving. Hoe heel anders waren de menschen die den strengen toean controloer dienden, als de vroolijke stoet bij haar thuis! Als een troepje blijde kinderen dartelden ze ginds door huis en erf. Haar moeder wist hen door een berispend woord, door haar goedigen spot, soms ook door kleine versnaperingen, een hand vol kwee-kwee, een kop koffie, een pakje oedoets, steeds aan het werk te houden. Ze vertrouwden haar al hun grieven toe, hun liefdesperkara's, de geschillen in het huwelijk, ze vertelden haar de nieuwtjes, vroegen om raad, het was een gezellig huishouden. Doch hier slopen zo zwijgend door de galerijen, gaven korte, eerbiedige antwoorden, volgden stipt de bevelen op, een enkel samentrekken van kandjeng's wenkbrauwen was voldoende om hen te doen sidderen.
Nonnie trachtte den nurkschen toekan sepen aan het praten te brengen over 's meesters gewoonten, den kok uit te hooren omtrent zijn lievelingsgerechten. Zo gaven haar bescheid in afgemeten woorden, soms meende ze een spotachtig flikkeren in de eerbiedig nedergeslagen oogen te zien, doch de deftige, goed gedresseerde bedienden waren niet gewoon aangemeenzaam keuvelen. Nonnie voelde zich treurig en verlaten gedurende de lange uren van alleenzijn. Ze verdiepte zich in vrees en zorgen en zag met verlangen de komst van den geliefde tegemoet. Tegen half zeven hoort ze hem het erf oprijden. Ze is juist uit de badkamer terug en staat voor den spiegel om het haar op te maken. Haar hart bonst, snel grijpt ze naar de korte, coquette, met kant en tuschenzetsels versierde kabaya en loopt hem tegemoet. Doch halverwege keert ze om en vliegt naar achteren. (Wordt vervolgd.)

(Wordt vervolgd)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina