doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Op eigen verantwoording
Apeldoorn: A.F. van Wieringen, [1895]
Uitgegeven tot bevordering van de verspreiding van het heilserum legen Diphtherie.


[18:]


Hij schrijft zeker niet mooi - maar juist die kromme hanepootjes hadden iets aantrekkelijks in mijn oog.
Ik was er nota bene trotsch op en liet 't briefje aan een der officieren aan boord zien, een ongetrouwde nog wel en een cynicus. Ik had er spijt van, ik had 't niet moeten doen, zijn beleefd: "werkelijk heel aardig"- had iets pijnlijks voor mij, zoo iets als een verstijvende adem, die over een bloem gaat. Hij vernietigde 't arme stukske papier met een blik en ik was blij toen ik 't weer terug had; - dien eersten brief van ons eerste kind, ik zal 'm altijd bewaren Mary en 'm later aan onzen Taco laten zien als hij groot is.
Hij zegt, dat hij ook zee-officier wil worden: "net als Paatje"maar praat hem dat uit, heusch - zoo gauw mogelijk. O ! neen, ik wil niet, dat mijn zoon ooit dat gevoel van halfheidvan verlatenheid kent, waar ik je zoo even van sprak.
Ik lees daar mijn brief tot zoover over .... weet-je, ik lach er zelf om - wat een ontboezeming, hè ? niets voor mij - maar ik ben zoo innig dankbaar weg te zijn van dat vervelende Atjeh.
Waar ik nu naar toe ga? Ja,-dat weet ik niet. We komen hier om te kalefateren. Ik heb niet liet flauwste vermoeden van wat er met mij gebeuren gaat.

[19:]

Er zullen zeker wel weer brieven verloren gaan enfin - dat kan niet anders.
Over een halfjaar behoeven we elkander heelemaal niet meer te schrijven, dan kom ik thuis, Goddank!
Adresseer je brieven maar: "Batavia of elders", bij 't departement aldaar weten ze wel - waar ik ben.
't Kan zijn, dat ik zoolang hier blijf met 't oog op mijn repatrieëren, 't kan echter even goed, dat ze me naar de Molukken of Lombok of de Hemel weet waar, sturen.
Geen verheffend denkbeeld voor een met - rede begaafd wezen om zoo hier of daar heengezonden te worden - zoo iets van een blad dat opgejaagd wordt door den wind.
Maar dat is minder, over een half jaar beland ik in een veilige haven.
Bij moeder de vrouw en Grootje en de kinderen! Wat een weelde!
Er zijn hier in Soerabaia verscheiden mooie winkels en ik ben al aan 't koopen geweest, net als een matroos aan den wal. 't Was zoo aardig.... ik kocht speelgoed voor de kleintjes bij een Chinees en verbeeld-je Mary, zou-je dat wel van je ernstigen Henk gedacht hebben? ik vertelde den man precies hoeveel kinderen ik had en hoe oud ze waren en toen, hij wou zeker voor mij niet onder-

[20:]

doen - vertelde hij mij, dat hij er ook vier had.
Kind, 't was zoo'n malle scène, de Hollandsche zee-officier, die rnet zijn gelen broeder over zijn kroost uitwijdde - och! maar - we waren toch allebei vaders en hij houdt zeker op zijn manier evenveel van zijn gestaarte monstertjes als ik van mijn blondgelokte beeldjes.
Wat heb-je me toch een pleizier gedaan met dat laatste portret - heerlijk die vier bij elkaar heerlijk!
Een kostelijk spannetje, - wat zijn de jongens ferm, - Hanneman is ook al een heele kerel, - Mies lijkt op jou- bepaald, en zus? ja-dat weet ik niet.
Een aardig snoetje heeft ze - maar nog iets onbestemds, zoo net alsof ze het met zich zelve niet eens was op wie ze zou gaan lijken.
Lief diertje! ik kan me niet voorstellen, dat ze al praten kan - 't wil er niet bij me in, dat ze geen wiegekindje meer is. Aardig anders - zoo'n poppetje in de lange kleeren .... nu wie weet!
En nu je laatsten brief nog even overgelezen, want, als ik op die manier blijf doorpraten, kom ik er nooit, 't is misschien ook niet goed om me zoo te verdiepen in ons geluk. Ik gevoel me te luchthartig op 'toogenblik; die stemming in Atjeh was natuurlijker, - we zijn zoo ver van elkander af - Mary en ....

[21:]

Maar neen .... ik wil dezen brief, den vroolijkste, dien je in al die drie jaar van me kreeg, niet bederven door pessimistische beschouwingen.
Ik wil geen schaduw werpen op het mooi zonnige beeld, dat ik me voorstel van mijn thuiskomst.
Weet-je, Mary, een pendant van dien laatsten middag, herinner-je je nog?
Toen waren al de kinderen aan tafel, behalve zus - en Hanneman was half ingeslapen, maar nu zal hij wel goed wakker blijven en nu moet zusje er ook bij zijn en net zoo'n taart bestellen, hoor Mary. Je zult het je nog wel herinneren - ik wed, dat ik den smaak herken - alleen zal die nu zooveel zoeter wezen! Ik wed ook, dat je al verscheiden maal naar de handteekening hebt gezien, want je zult niet kunnen gelooven - dat ik 't ben, die zoo uitwijd over alles ....
En nu je brief.... veel valt er eigenlijk niet op te antwoorden .... ja - ik ben gezond: - nu en dan wel eens een beetje koorts en laatst op Oleh-leh een klein tikje malaria - maak je er echter niet ongerust over - 't was niets.
Laat zien: verder - of ik ook gelezen heb van 't heilserum tegen diphtherie en croup? Ja, zeker, maar kind - dat is betrekkelijk niets nieuws, Loelfler heeft in '84 al de diphtherie-bacil ontdekt en Behring, Prof. Koch's leerling, is er ook al een

[22:]

heele poos mee aan 't knoeien. Ook in Holland nemen onze laboratorium-mannen er proeven mee, o. a. op Chineesche biggetjes en konijnen, heel best!
Als ze de hazen maar met rust laten! ik ben geen gastronoom - maar ik kan toch wel eens verlangen naar Hollandsehe hazepeper met appelmoes!
Vergeef de afdwaling - of eigenlijk - wat zal ik je er nog meer van zeggen? Die heeren bacillenjagers hebben mijn volle toestemming om hun serum tot den hoogst mogelijken graad van ontwikkeling te brengen en alle mogelijke dieren te immuniseeren met hun anti-toxische stof, zooals ze het noemen, als ze zich maar bij 't dierenrijk beperken en de menschen met rust laten.
Hier in de Oost hooren we ook nog al eens van diphtherie; 't is bepaald een van de ziekten van 't land en jaarlijks sterven er veel kinderen aan.
De Chineezen schijnen er echter een kostelijk middel tegen te hebben - o! die kerels zijn zoo slim, zelfs de machtige bacillen zijn ze de baas.
En nu genoeg hierover -'t schijnt nog altijd je stokpaardje te zijn - en je weet hoe ik er over denk.
Mijn velletje is bijna vol en ik heb geen stof om een nieuw te vullen, er is alleen maar plaats voor heel veel, (helaas denkbeeldige) kussen voor u allen.
Een extra-omhelzing voor je zelve van
Je eeuwig trouwen man Henk.

[23:]

Mary had den brief, zeker wel voor den vijfden of zesden maal, van 't begin tot 't einde gelezen. Ja, - Henk had wel gelijk, zijn toon was heel anders, - wat scheen hij gelukkig in 't vooruitzicht hen allen terug te zien en . . .. dan zoo flink, zoo gezond!
De kinderen waren net een beetje verkouden... maar .... dat was niets.
Vervelend dat hij nu juist schreef over die bacillen-geschiedenis.
't Was ook eigenlijk dom van haar geweest om er over te beginnen.
Maar ja, ze durfde het nauwelijks aan zich zelve bekennen, doch sedert die vreeselijke diphtherie-epidemie in Maastricht, een jaar of zoo geleden, was ze niet gerust geweest.
Telkens, als de kinderen kuchten of wat keelpijn hadden, dacht ze er aan. tWas dwaas om aan voorgevoelens te hechten, maar ze kon t niet van zich afzetten. En daarom had ze er zeker, onwillekeurig, aan Hendrik over geschreven; ze herinnerde het zich niet eens meer.
Had ze 'tnu maar niet gedaan!
Ze geloofde anders ook niet aan voorgevoelens, maar nu .... t was alsof haar een centenaarslast drukte ....
Kinderachtig was 't, ja, dat wist ze en ze zou er natuurlijk niet aan toegeven, maar het

[24:]

zich uitpraten en toch .... sedert ze de statistiek van al die gevallen in Limburg gelezen had, kwam die ellendige diphtherie telkens als een schrikbeeld voor haar geest opdoemen! En dan ook de couranten en tijdschriften waren er zoo vol van .... wat had de Figaro in Parijs niet veel gedaan om een fonds op te richten voor liet heil-serum. Hoeveel geleerden waren niet bezig geweest met het inspuiten van paarden, Henk mocht er nu mee spotten, maar 't was toch prachtig!
Eén aderlating aan een ingeënt paard was genoeg om 20 kinderen te genezen - en dan was t zoo mooi - dat het heilserum zulk een preventieve kracht had en voorbehoeden kon zoo goed als genezen. O! als zij haar zin had ze zou al de kinderen dadelijk laten inspuiten met het heilmiddel en niet wachten ....
Mary lachte; neen, 't was al te gek, 't zou iets ziekelijks worden op den duur, maar ach! ze was wel wat zenuwachtig geweest in den laatsten tijd, ze verlangde zoo naar haar man. Ja .... de laatste loodjes wogen wel 't zwaarst.... en dan.... dat tikje van malaria, waarover hij schreef. Hij sprak er luchtig over, maar als 't eens erg was of erger werd? O! 'twas een ellende-die scheiding, dat van elkander zijn - Henk had gelijk: 'twas een half leven.

[25:]

Half geluk en dubbel verdriet - dubbele zorgen!
Kom, ze zou maar eens naar de kinders gaan kijken - de snoezekes- 't was ondankbaar van haar om te morren, ze had zooveel en die goede man van haar, die zoo alleen was en zoo ver van allen af - hij had nog zijn best gedaan om haar op te vroolijken. Goede vent! 't Was een heerlijke brief, ze kuste het papier, dat zijn .vingeren hadden aangeraakt: "Henk - man", fluisterde ze, "ik verslang zoo naar je jij ook, hè? Prettig als we weer samen zijn".
Grootmoeder - die even gedut had, werd juist wakker: "zei-je iets, kind?"
"Ik .... nee-Mama .... ik ga even naar de kinsderen-wilt u Henk's brief nog soms eens lezen?"
"Je bent een goed kind, Mary, menige schoondochter zou niet zoo zijn"...
"Maar, moedertje - zijn brieven, daar hebt u immers even veel recht op als ik en dit is zoo'n lange. Aan eens, heb je niets."
"Nee, daar heb-je gelijk in, 't is zoo veel om 't alles te gelijk op te nemen, ik moet dat laatste ook nog eens overlezen, ik begreep 't niet goed, toen je 't me van middag voorlas."
"Och! - 't was over dat nieuwe middel van dien Franschen dokter Roux - hij heeft een geneeswi ze uitgevonden tegen diphtherie en croup of liever - hij heeft die verbeterd"..

[26:]

"Gut, en hoe kwam -je daar zoo over te schrijven?"
"Ja, dat weet ik zelve niet meer;-als ik aan Henk schrijf, is 't me net, alsof ik met 'm praat en zeg ik precies alles wat me door 't hoofd gaat. Op 't oogenblik vind ik dat heel natuurlijk, maar als ik er dan een antwoord op krijg komt het mij soms ook vreemd voor. Hebt u dat ook wel eens?"
"Hm , tegenwoordig schrijf ik niet meer zulke lange brieven, maar nu dat je 't zoo zegt - ja 't is waar - vroeger gebeurde me dat ook wel eens. Men denkt er zoo niet bij, dat er bijna drie maanden moeten verloopen vóór men antwoord krijgt eu een zaak, waarover men gaarne de meening zou hooren van den persoon aan wien men schrijft, is men haast vergeten, als het antwoord komt. Och! al gaan de mails ook nog zoo gauw, en zoo dikwijls, toch blijft het een gebrekkig middel van communicatie."
"0! ja - maar moeder - over een maand of vijf, "zes - komt hij zelf, kunt u 't u begrijpen?
"Wat zal 't dan prettig zijn en hoe vroolijk zal 't in huis wezen."
"En nu naar de schatjes - ze slapen misschien al."
In de groote kinderkamer sliepen ze nog altijd alle vier. Taco werd wel wat groot om nog bij de kleintjes te worden gerekend en verlangde naar een eigen kamertje: "Hè, moes - op zolder -

[27:]

zoo'n gewoon, klein kamertje - maar alleen, net als een echte jongen; ik ben toch zeven jaar."
Mama had wel graag aan zijn hartewensch voldaan, maar ze vond 't zoo aardig om alles zoo te laten blijven tot Papa terug kwam. En dan ook zij sliep er vlak naast, met de deur altijd open ... ze had ze zoo graag allemaal dicht bij zich.
Dikwijls verhuisde er een van 't kleine bedje naar 't groote; bij Mama slapen was altijd een voorrechtje - maar toch, de vier ledikantjes bleven er staan.
't Was toch al jammer, zooals Papa schreef, dat zus geen wiegekindje meer was .... Neen, dat was ze zeker niet, die llinke, dikke meid!
Ze lag met haar lief bekje halfopen ... .heerlijk rustig was haar ademhaling. Wat een verrukkelijke, roode wangen had ze toch - en Hanneman dan — wat een baas - voor nog geen vijf jaar
't Was toch een zegen, dat ze zoo gezond waren ... Miesje was wat onrustig .... ze hijgde zoo .... zelfs in haar slaap; ze was dan ook zoo verkouden .... ze zou Rika zeggen haar 's ochtends op bed een glas Emserwater met melk te geven.
En in zich zelve prevelende ging ze van bedje naar bedje .... wat een weelde .... wat een zaligheid .... gelukkig moedertje!
Taco sliep nog niet: "foei! stout kereltje - nog wakker?"

[28:]

"Ja, Maatje ik kan niet slapen .... heusch niet. De slaap wil niet komen."
"Kom, gekheid - denk nu maar aan iets heel prettigs, dan slaap-je van zelf wel in."
"Dat doe ik ook - ik denk aan de nieuwe kippen, die ik van Rika's vader heb. Als ze nou maar eieren wilden leggen."
"0! dat zullen ze wel, ga nu maar slapen".
Zonder op 't laatste te letten - vervolgde Taco nadenkend: "ik weet 't niet, moesje, ze zien er zoo suf uit - misschien wel van de reis, denkt u dat 't kan?"
"lk weet 't niet, hoor - we znllen 't hun eens vragen, nacht ventie, gauw inslapen, hè?"
"Eerst een slokje water, moes - ik heb zoo'n droge keel."
"Toch geen pijn?" de moeder vergat, dat er nog drie andere kinderen in de kamer sliepen en verhief haar stem. Taco lachte - hij kende moesje's angst - zoodra ze een van allen - ook maar 't minst, mankeerden.
"Neen - Maatje .... ik geloof 't niet."
"Je bent toch ook verkouden - blijf morgen stilletjes liggen, tot ik je kom roepen, hoor - niet zoo vroeg in den tuin spoken, zooals van ochtend".
"Hè, Ma, ik wou na' men kippetjes - ik houd zooveel van ze. Ik ben ze een nachtzoentje gaan geven - weet u."

[29:]

"0! wat een flauwe jongen, heb je die vieze dieren gezoend?"
"Niks vies, hè Ma .... die lieve kippies.""Nu, nacht vent, slaap lekker."
"Nacht moesje".
Mary zat in de kinderkamer. Taco en Miesje waren erg verkouden - ze had ze maar in bed gehouden.
Ze las ze wat voor uit een aardig verzenboekje en zoo hield ze de kleine patienten stil.
Nu en dan zweeg ze even en keek ze eens naar hen: "Taco, luister-je wel, vent, je kijkt telkens zoo naar de deur, wat is er?"
"Wil Maatje niet liever naar beneden gaan?" vroeg hij met een schor stemmetje, "ik verwacht visite."
"En mag ik daar niet bij zijn, ventie?"
"Nee, want dan wordt Maatje boos".
"Wie komt er dan bij je en waarom'zou ik boos zijn? Dat begrijp ik niet"..
Maar nauwelijks had Mama dit gezegd of .... ze begreep er alles van.
De deur werd onstuimig opengedaan en met uitbundig gejubel kwamen Hanneman en zus binnen - hun gezichtjes zagen paarsch van de kou, want het was guur weer en ze waren in den tuin geweest.

[30:]

In hun vette, korte armpjes droegen ze ieder een van Taco's kippen - met heel veel moeite hadden zij er zich ieder van een meester gemaakt en in triomf brachten zij de kakelende dieren bij Taco's bed. Deze was opgewonden van pleizier. "Maatje, zie eens, mijn visite - o! mijn lieve dotjes "kom maar bij den baas".
Mama stond verschrikt op: "maar kinderen, wat verzin-je, hoe kom-je er op die kippen boven te brengen?"
Zusje liet haar lipje hangen: "Is Maatje boos ? ik heb 't niet uspres gedaan - Taco heeft 't gezegd".
"Maar Taco, hoe kom-je er nu op, foei".
"Ik verlangde zoo na' men kippen, Ma, en ik dacht ook wel - dat ze na' mij zouden verlangen, want ik ben toch hun baas. Och, Maatje - la'en ze even bij mij in bed komen".
Juist werd er aan de deur geklopt, Mama moest naar beneden - er was iemand voor haar.
Rika zou zoo lang bij de kinders blijven. "En Rika, zorg vooral, dat de kippen dadelijk in 't hok komen - breng ze er even in, wil-je? en kom dan weer hier terug".;.
"Ja, mevrouw", maar och, hé! dat ging zoo gemakkelijk niet, de beesten waren bang geworden en vlogen als razende door de kamer, een vierstemmig gejuich ging op bij elken vleugelslag der verschrikte kippen.

[31:]

Niemand kon ze vangen, Rika, Hanneman en zus liepen ze om 't hardst na, 't gaf niets.
"Wacht, ik zal 't zelf wel doen,"zei Taco met zooveel autoriteit als hij in zijn verkouden stem kon leggen. Eén, twee, drie onder de dekens vandaan, zijn bedje uit en mee op de dolle jacht. Van 't eene eind van de kamer naar het andere, onder de bedden, achter de kachel -- o! wat een pret!
De vogels steeds verschrikter - de kinderen steeds joliger. Zelfs Miesje maakte de gebaren mee, maar niet met zooveel animo als de rest, ze voelde zich niets prettig, toch lachte ze met de anderen.
En in 't midden stond Rika, niet wetende wat te doen, nu eens haar handen uitstrekkende naaide kinderen - dan weer naar de kippen.
Eindelijk pakte Hanneman er een - doch - jawel .... even gauw ontsnapte 't dier weer! Een luid: hoera! volgde op deze mislukte poging. En weer holden de drie kinderen door de kamer. Grootje - verwonderd over 't ongewone leven, kwam eens kijken. Ze verstijfde van verbazing, neen — zoo iets .... 't leek wel een nachtmerrie en ze wreef zich de oogen eens uit om zich te overtuigen dat ze niet droomde.
Natuurlijk begonnen de kinderen op het zien van grootma's verwonderd gezicht nog meer te

[32:]

lachen en 't was of de kippen er nog onrustiger door werden - ten minste ze klapten nog harder met de wieken en vlogen van den muur naar de kast en verder .... 't Werd tijd, dat er een eind aan kwam! Gelukkig, daar was Mama en met haar de dokter; deze liet niet met zich spotten en scheen t meer bij de hand gehad te hebben in minder dan geen tijd had hij de beide onrust-stooksters in zijn macht en de vier vleugels in een hand nemende, gaf hij ze over aan Rika die de kamer verliet. Hanneman en zus volgden; Taco was intusschen weer in zijn bedje getuimeld en alles was weer in orde.
Alleen Miesje had, door 't leven, erge hoofdpijn gekregen.
De dokter bekeek de tongen, voelde de polzen.... "Hm, op 'toogenblik is er niets .... alleen wat onrustig - vooral 't meisje - een kleine temperatuursverhooging .... en jij vent - je blijft er rustio«onder - geen drijfjachten meer in de kamer. "Ergens pijn?"
"Een beetje in mijn keel, dokter, maar dat is van 't lachen".
"Zoo .... een vreemd verschijnsel, laat eens kijken; Mevrouw, heeft u ook een lepel - dank u .... zoo"....
"Is 't iets dokter?"
"Ik weet 't niet, mevrouw, de keel is wel wat

[33:]

gezwollen en ziet erg rood - 't kan zijn dat de «amandelen eenvoudig wat opgezet zijn. Ik zal iets opschrijven om mee te gorgelen. Legt u van avond om een uur of zeven den thermometer eens aan bij allebei en mocht u dan een merkbare temperatuurs-verhooging zien, laat u me dan roepen".
En 's avonds hadden beide kinderen een felle koorts, ook zonder thermometer zou ze dat geweten hebben. En de keeltjes brandden als vuur ....
O! de angst van dien nacht!-de dokter was terug gekomen en had de kleine patienten nauwkeurig onderzocht.
"Toch geen mazelen of roodvonk?"vroeg 't moedertje angstig.
"Neen, mevrouw - geen quaestie van, 't is meer bepaald een keelaandoening, op 't oogenblik niet meer dan een gewone angine, niets om ongerust over te zijn, maar u moet vooral deze twee isoleeren, de kleintjes mogen hier niet meer komen".
"Zal ik ze in mijn kamer laten slapen-dokter, en ik hier of zal ik Taco en Miesje bij mij nemen?".
"Dat zou ik niet doen, mevrouw, de twee jongsten moeten niet meer op deze kamer komen."
"Is 't zoo erg, dokter?"- haar vraag eindigde met een snik.
"Foei, mevrouwtje, flink zijn - er is nog niets.

[34:]

"Ik kom morgen ochtend vroeg terug en als u wilt, kunt u er iemand bijnemen, maar werkelijk, u behoeft u nu nog niet ongerust te maken".
O! waarom drukte hij zoo op dat nu?
"Flink zijn"- had de dokter gezegd. Maar zag hij dan niet - dat elke zenuw in haar trilde, elke spier als verlamd was? Weer kwam dat voorgevoel - weer zag ze al die cijfers in de courant o! 't was niet om uit te houden.
Flink zijn — handelen, niet denken. De kleintjes boven met Rika, dat was beter en zij bij de zieken.
Slapen deed ze niet dien nacht .... maar dat was ook niet noodig .... moe was ze niet!... alleen maar angstig.
Ze wist wat komen zou ze had 't al zoo lang zien naderen .... 't onheil - dat haar schatjes Henk's kinderen, bedreigde. En toen de dokter den volgenden dag - na zijn onderzoek, aarzelde zei ze - met een ijzige kalmte: "'t Is diphtherie, dokter, niet waar? ik wist 't."
"Heeft u 't dan meer bijgewoond?"
Daarin lag de bevestiging van 't wreede vonnis, dat er over haar lievelingen geveld werd.
Yol ontzetting klemde ze zich aan zijn arm: "Dus is 't waar - bedroog mijn voorgevoel mij niet? o! God:....
"Kom, mevrouwtje 't is zoo erg niet, ik vrees ook, dat 't diphtherie is, maar de aange-

[35:]

«taste plek is nog zeer klein, er is alle kans op een gunstig verloop".
"Wat gaat u doen, dokter?"
"Wel - mevrouw, met den tijd meegaan, gebruik «maken van de ontdekkingen van mijn collega's in de laboratoria. Ik zal dadelijk naar 't gasthuis gaan en wat heilserum vragen. Van middag spuit ik ze even in en van avond neemt de koorts af-dat zult u zien".
De toon van den dokter klonk opgewekt en toch was 't een hartelijke man en kende hij Mary sinds jaren - 't was dus geen onverschilligheid, maar hij scheen werkelijk de ziekte gunstig in te zien.
Mary had als in een droom geluisterd. "Wat wilt u doen?"vroeg ze nogmaals.
"De kinderen een onderhuidsche inspuiting geven met heilserum".
Ze gaf een gil en verbleekte ....
"Daar behoeft u zoo niet voor te schrikken, "het is niets - even een kleine piqtire als bij een morphine-injectie, 't doet eventjes pijn, niet meer dan een speldenprik en de uitwerking is inderdaad verrassend."
Ze kreunde als van physieke pijn.
"Maar, mevrouw, er is niets om bang voor te zijn."
"Dokter".... eindelijk kon ze spreken: "ik ben

[36:]

"ook niet bang, in 't minst niet, maar weet u, mijn man is zoo vreeselijk tegen al die dingen. Ik heb hem heilig moeten beloven - dat ik geen «proefnemingen op de kinderen zou laten doen"... en ze vertelde hem, wat Hendrik er vroeger over gezegd en onlangs ook geschreven had.
De dokter keek ernstig: "Jongens, dat is een gek geval - ik voor mij zou geen seconde aarzelen maar ja - 't is nog een proef - we hebben uitstekende resultaten verkregen - dat is waar .... maar .... we hebben er ook patienten mee verloren en als meneer er zoo tegen is, dan zullen we maar onze toevlucht nemen tot ijzerchloride en chinine evenals vroeger. We zijn er gauw bij - 't is in lichten graad — dus"... Toch stelde de dokter 's avonds een consult voor, 't was voorzichtiger.
Mary was met haar schoonmoeder in haar slaapvertrek - de beide geneesheeren waren in de ziekenkamer.
O! hoe eindeloos scheen hun conferentie. Daar ging de deur open .... och! waarom kwamen ze dan niet gauwer? ....
"Ja, dokter?";....
"Kalm, mevrouw - kalm - u moet u niet zoo «zenuwachtig maken".
"Nee, ik ben kalm .... heusch".
De doktoren glimlachten - - even maar - heel even.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina