Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
V.
Den volgenden middag was Fernand bij zijn moeder terug, zij was innig verheugd hem weder te zien en hij scheen het ook; maar er was iets in zijn hart, dat hij zijn moeder nog niet openbaren wilde. Als hij die teederheid van haar zag, die hem tot nu toe genoeg was geweest, dan begon hij te twijfelen, of het wel zoo zeker was dat Théo tusschen hen op den duur zou passen, of die twee vrouwen met hare zelfde gebreken en hoedanigheden wel altijd in harmonie konden leven, of zij elkander verstaan, verdragen, beminnen zouden. En hij moest de band zijn die haar aaneen hechtte, hij die beiden zoo innig liefhad, die zonder dat tweetal zich verbeeldde niet te kunnen leren. "Ik zal mama vandaag nog niets er van zeggen," dacht Fernand, "als we onder weg zijn of in Leeuwenburgh, dan is het tijde genoeg." Hij verhaalde alleen dat hij in Ems een Hollandsche familie had aangetroffen, dat Nora en haar Indische zuster er ook bij waren, maar den naam Van Vaerne noemde hij niet. Dien avond, toen de zon aan het ondergaan was, zaten beiden op het balkon. De laatste stralen wierpen roode tinten op de bergen en de dorpjes aan hun voet en ontstaken brandende lichten in de ramen der villa's en landhoeven aan den overkant, de Rijn blonk als gesmolten goud; wolken, die hier en daar door de blauwe lucht verspreid dreven, schenen rozenroode, violette of zeegroene kleuren aan te nemen, de rook uit de landelijke huizen steeg zacht krullend naar boven en bleef een poos over het landschap zweven, als ware zij ook een wolk. Moeder en zoon zaten naast elkander, zij op een hoogen leuningstoel, hij op een laag tabouret, met het hoofd tegen haar arm geleund; zij spraken over het verleden, de schoone kinderjaren, den tijd van zijn jongelingschap, die reeds zoo ver voorbij scheen, en 't was of beiden een voorgevoel hadden dat dit de laatste dag vol kalm geluk voor hen beiden was. Een genotvol en toch weemoedig bewustzijn drukte hen neer: later zou het hun duidelijk worden, dat dit een waarschuwing was voor de stormen die in aantocht waren. Fernands geest was niet geheel en al waar zijn lichaam zich bevond, maar toch op dit oogenblik behoorde hij meer aan zijne moeder dan aan Theodore. De zon, verdween en de goudglans, die alles verguldde, smolt weg, de wolken werden hoe langer hoe grauwer en de lucht donkerder en donkerder als een zee zonder bodem. Mevrouw Van Leeuwenburgh zuchtte: "Zoo is het leven, wanneer het geluk ons verlaat." "Maar ons verlaat het niet, liefste mama, integendeel!" en hij had
[153:]
zijn bekentenis op de lippen, maar er kwamen anderen op het balkon. "Gij zit daar als Monica en Augustinus op de gravure van Ary Scheffer," zeide een hunner kennissen. Zij glimlachten beiden en Fernand antwoordde lachend: "God geve, dat mijn mama de rol van Monica niet tegenover mij behoeft aan te nemen." Het gesprek verviel in de algemeenheden en de gelegenheid om alles te bekennen deed zich dien avond niet meer voor. Daags daarna stond Fernand juist dicht bij de vestibule toen een onbekende stem zijn oor trof. "Mevrouw Van Leeuwenburgh," hoorde hij in het Duitsch tegen den portier zeggen. In een oogwenk was hij naderbij gekomen en stond tegenover Theodore en Nora. "Theo... Nora, wat 'n verrassing!" "Ha, mijnheer Van Leeuwenburgh! Is u niet verwonderd ons hier te zien? Wijt het die kinderachtige Nora; dat ongelukkige kind vergaat op de oevers van den Lahn van heimwee naar haar gezellig interieur, en daar toevallig onze vrienden vandaag naar Bonn vertrokken, heb ik besloten mijn zusje te vergezellen om haar aan de hoede van uw mama toe te vertrouwen. " "Kom binnen! Ik zal haar waarschuwen." Hij liet ze in een privé salon treden en vloog te trappen op naar de kamer zijner moeder. Mevrouw Van Leeuwenburgh was met Emilie aan het pakken harer koffers; ten minste zoo moest het heeten. Emilie deed alles en zij vergenoegde zich alleen eenige kleinigheden bijeen te zoeken. "Mijn hemel, wat is er toch?" vroeg zij verschrikt, toen Fernand geagiteerd binnen kwam stuiven. "Och mama, zend Emilie weg, ik moet u even alleen spreken." Bij deze niet zeer vleiende aanmaning, wierp Emilie diep beleedigd het goed dat zij in de hand hield, neer en ging, fier in hare gekwetste waardigheid, de kamer uit. "Mama," stamelde Fernand, "u herinnert zich nog dat meisje... waarvan ik u verhaald heb... dat ik op Batavia heb ontmoet. Zij was toen geëngageerd en ze is Nora's zuster, ik heb ze in Ems aangetroffen en nu zijn ze beiden hier!" Mevrouw Van Leeuwenburgh ried alles nog vóór hij uitgesproken had; 't was eindelijk gekomen wat zij zoolang gevreesd had, en 't zou geen hersenschim blijken zooals vroeger met Nora; 't was gebeurd, er stond reeds iemand tusschen haar en Fernand; om harentwille had hij tegenover zijn moeder geveinsd en gezwegen. "O, Fernand," sprak zij verwijtend, "dat je tegenover mij zoo hebt kunnen huichelen. Dat had ik niet verdiend." "Och, vergeef mij, mama; ik had u gisteravond alles willen
[154:]
zeggen, maar toen kwamen die vreemden en ik had geen gelegenheid meer. Och, mama, ontvang haar goed; zij is zoo'n engel." "En is zij je nagereisd?" "Neen, mama, zij is me niet nagereisd, zij wil Nora, die teruggaat naar huis, aan uw zorg toevertrouwen. Lieve mama, ik heb verkeerd gehandeld, maar wreek het niet op haar, zij verdient het niet, zij is zoo mooi, zoo goed. . . . " "Ja, ik weet dat alles! Zoo zijn ze allen en altijd op wie men verliefd is, en hoe heet dat wonder?" Fernand was gegriefd; neen, aan zulk een toon had zijn tedere moeder hem niet gewend en hij voelde dat de bescherming van Théo geheel op hem rustte. "Maar ik heb u haar naam toch zeker reeds genoemd?" "Nog nooit; zulk een vertrouwen ben ik niet waardig." "Theodore van Vaerne immers." "Van Vaerne, dat ontbrak er nog maar aan. Nu, je brandt van verlangen naar je uitverkorene te gaan. Ik weerhoud je niet." "En komt u dan ook spoedig?" "Wil je dat ik in dit huistoilet mijn opwachting maak bij die prinses? Ga naar beneden, ze zal mijn gezelschap wel kunnen missen, als jij er voorloopig zijt." Onthutst en in alles behalve aangename stemming keerde Fernand naar de dames terug, maar hij droeg er zorg voor dat men niets zou opmerken van zijn teleurstelling; alleen Nora zag de wolk op zijn voorhoofd. Haar hart klopte angstig want zij voorzag zware stormen, die de twee wezens, welke zij zoo innig liefhad, bedreigden. Na een half uur kwam mevrouw binnen, statig, deftig, hoogst beleefd, maar als ijs zoo koud, Theodore gevoelde zich niet op haar gemak, en was hierdoor meer geërgerd dan door de koele houding van Fernand's moeder. Zij ontving de meisjes alsof deze eene beleefdheidsvisite kwamen brengen, en niet als reizigsters, die een paar uur in den spoortrein hadden gezeten en behoefte hadden aan eenige verfrissching. Nora echter mocht thans een sympathieken handdruk ontvangen. "Met alle genoegen zal ik u bij uw mama terugbrengen," zeide ze haar, nergens kunnen jonge meisjes beter zijn, en dat ge niet alleen wilt reizen, prijs ik zeer in u; ik vind niets meer ongepast voor dames van uw leeftijd dan alleen door de wereld te zwerven." Théo voelde die steken en werd er door gekwetst; zij begreep, dat mevrouw Van Leeuwenburgh geen hoog denkbeeld van haar koesterde, dat haar uiterlijk niet den minsten indruk maakte op die trotsche vrouw, zelfs viel het haar eens op, dat zij met blikken van minachting haar van het hoofd tot de voeten opnam. Fernand trachtte het gesprek te doen vlotten, maar vergeefs; het bleef zich bepalen tot alledaagsche onderwerpen en zooals het meer gaat, wanneer eenige persoon, door dezelfde on
[155:]
uitgesproken ernstige zaak beziggehouden, er niet over spreken kunnen en zich toch beijveren nog belang te stellen in het weer, de fraaie natuur, de keuze der hotels, enz, hun geest dwaalde telkens af en het gesprek werd onderbroken. Nadat deze onaangename samenkomst een twintigtal minuten had geduurd, stond Theodore op en zeide dat zij naar 't station moest gaan om nog dezen avond in Ems terug te kunnen zijn. Haar bedoeling was eigenlijk geweest den nacht hier door te brengen, kennis te maken met Fernand's moeder en misschien reeds, zoo hij er op aandrong, hem haar jawoord te geven. Nu liep alles anders dan zij zich voorgesteld had, en zij besloot een fieren terugtocht te maken. Het afscheid was zeer ceremonieel en onberispelijk, Théo kon niet klagen dat men haar onbeleefd behandeld had, maar toch was zij beleedigd. Fernand en Nora brachten haar naar het station; zij sprak niets, doch hare gedachten kookten des te meer. Bij het afscheid nemen sprak zij koel: "Mijnheer Van Leeuwenburgh! ik hoop dat u niet meer aandringen zal op het beantwoorden van eenige vragen, die u mij gesteld heeft, u begrijpt dat er niets tusschen ons kan bestaan." "Waarom niet?" vroeg hij levendig, "Ik ben te kort gekomen aan eerbied jegens mijne moeder en daarom was zij koel tegen u, maar wat zou zij anders u kunnen verwijten?" Théo glimlachte spottend. "Vaarwel, mijnheer! Vaarwel, lieve, beste Nora, omhels mama duizend keer en zeg dat ik dezen zomer niet bij haar kom. 't Zal dus wel een afscheid zijn auf ewig voor ons," voegde zij Fernand toe. "Neen!" riep hij onstuimig, "neen!" Zij stak hem de hand toe en wendde het gelaat af. "'t Was een schoone droom," lispelde zo, "het geluk zal voor mij wel een woord blijven." Zij stapte in den waggon, na Nora hartelijk te hebben omhelsd, dook diep in de kussens en zag niet meer naar het tweetal om. Zoodra de trein in beweging was maakte zij haar plannen; zij was verbitterd op mevrouw Van Leeuwenburgh, want deze had haar vernederd en dat had niemand, behalve haar grootmoeder, ooit gedaan: zij wilde zich wreken en meende het middel daartoe in de hand te hebben. Tegen haar wilde zij strijden om Fernand's liefde; hij had haar immers zelf verzocht geen misbruik te maken van haar invloed op hem; deze moest dus wel groot zijn. "'t Is een strijd op leven en dood," sprak zij in zichzelf, "we zullen eens zien, trotsche mevrouw, wie van ons beiden den meesten invloed heeft. U, die hem altijd aan u vastgeklonken hebt, of ik, die hem nog geen twintig malen heb ontmoet."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina