Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
VI.
Mevrouw Van Leeuwenburgh was niet zeer tevreden over de wijze, waarop zij zich gedragen had en vroeg zich met onrust af; hoe Fernand voortaan zou handelen; bij was den geheelen avond stil en koel tegenover haar, maakte alleen een groote wandeling en toen hij 's avonds haar en Nora "goeden nacht" zeide, kwam hij haar niet omhelzen. "Dat is het begin," dacht zij met ontzetting, "mijn God! wat een strijd wacht mij nu! In elk geval verlies ik, want die andere, met haar jeugd, schoonheid en geest, heeft een onuitwischbaren indruk op zijn hart gemaakt. Dat zij juist de kleindochter moest zijn van de vrouw, die mij rampzalig maakte, o waarom heb ik hem niet aan Nora verbonden, toen het nog tijd was, toen hij mij nog geheel toebehoorde." Zij had het raam open geworpen en staarde naar buiten in den helderen nacht. Wat had zij gisteren dit tooneel nog schoon gevonden, toen haar zoon aan hare zijde zat, toen hij nog maar één hart, één ziel met haar scheen en toch had hij toen reeds een geheim voor haar, toch was zijn geest reeds vervuld met het schepsel, dat zij baatte. Snikkend liet zij haar hoofd in de handen vallen. "Mijn God, mijn God!" klaagde zij, "heb ik dat verdiend? Ik heb mijn zoon alleen, zonder eenigen steun, opgevoed. Ik heb van hem een man gemaakt, een rechtschapen, goed man. Voor hem heb ik een eenzaam leven geleid, een edele liefde versmaad en nu staat een andere reeds hooger in zijn hart aangeschreven dan ik. Heb ik mijn plicht dan niet gedaan als echtgenoot en moeder? Waaraan moest ik dat verdienen, wat ik jarenlang vreesde en bestreed? 't Is de gewone loop van zaken, zal men zeggen, maar had ik niet verdiend dat deze voor mij anders zou worden?" "Ik zal strijden," sprak zij en richtte zich fier op, "alles is nog niet verloren; en tot geen prijs mag Fernand weten, dat elke schoondochter mij reeds bij voorbaat hatelijk is!" Den volgenden morgen was zij vriendelijk en zacht jegens hem: men vertrok naar Holland; 't was Fernand onmogelijk koel te blijven, maar zijn besluit stond vast: "Théo zal de mijne worden!" In Leeuwenburgh aangekomen, sprak zij nog altijd niets van het voorgevallene, maar 's avonds riep zij hem op haar kamer. "Fernand!" zeide zij ernstig, "ik heb je te goed opgevoed, dan dat ik je van ondankbaarheid zou durven verdenken. Tot nu toe is mijn wil de uwe, en uw wil de mijne geweest. Zoo onverstandig ben ik niet van je te verlangen, dat je altijd genoegen zult nemen met een leven dat mij hoogst gelukkig maakt, maar u niet voldoende kan wezen. Je zijt mijn eenige schat op aarde,
[157:]
het eenige, dat mij te beminnen overblijft; je weet, dat ik veel voor u gedaan heb, maar alles weet je nog niet. Hoe weinig vreugde, hoeveel smart ik verdroeg, is u onbekend, al het geluk, dat ik nog mocht ondervinden, heb ik te danken gehad aan u, maar je vermoedt niet wat ik vóór dien tijd geleden heb, en weet je aan wie ik jaren vol smart en vernedering te danken had? Aan de grootmoeder van het meisje dat je bemint; zij is je nicht in een verren graad, wel is waar, maar een blik in hare oogen heeft mij genoeg geleerd, dat, al is zij de dochter van mevrouw Van Noorden, zij niet als Nora leefde onder den invloed dier goede vrouw; zij heeft geen godsdienst, geen karakter, ze is een volleerde coquette..." "O neen, mama, hoe kan u dat beweren, gij die haar niet kent? 't Is waar, zij heeft een slechte opvoeding ontvangen, maar wat een goed hart heeft zij toch! en niemand is er, die beter inziet, wat haar ontbreekt dan zij zelf. U moest haar eens hooren, welke goeden aard zij heeft, en onder uw leiding, wat voor een vrouw zou zij kunnen worden! Maar u heeft haar van u afgestooten, haar ongehoord veroordeeld en toch zij is mij zoo onuitsprekelijk lief! Mama, u mag mij niet ongelukkig maken, u heeft geen grondige reden om mij dit huwelijk te verbieden; laat mij haar een schemering van hoop geven." "Fernand, ik ken beter de wereld dan jij en ik zie meer in, dat het meisje een listige coquette is, die met je speelt, maar ik wil toegeven, dat zij het niet is, ik wil aannemen, dat zij zich dicht bij de volmaaktheid bevindt en toch herhaal ik 't je, een huwelijk tusschen je beiden is onmogelijk." "En waarom? Toen ik eens even dacht aan Nora, wat hebt u toen gezegd? Nora staat te ver beneden je en Théo heeft alles wat Nora ontbreekt, zij is de vrouw, die mij het meest herinnert aan mijn liefste mama." "Ach, Fernand, die liefste mama staat nu ver in je hart achteruitgeschoven, dat is 's werelds loop; laat ons niet over Théo 's betere of slechtere hoedanigheden redetwisten. Een ding spijt me slechts dat ik Nora niet eerder gekend heb; zij is de eenige aan wie ik de toekomst van mijn zoon gerust zou durven toevertrouwen. Théo, zonder nog te spreken van haar uiterlijk, dat mij geen vertrouwen inboezemt, kan ik niet als mijn dochter begroeten, want aan hare familie heb ik de ongelukkigste jaren van mijn leven te danken." Zij ging naar haar secretaire, opende die en haalde er een cahier uit. "Fernand," ging zij op plechtigen toon voort, "ik heb je nooit geleerd je vader te minachten. Zijn herinnering heb ik je steeds laten eerbiedigen. Wat hij mij deed lijden heb ik hem sinds lang vergeven; het was mijn schuld immers, ik had hem niet moeten trouwen, hem dien ik niet beminde, maar zij, die mij tot dien stap dwong, had grootere schuld, en Fernand, hij heeft
[158:]
mij een zoon geschonken, die het geluk van mijn leven is geworden,die mij al dat lijden heeft vergoed. Daarom denk ik niet meer aan hetgeen hij misdeed; de grootste schuld van mijn rampzalig huwelijk komt op Theodore's grootmoeder." "Maar, lieve mama, kan zij het dan verhelpen?" "Lees slechts, lees! Een opoffering voor je moeder zal toch niet te veel zijn. Zij heeft ook eens gestaan tusschen haar liefde en u; om uwentwille heb ik mijn geluk en dat van een ander vertreden; Fernand, heb ik dan geen recht om van u ook iets te vragen?" Zij zag hem aan met hare groote oogen, die nu een smeekende uitdrukking hadden, en vouwde de handen, die op hare knieën lagen, te zamen; hij werd verteederd door haar stem; die sedert dat hij bewustzijn van het leven bezat, hem steeds als een zoete muziek in de ooren had geklonken. Hij omhelsde haar en liet haar hoofd aan zijn hart rusten, als op dien avond toen hij als kind beloofd had niemand op aarde meer te zullen beminnen dan haar. "Lieve mama, je vreest maar één ding: dat ik ooit vergeten zal, wat ik u te danken heb; neen, neen, u zal de eerste altijd zijn in mijn hart; maar, me dunkt dat ons geluk volmaakter zou wezen als er iemand met mij u kon liefhebben en vereeren; o mama, geloof mij toch, Théo is mij dierbaar, maar u is mij duizendmaal liever. Ik wil echter lezen wat u mij gegeven heeft en als ik kan, dan zal ik die liefde uit mijn hart rukken." "Je kunt het," hernam zij vurig, "ik heb het ook gedaan. Willen is kunnen, dat weet je reeds sedert uw kinderjaren; als ik eenige belooning verdien voor mijn liefde en zorg, dan kan je mij die thans geven!" "Ik zal het beproeven; maar nogmaals, weest overtuigd, dat, al ben ik ook Theodore's echtgenoot, mijn liefde jegens u nimmer verflauwen zal; mijn hart is zoo klein niet, dat het geen twee liefden zou kunnen bevatten." "Ga naar je kamer, Fernand! lees daar dit boekje, en kom mij zeggen wat je besluit is." Haar stem klonk schier onhoorbaar door de diepe ontroering, waarmede zij deze woorden uitsprak; nogmaals kuste Fernand haar op het gloeiende voorhoofd en ging naar zijn eigene kamer; hij voelde zich afgemat door al de tegenstrijdige gedachten, die in zijn geest opkwamen, maar toch zette hij zich dadelijk aan het lezen van het manuscript zijner moeder.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina