doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XXIV. (=23)

Die Mutterliebe, sieh, das ist der Pflichtheil
Von Liebesglück, den jeder Creatur
Auswirft die kargende Natur - der Rest
Ist Schein und Trug…
R. HAMERLING.

De bladeren, nu geel getint, brengen hun afscheidslied, 't is niet meer het zacht, wellicht slechts voor insekt of vogel hoorbaar, gefluister, dat het openbarsten der eerste bloemknoppen vergezelt, 't is niet meer dat suizen het welk in zoelen avondstonden den wandelaar als op de maat eener zoete muziek naar het rijk der droomen voert, 't is niet het ruischen van de morgenkoelte dat

[245:]

van maanlichtglans en flisschen dauw verhaalt, 't is de laatste groet van de bladeren, hun stervenszucht, als ze worden losgerukt van de takl,en en weggescheurd van hun verheven plaats, terwijl ze tevergeefs beproeven zich op te houden in de lucht, die gister nog zoo vriendelijk op hen neerzag.
Arme bladeren, maar meer nog arme bloemen, die de liefelijke zomerzon niet meer beschijnt; weg zijn uw geuren en tinten, immers, de zon roofde ze tegelijk met haar verkwikkende tegenwoordigheid, veroordeelde u om door najaarsstorm en hagelslag geteisterd, het vreugdeloos bestaan voort te sleepen, tot een strenge nachtvorst zich ontfermen wil over u!
Arme bloemen! gij zijt als de sterveling, die zijn God, zijn ideaal, zijn levensdoel verloren heeft; zoolang hij daarnaar kon opzien, daaraan gelooven, had het landschap zijn rooskleurige tint, de hemel zijn blauw voor hem, bood de doornige levensweg nog vreugde en rustoorden aan thans! achter hem ligt een dal vol raadselen en vragen, vóór grijnst hem een barre woestijn aan; aan zijn voeten ziet hij de menschen wemelen en ze zijn hem niets meer dan de werktuigen van een blind noodlot, de domme krachten, waardoor het wereldstelsel in beweging blijft; als de bloemen is hij verlaten door zijn zon, door datgene, wat hem levenslust en levensmoed gaf, wat aan de woestijn water, aan het menschdom een hoogere bestemming schonk.
Stil en kalm, bijna beweegloos, het bleeke gezichtje met de groote blauwe oogen naar de straat gewend, het hoofd rustend tegen de leuning van haar fauteuil en de fijne witte handjes in den schoot gevouwen, ziet Florence bloemen en bladeren wegvagen door den najaarsstorm en groote tranen verduisteren haar blik - want ook voor haar heeft de zomerzon opgehouden te schijnen, ook voor haar zijn najaarsstormen gekomen, ook zij heeft haar blos en vroolijke scherts en blijden levenslust verloren, nu haar

[245:]

de koesterende stralen van geluk en liefde niet meer beschijnen.
Aan haar voeten ligt een groote hond, de kefachtige Bello, die reeds zoo dikwerf Stikkels rust verstoorde; graaf Deltrès had hem achtergelaten, toen hij zoo plotseling heenging, en op zekeren morgen was Twint met het dier bij Florence gekomen en had haar gevraagd of zij wellicht ook Hugo's hond wilde houden.
Twint had het zoo maar terloops gevraagd, maar toch had hij zijn hoofd zeer diep over Bello heengebogen, toen Florence hem had aangezien met dien blik, toen ze hem had bedankt met dien handdruk. Bello is eigenlijk veel te groot voor een dameshondje en veel te druk voor mevrouw Van Slooten's rustig huishoudentje - maar het is Florence zoo goed haar hoofd ter ruste te leggen op zijn trouwen kop, te staren in die groote verstandige oogen en hem te verhalen van zijn meester, dat ze hem voor zeer veel niet had willen afstaan.
"Florence, wilt ge nu niet achter komen? de koffie staat klaar."
"Mamalief ja, ik kom dadelijk! Maar de diligence is nog niet aangekomen, mama," zegt het meisje met iets dat naar een blos gelijkt op de marmerwittewang; "de weg schijnt door al dien regen slecht te zijn, ten minste het scheelt nu reeds tien minuten!"
"Ge wilt dan zeker nog even wachten, lieve?"
"Ja, eventjes nog, als het ten minste niet al te lastig is, moe!"
Met een diepen zucht en een bezorgden blik op haar kind, verlaat mevrouw Van Slooten het vertrek, terwijI Florence verlangend naar buiten staart.
En ja, daar klinkt de posthoorn; het logge gevaarte, door drie magere paarden getrokken, rolt voorbij en Florence's gezichtje verdwijnt van voor het venster.
"Niets, Bello," zucht ze, "niets! Geduld maar, Bello, eens zal hij er wel mee komen - we moeten niet al te

[246:]

haastig zijn! Eens zal je meester het toch wel begrijpen, niet waar Bello, dat zijn Florence hem liefhad...; veel liever, dan hij ooit heeft geweten!"
't Is middag. Florence zit op het oude plekje voor het venster als te voren, de handen in den schoot gevouwen en het bleek gezichtje naar de straat gewend.
"Dat waren moeielijke études, die ge daar straks speeldet, Flore."
"Ja mama, vingeroefeningen."
"Gij aan de vingeroefeningen? Wel, dat is iets buitengewoons voor mijn ongeduldig klein meisje."
"Herinnert ge u niet, mama, hoe hij zeide, dat het zoo jammer was, ik mij niet wat meer geoefend had op de piano daar ik bij een geregeld en degelijk onderwijs het vrij wat verder had kunnen brengen."
"Ja lieve," en weer onderdrukt de moeder een zucht.
"Nu, ik wil zoo hard en met zooveel ernst gaan studeeren, dat hij bij zijn terugkomst verbaasd zal staan over mijn vorderingen. Ik zal zijn lievelingsair uit den Fidelio, - u weet wel, wat ik bedoel -- beproeven te leeren; hij zal daar erg mee ingenomen zijn; denkt u niet?"
Mevrouw Van Slooten blijft het antwoord schuldig, daar ze juist is opgestaan, om van het boekenrekje een fraai gebonden werk, te krijgen en ze vraagt nu: "Zouden we niet wat lezen, Flore?"
"Liever niet, moe! 't Is zoo vermoeiend met dien fijnen druk."
"Maar als ik u dan eens wat voorlas?"
"Als u dat doen woudt maar ik weet volstrekt niet meer, waar ik gister gebleven ben!"
"Herinnert ge er u niets van? Nu, dan zullen we maar bij dit hoofdstuk beginnen." Mevrouw Van Slooten leest, met een stem zoo welluidend, zoo helder en kalm, dat het scheen alsof nog nimmer een wanklank over de lippen was gekomen, alsof de borst, waaruit die stem voortkwam, geen andere gewaarwvordingen kende dan vrede en rust.

[247:]

En toch, in die borst was reeds menige strijd gestreden en zelfs op dit oogenblik klopte het moederhart bang en pijnlijk, als ze soms over het boek heen zag naar dat bleeke afgematte gezichtje tegenover haar, Maar zij, die veel geleden hebben, maken geen grooten ophef van hun vrees en strijd, en mevrouw Van Slooten wist stem en blik en houding te beheerschen, en kon de tranen terugdringen en glimlachen met den dolk in haar boezem, zooals slechts moeders dit kunnen, wanneer de rust en het geluk van haar kind zulks eischt.
"Mama, de brievenbesteller!"
Met dien kreet verbreekt Florence plotseling de lectuur, en mevrouw sluit het boek terwijl het meisje met ingehouden adem, de komst te gemoet ziet van de meid, die haar een brief in rose couvert overreikt. Zij beziet haastig het adres en leunt dan weer lusteloos in haar stoel achterover. "Maar Van Ellen!" zucht ze.
"Wilt ge toch den brief niet eerst lezen, kind?"' vraagt mevrouw.
"Neen, liever van avond. O, 't Is al weer zoo'n teleurstelling, mama!"
"Maar foei, mijn lieve. Florence, gij zoo onverschillig voor uwe vriendinnen; wie had dat ooit van u kunnen denken?"
"Ja, wie had dat ooit kunnen denken?" herhaalt het meisje, lusteloos het couvert verscheurend. "Maar - toen ik pas van school kwam… toen was alles nog zoo geheel anders, toen was ik nog zoo gelukkig! O Mama, waarom kan men toch niet altijd gelooven, zooals men in den beginne doet....?"
Mevrouw Van SIoten neemt den, nog steeds ongeopenden, brief van 's meisjes schoot en Florence's gelaat heldert op, als zij den inhoud daarvan verneemt; het was dan ook een zeer lieve, een zeer gelukkige brief. Ellen Palmers meldde haar verloving met een engelsch predikant, niet rijk, niet aanzienlijk, maar dien ze innig

[248:]

liefhad; dat bleek uit haar geheele schrijven over hem.
Zij noodigde haar oude schoolvriendin uit om tot haar te komen, liefst ter bijwoning van haar huwelijk, dat reeds over eenige maanden zou plaats vinden; mocht ze echter daartoe geen lust gevoelen dan zou ze, zoowel vóór als na het trouwen, haar een altijd welkome en dierbare gast zijn.
"Nu, Flore, wat zegt ge nu van zulke goede tijdingen?"
"Die lieve Ellen! Ik hoop dat ze recht gelukkig zal zijn met haar William! Maar - u hebt iets overgeslagen mama! Er staat stellig nog iets in. Ellen zal mij geen brief zenden, waarin zelfs zijn naam niet wordt genoemd." Mevrouw leest het postscriptum: "Mijnheer Deltrès is zeker reeds teruggekeerd van zijn plotselinge reis. Zeg hem uit mijn naam, dat ik hem zeer onverstandig vind, van ook maar éen oogenblik te twijfelen aan iemand als mijn lieve vriendin, maar dat ik hem zijn dwaasheid wellicht nog zal vergeven als hij een goed, trouw echtgenoot voor u wordt."
"Ziet ge wel, mama, dat Ellen, die toch zoo'n verstandig meisje is, ook gelooft aan zijn terugkomst? Welk een lieve, hartelijke brief!"
"En ge waart straks nog wel zoo onverschillig voor haar! Dat was immers niet goed van u, kind!"
Er volgt een langdurige stilte. Florence zit met gesloten oogen, schijnbaar in gedachten verdiept; eensklaps verft een donkere blos haar gelaat.
"Mama," zegt ze op fluisterenden toon, "wat is het gelukkig, dat Ellen hier zoo ver van daan woont- anders had ze ook misschien van dat alles gehoord en - als ze het wist" - hier wordt haar stern bijna onhoorbaar - "als ze wist hoe ik mij gecompromitteerd heb…"
Een wolk van diepe smart verduistert het gelaat der moeder. "Florence, mijn lieveling," vraagt ze smeekend "O, zeg toch zulke dingen niet..., spreek toch dat ha

[249:]

telijke woord niet uit als ge wist hoeveel pijn de gedachte aan zoo iets me reeds doet... ."
"Maar ze zeggen het toch, mama! Ze zeggen het en dan - dan lachen en spotten ze!"
Mevrouw Van Slooten breidt haar armen uit en Florence verbergt het gloeiend gelaat aan moeders borst.
"O Flore, liefste, liefste Flore! Waarom spreekt gij toch van dat alles? Laat hen lasteren en spotten - gij zijt en blijft immers toch mijn rein, onschuldig kind!.... Och, mijn lieveling, vergeet toch die ellendelingen, die u eerst hebben gevleid en gehuldigd, die u eerst boven alle andere hebben verheven, om u daarna des te dieper te grieven en te beleedigen, vergeet hen en denk slechts aan de vrienden, die u gebleven zijn! Is Estelia niet nog steeds een trouwe en liefhebbende vriendin voor u, toont Twint u niet duidelijk, dat hij niet slechts veel van u houdt, maar ooit u acht en eert? Komt mevrouw Soutens u niet dagelijks bezoeken en geeft zelfs Louise Verstaent u niet de duidelijkste bewijzen, dat ze niet u, maar haar man voor den schuldige houdt? En Flore is uw moeder niet bij u, zal zij u niet trouw blijven en liefhebben en gelooven tot het laatste toe? Mijn kind, mijn lieveling…" en met smartelijke teederheid sluit de arme moeder haar eenigste in de armen, "al verachtte en smaadde u de geheele wereld, al waart ge verstooten van alle menschen, wat deert het u, zoolang uw moeder nog in u gelooft zoolang uw moeder u nog liefheeft. . . ."
"Arme, lieve mama!"
"Neen, noem mij niet arm, kind, zoolang ik u bezit! Niet arm, zoolang ik uw dierbaar gezichtje zien mag, al staat het dan ook somtijds zoo droevig. Maar - O Florence! indien ik u missen moest kind! indien ook gij van mij moet heengaan..."
"Heengaan? Maar dat. zal niet gebeuren, moe! Hugo weet wel dat ik zelfs met hem niet gelukkig zou kunnen zijn zonder u…"

[250:]

"Zoo bedoel ik het niet, liefje! O, Flore, ge moet het zelve gevoelen, dat dit leven van wachten en verlangen uw gezondheid nadeelig is… Iedere post, iedere diligence, die u geen tijding van Deltrès brengt is een teleurstelling voor u! en ik, ik moet het aanzien hoe ge bleeker en zwakker wordt bij den dag, en ik kan niets doen, om die teleurstellingen te besparen, ik kan je de oude gezondheid, de oude levenslust niet teruggeven.. .."
"Mama, bid dat hij terugkeere! Misschien dat God beter naar een moeder hoort, dan naar een onverstandig kind!"
"Alsof ik dat niet deed, nacht en dag! Maar, Florence, wij, menschen, mogen ons lot niet zelf bepalen; er is een liefderijk Vader, die dat doet voor ons en Hij weet wat het best is; wij moeten ons schikken en onderwerpen aan zijn heiligen wil. Ge moogt u niet zoo gewillig overgeven aan die droevige lusteloosheid, waarin ge zijt vervallen sinds zijn vertrek, ge moet beproeven dat verlangen naar zijn terugkomst een weinig te beteugelen, om sterk en om om tevreden te zijn - ook zonder hem!"
"Ik kan niet, mama o u weet hetzelve, ik kan niet!"
"Och mijn kind, ik bid u, beproef het om mijnentwil! Beproef het om uw arme moeder; die nog slechts u bezit in deze wereld!"
"Ach, indien ik slechts kon! Hoe gaarne zou ik het doen voor u, mijn lief, trouw moedertje! Maar o! ik had hem zoo lief… en het was zoo vreeselijk... en al te veel op eens!"
"Neem nu Ellen's lieve uitnoodiging eens aan, kind! Ga naar Glasgow; ik wil gaarne met u medegaan, liefje! We zullen dan meteen een reisje door Schotland maken; de bergen beklimmen, de woning van uw geliefkoosden dichter eens bezoeken en ge zult daarin afleiding en verstrooiing vinden - en wellicht leeren vergeten."
"Vergeten Hugo vergeten? O, mama, ik bid u, schrei er niet om, wees niet boos op mij, omdat ik u

[251:]

zooveel verdriet moet aandoen - maar hem vergeten..., dat kan, neen, dat wil ik niet! Maaar ik wil beproeven om te reizen, mama, ik heb altijd verlangd Schotland te bezoeken - en daar ik nu meteen Ellen kan weerzien en die heerlijke bergen en rotsen beklimmen. . . ."
"Ge voelt er dus wel lust in, mijn liefje? O, dat zal een heerlijk reisje zijn! Ik heb met uw papa Schotland bezocht, toen wij twee jaar getrouwd waren, en ik ken er al de lieve plekjes en mooie punten. Wij zullen er een goede poos blijven, niet waar, en geheel verkwikt en opgevroolijkt weer thuis komen."
"Maar mama," roept Florence eensklaps, "als bij eens terugkwam in dien tijd?"
"Dat zou al zeer toevallig zijn, liefje," zegt mevrouw, teleurgesteld door die vraag.
"Maar a ls bij nu eens kvam - en onze deur gesloten vond?"
"Welnu, dan kan bij wachten op onze terugkomst - of schrijven."
"Neen, mama! dat kan hij niet! Als hij terugkomt, moet ik hier zijn, op mijn plaats aan het venster, dáár zal hij mij zoeken, dáár moet hij mij vinden."
"Dwaasheid, kind," zegt mevrouw nu streng, "gij moogt nu niet weer terugtrekken."
"Mama," smeekt het meisje angstig de hand harer moeder grijpend, "O, dwing mij niet! Want als hij kwam en mij hier niet vond, dan zouden ze hem weer ter zijde nemen, om hem allerlei dingen te zeggen.... mevrouw De Lerken, en Verstaent, en de heeren op de societeit - juist zooals ze toen gedaan hebben .,.. en hij zou het weer gelooven en o mama, ik. bid u, laat mij hier, laat mij op hem wachten! Ik kan het niet laten zelfs niet om uwentwil!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina