doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


[252:]

XXV. (=24)

Een open en bouwvallig huis heeft hij,
Die op den grond der volksgunst heeft gebouwd.
SHAKESPERE.

Gij en ik, lezer, wij bekommeren ons niet, of ten minste al zeer weinig, om hetgeen "de menschen" zeggen, ja, er komt een tijd, of er is een tijd geweest in ons leven, waarin het ons zelfs een soort van genot was, hun meening te trotseeren, en het aan de geheele wereld te toonen dat we boven hun gebabbel stonden; we glimlachten toen over deze of gene beschuldiging, we spotten met hetgeen men van ons zeide, we zagen uit de hoogte neer op die menschen, die ons zoo weinig begrepen, die ons zoozeer miskennen konden.
En toch - niettegenstaande ons minachtend schouderophalen, niettegenstaande onze hooghartige onverschilligheid, doet het pijn zich miskend te zien, kost het tranen, bittere tranen, zich het voorwerp van spot te weten; toch kookt en bruischt het in ons, als we den laaghartigen lasteraar zijn vuige taal hooren uitspreken en het niet in onze macht staat, hem ten toon te stellen in al zijn leugenachtigheid, toch trilt en jaagt ons de borst, als we het moeten aanzien, dat onze schoonste gedachten, onze edelste daden worden toegeschreven aan wenschen en drijfveeren, zoo laag, dat ze zelfs niet konden opkomen in ons gemoed.
En het doet ons goed - hoewel we het noch voor ons zelven, noch voor anderen zouden willen bekennen - als we bespeuren dat de openbare meening voor ons is, als we zien dat onze deugden worden gewaardeerd, onze talenten op prijs gesteld, als men ons achten genegen is.
Er zijn er ook, voor wie de, door het meerendeel zoo

[253:]

gevreesde openbare meening, haar schrik, haar waarde, ja zelfs haar bekoring geheel heeft verloren, maar - over het hoofd van dezulken is menig bange storm, zoo menig droeve ure heengegaan, dat we hun hunne ondervinding niet benijden kunnen.
Immers, om voor de openbare meening geheel onverschillig te worden, niet in schijn maar inderdaad - daarvoor moet men eenmaal hebben gestaan ten toppunt van eer en grootheid, om eensklops neer te slaan van zijn hoogte, en in dien val geen enkele behulpzame hand uitgestrekt, na dien val zich vertreden en bespot en gehoond hebben gezien door hen, die eertijds zich vrienden en vereerders en bewonderaars noemden.
Maar wat, wat is dan toeh die openbare meening, waarvoor we slechts ten koste van zoo veel onverschillig kunnen worden, die we zoozeer vreezen, die we van af onze kindsheid ontzien, vleien en hulde brengen, die we voortdurend offers brengen, offers dikwerf zoo zwaar?
Is het een oordeel van verstandigen over woorden en daden, die ze geheel doorgronden, geheel begrijpen kunnen; is het een vonnis, slechts geveld door rechters, die rijpelijk en ernstig nadachten, voor ze het verpletterend "schuldig" uitspraken; is het een goed- of afkeurend woord van dierbare lippen, een spottende scherts van mannen of vrouwen, die zoo spotten kunnen, omdat ze zelven nimmer iets belachelijks deden? Of hangt wellicht van hen op wier goede meening wij zoozeer gesteld zijn, dat we ons zelven geweld aandoen om die toch maar niet te verliezen, ons levensgeluk af?
O neen; het vonnis, dat de openbare meening velt, wordt meest uitgesproken door lippen die ons onbekend of ten minste onverschillig zijn; door menschen die geheel oppervlakkig oordeelen, door dwarshoofden of domkoppen - want de verstandigen oordeelen niet - die op ons lot niet den minsten invloed oefenen en, die ons niets kunnen geven dan hun opinie.

[254:]

En toch is de openbare meening zulk een machtig en somtijds ook nuttig en noodig heerscher, een heerscher die slechts kon geboren worden, die slechts voedsel vinden kon, in een dicht opeen wonende menschenmassa, in een maatschappij, waar jong en oud, aanzienlijk of gering, geëerd of veracht, zich het recht geeft om te oordeelen over den naaste, den naaste die dikwerf veel te hooge vlucht neemt, dan dat zij hem volgen of ook maar bewonderend nastaren konden, den naaste, die veel te groot, veel te edel is voor de bevatting van hun hart.
De openbare meening houdt wellicht terug van veel kwaads door de vrees, die ze inboezemt, maar helaas! ze is ook de booze geest, die menige goede daad belet, die edele opwellingen onderdrukt, geniën tot gewone menschen, gewone menschen tot slaven maakt; ze is de macht, die alle groote geesten tot verzet en wanhoop, maar dikwerf ook tot ellende gebracht heeft; zij is de booze geest; die den hooggestegen zoon den behoeftigen vader, den Christen zijn God, den staatsman zijn gevoelen verloochenen deed, die den huisvader tot groote verteringen brengt, die de vrouw tot rampzalige slavenketenen doemt!
En toch! wij allen, zelfs de verstandigsten onder ons kennen die vrees in meerdere of mindere maten, wij allen ontzien en bekommeren ons om die openbare meening, we offeren veel, al te veel dikwerf voor haar op, hoewel we weten hoe nietig haar oordeel, hoe onbeduidend haar vonnis menigmalen is, hoewel we weten dat golven en winden bestendiger zijn, dan die zoo vurig begeerde licht te verkrijgen en licht te verliezen volksgunst.
Dat de standvastigheid van de openbare meening niet grooter is dan die van golven en winden, dat ziet men dagelijks met duidelijke bewijzen staven, dat bewees ook het stadje Stikkel op afdoende wijs.
Er was een tijd geweest, waarin geheel Stikkel het blonde kind liefhad, dat mevrouw Van Slootens trots en

[255:]

vreugde uitmaakte; er was een tijd geweest, dat de groeven op het voorhoofd van ouden en grijzen zich ontrimpelden voor kleine Flore's glimlach, dat de wolken op ieders gelaat schenen te verdampen onder den zonneschijn van haar blik, dat vriendelijke groeten en bewonderende blikken haar ontmoetten op haar weg, dat geen woord te goed, geen bloem te schoon, geen lof te groot scheen voor Florence Van Slooten.
Toen was de tijd gekomen, waarin nijdige moeders haar de schoonheid misgunden, die ontzegd was aan hare dochters, toen "la reine du bal" nijd en afgunst en toorn opwelke in de harten van haar, die ze bewonderaars en dames ontroofde; de tijd, waarin zoo meedoogenloos hard werd geoordeeld over hare onvoorzichtigheden, de tijd waarin de mannen deden wat ze konden om haar door hulde en vleierij haar kinderlijken eenvoud te doen verliezen, en de vrouwen intrigues sponnen en plannen smeedden, om haar ten minste die ééne groote overwinning te ontrooven: het verkrijgen van den gravinnentitel!
Die tijd was voorbijgegaan, met al zijn ijdel genot, zijn angstig vreezen en minnend hopen, met al zijn bitterheid en smart; het doel was bereikt, al was het dan ook door middel van lage kuiperijen, door grievenden hoon en schandelijken laster - het doel was bereikt; Florence was geen gravin geworden.
En thans - nu ze niet meer schitterde op de bals en niet meer verscheen in de gezelschappen, thans, nu ze niet meer scheen te kunnen glimlachen, zooals ze eertijds deed, nu ze niemand meer in verrukking bracht en men langzamerhand niet meer aan haar dacht, - thans was men die arme kleine Flore ten zeerste genegen..
Immers, zooals ze nu daar neerzat aan haar venster, stil en beweegloos met de handen gevouwen in den schoot, zonder glimlach, zonder blos of scherts, zonder behaagzucht, bleef ze onopgemerkt door de heeren, hinderde ze de jongere en oudere dames niet meer, werd ze, behalve

[256:]

door enkele vrienden, vergeten. En ja, men had innig medelijden met het arme kind, dat zoo bitter was teleurgesteld in haar verwachtingen, men zond haar vruchten en bloemen en uitnoodigingen - nu zelfs voor groote partijen - want iedereen hield van haar, iedereen beklaagde haar, iedereen gevoelde behoefte, om haar een bewijs van deelneming te geven; - men had nu toch de zekerheid, dat ze niemand meer overschaduwen zoude!
Ja, de stad Stikkel toonde het maar weer al te duidelijk wat de publieke opinie eigenlijk beduidt.
Stikkel toch, had jaren gekend, waarin de kassier De Lerken algemeen geacht en bemind, en zijn vrouw, niettegenstaande haar minder aangename eigenschappen, zeer gezocht was, waarin men zeer gaarne de prachtige diners en partijen bezocht, die door de familie De Lerken werden gegeven; en niemand - ook de aanzienlijksten van het stadje niet - het zich tot oneer rekenden, druk met hen om te gaan.
En tegenwoordig? O, 't Is zeer stil, zeer eenzaam in de kleine, sober gemeubeleerde woning, in een der achterstraten gehuurd, waar Estella haar levensstrijd strijdt, 't is bevreemdend, hoe, tegelijk het met prachtige zilver en de kristallen gaskroon, ook de vrienden zijn verdwenen, hoe weinigen meer lust schijnen te gevoelen een bezoek te brengen aan de kassiersvrouw, nu er geen knecht in liverei meer is, om dat bezoek aan te kondigen.
Eigenlijl, zou men nu zeer lang met een zeer helderbrandende lantaarn moeten zoeken, om in Stikkel iemand te vinden, die intiem is, of zelfs ooit geweest is met den kassier, en nog moeielijker zou het wellicht zijn in dat stadje iemand te ontmoeten, die de diners en soupers door dien "De Lerken" gegeven, ooit heeft bezocht.
Zoo Ferdinand nog enkele zijner vrienden heeft behouden dan is het niet slechts, wijl hij steeds om zijn goedhartigheid en mildheid zoozeer bemind was, maar ook omdat hij, gerugsteund door de hem achtergelaten praktijk, van

[257:]

graaf Deltrès, reeds goede zaken als advocaat begint te maken.
Wat mevrouw betreft, niemand herinnert zich ooit met haar te hebben omgegaan en men tracht zich zelf en anderen wijs te maken, dat men alleen door derden weet, welk een heerschzuchtig en verkwistend mensch zij is.
EstelIa had nooit zeer veel vrienden, maar de vriendschap, die ze enkelen inboezemde, was op achting en eerbied gegrond en daardoor had die ook stand gehouden, niettegenstaande stormen en bezwaren.
De oude man, die sinds den verkoop zijner bezittingen sinds de schande zijn grijs hoofd drukt, in een toestand van suffende moedeloosheid is vervallen, durft, wanneer enkele malen een oud vriend hem bezoekt, ternauwernood spreken, uit vrees van den toorn op te wekken van de vrouw, die hem tot dezen toestand heeft gebracht en nu niet ophoudt hare verbittering tegen haar lot en de mensehen lucht te geven.
OoI, omtrent den heer en mevrouw Verstaent was de openbare meening in den laatsten tijd geheel en al veranderd.
Het geven van partijen had opgehouden in het prachtige huis, dat nu niet meer door de echtgenooten elk afzonderlijk werd bewoond; zij zagen geen menschen, niet alleen omdat de toestand, waarin Louise verkeerde het verbood. maar ook, omdat Willem Verstaent hoe langer zoo meer ongeschikt werd voor den omgang met fatsoenlijke lieden. Het was nu van algemeene bekendheid geworden in het plaatsje, wat men eerst slechts vermoed en gefluisterd had - hij dronk!
Men vertelde zeer veel van de beide echtgenooten.
Vrouwen, die zelve moeder waren, beklaagden Louise, wijl ze te gelijk met de zoetste hoop, de vreeselijkste angst en bekommernis moest besluiten in haar hart, want men wist het wel, hoe ze haar man had gesmeekt en bezworen om, ter wille van het kind zich zelf te over

[258:]

winnen, en hoe hij haar ruw van zich afstiet en maar immer voortrolde - zijn verderf te gemoet!
Verstaent, de man die zooveel jaren de gunsteling van gehuwde en ongehuwde dames was geweest, dien men steeds had bewonderd om zijn goed uiterlijk en fijne manieren, werd nu een voorwerp van afgrijzen en smaad, terwijl Louise, tot nu toe gehaat om haar trots, met medelijden en genegenheid werd besproken en men geheel vergat, dat diezelfde rampzalige vrouw van heden, door koelen trots en ongegronde jaloerschheid, zooveel had bijgebracht tot den diepen val van haar echtgenoot,
Zoo veranderlijk was de openbare meening in Stikkel, zoo veranderlijk is de openbare meening overal.
En om zoo iets, om iets dat onbestendiger is dan de golven: grilliger dan de winden, om zoo iets bekommeren wij ons nog, voor zoo iets offeren we zoo veel op!


inhoud | vorige pagina | volgende pagina