doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Kleine Gerrit
In: Een Krijgsraadzaak. Novellen van [...] Thérèse Hoven
Amsterdam: Van Holkema & Warendorf [ca 1895]

> (Warendorf's Novellen-Bobliotheek XII)

IV. OP REIS.

Grand Hôtel, Parijs

Lieve, beste Papa en Mama.

Kunt u 't u begrijpen, dat ik 't ben, die u van uit dit prachtige hotel schrijf? Ik dacht altijd dat den Haag zoo'n elegante stad was, maar 't lijkt me nu een armzalig dorp, vergeleken bij 't heerlijke Parijs.
Wat een weelde - wat een overvloed van schoonheid. Ik kijk mijn oogen uit en mijn goede Jan beweert, dat ik geen oogen meer voor hem heb, maar dat is niet zoo. Integendeel - ik houd meer van hem dan ooit en 't is me zulk een zaligheid om te midden dezer reusachtige stad te weten, dat hij bij mij is, zoo iets als een rots midden in een hooge zee.
Want Parijs beangstigt mij wel eens, 't is er zoo groot, zoo woelig, zoo overweldigend en menigmaal druk ik zijn arm vast tegen mij aan; dat geeft mij zulk een gevoel van veiligheid.
Hij is zoo goed voor me, mijn beste man, zoo vol

[22:]

attenties en daarbij zoo bescheiden. Soms is 't, alsof hij een idee heeft van minderheid; 't ligt zeker aan mij, maar 't komt mij zoo voor - alsof er oogenblikken zijn, wanneer hij zich de koekbakkers-zoon voelt tegenover de kolonels-dochter. En toch is hij veel meer dan ik en staat hij veel hooger; hij weet zooveel en ik zoo weinig, maar er zijn van die kleinigheden, van die nauw-merkbare schakeeringen, waarvan ik beter op de hoogte ben dan hij. Zoo nu en dan valt 't me op, 't kan ook wel zijn, dat ik 't me verbeeld; ik wou maar, dat ik 't niet wist van zijn ouders. 't Zou zooveel prettiger zijn en zooveel gemakkelijker; 't gekste is, dat wij er samen nooit over gesproken hebben. 't Is als een muur tusschen ons, maar als een, waarover wij beiden heenkijken, want ik ben zeker, dat we er allebei wel eens te gelijk aan denken en toch durven onze gedachten er elkander niet ontmoeten. Na dien eenen dag, toen met ons engagement, heeft Jan nooit meer een woord over zijn ouders gezegd en ik ook niet. Behalve gisteren en toen was 't ellendig.
We goûteerden in de B o u l a n g e r i e V i e n n o i s e, dat is een der eerste bakkerswinkels hier, waar men allerlei heerlijke taartjes kan eten. Wij proefden er verscheiden en één soort kwam mij zoo verrukkelijk voor, dat ik onwlllekeurig zei:
"Hè, ik wou, dat ik er zoo een, in 't groot, naar huis kon sturen."
En hij, altijd gereed om mijn wenschen te vervullen:" Welnu, dat kun-je best, wij zullen er een bestellen, zeg maar hoe groot."

[23:]

En toen, zei ik onnadenkend: "Dan moet-je er ook een naar jou ouders sturen." Hoe dom, hè?"
Hij bleef heel kalm, doch werd doodsbleek en zei heel zacht: "Nee - dat is niet noodig."
Ik schaamde me verschrikkelijk en liep den winkel uit, gelukkig had hij al betaald. Toen we op straat waren, maakte ik hem mijn excuses: "Jan - wat moet-je wel van mij gedacht hebben?" vroeg ik angstig.
"Alleen maar - dat je gesproken hebt zonder erbij te denken," antwoordde hij koel.
Ik had 't nog maar beter gevonden als hij driftig was geworden. Natuurlijk deed, ik 't niet expres, maar 't klonk zoo gek. Als Carootje er bij was geweest, zou ze zeker gelachen hebben- ik begrijp nog niet, hoe ik zoo iets heb kunnen zeggen.
Hij zag wel, dat ik er mij ongelukkig over maakte, ten minste, hij keek mij heel vriendelijk aan en zei goedig: "Trek 't je niet aan, kindje, 't is niets."
Maar 't was wel iets en 't heeft me geleerd erg voorzichtig te zijn.
En nu aan 't vertellen van wat wij al zoo zagen. . .

Parijs, 12 September.

Waarde Ouders.

Terwijl mijn lief vrouwtje bezig is met haar correspondentie, wil ik u even schrijven. We zijn nu in Parijs, gelijk u, boven dezen brief, kunt zien. Ik was er vroeger eens met Wenselaar, dat zult u u misschien nog herinneren - 't was toen ik nog candidaat was en me wat overwerkt had - maar mijn vrouw was nog nooit in deze wonderstad

[24:]

geweest en geniet met volle teugen. Ze is toch zulk een lief, hartelijk kind en ze maakt mij zoo gelukkig, het huwelijksleven met haar lijkt me een heerlijkheid.Ze vindt 't dol prettig om met mij op reis te zijn en keurt alles goed, wat ik doe. 't Is jammer, dat u haar niet kent... en toch is 't misschien... neen, zeker beter, want ze is soms wat onbezonnen en kon licht iets zeggen, dat u kwetsen zou. En dan ook - ze is zoo heel anders opgevoed en ziet alles zoo anders in. Zelfs ik, die toch reeds zoo lang in haar wereld verkeer, voel het onderscheid nu en dan. Ik geloof, dat zij het ook wel inziet, maar ze is zoo'n fijngevoelig poppetje en laat het mij in 't geheel niet merken. - Voor 't overige gaan wij uitstekend met elkander om en ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging dat mijn keuze een gelukkige is geweest. Wij maken het allebei voortreffelijk en het gaat ons zoo goed als 't maar kan.
Met het weer treffen wij het ook goed en overdag wandelen wij veel. Wij denken nog een week hier te blijven, dan gaan wij weer naar Holland terug.
Ik hoop u spoedig te komen opzoeken en u dan nog 't een en ander te vertellen. En nu, waarde ouders, eindig ik.
Met een hartelijken handdruk!
Uw U liefh. zoon

Jan.

Hij had 't gelezen en herlezen, mopperde toen iets van: "een miserabel epistel", maar deed het toch in een enveloppe en adresseerde het.

[25:]

Toevallig lag Eugénie's brief geadresseerd op tafel.
"Den WelEd. Hoog Gestrengen Heer."
Hm - hij had alleen maar te zetten:
"Den Heer" Vader wilde nooit hebben, dat hij er " WelEdelen" bij zette. 't Was een kleinigheid en toch hinderde 't hem. Vroeger had hij er nooit zoo aan gedacht en toch ging hij meest elk jaar op reis en schreef dan altijd lange brieven aan zijn ouders.
En nu hij schaamde zich voor zichzelf, dat hij zulk een lauw, onbeteekenend onding had geschreven. Wat hadden ze nu aan? En toch - toen hij met 't papier voor zich zat, had hij niets beters weten te bedenken. Hij had hen niets te zeggen. . .. hij beschouwde alles nu zoo verschillend en hij kon hun zijn zienswijze niet doen deelen.
't Was hem, als was de afstand tusschen hen, sedert zijn huwelijk, nog grooter geworden.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina