Daisy E.A. Junius: 'De Gouden Zuil' In: Eigen Haard, 1899
II.
Wirtzinga was na een verblijf in Indië van drie en een half jaar in het vaderland teruggekeerd; na die eerste ontmoeting in Scheveingen was hij een trouw bezoeker der family Wely geworden en noch de generaal noch mevrouw hadden hun eigen tijd in die mate vergeten, dat zij niet konden zien welk een indruk hun aanvallig dochtertje langzamerhand op hem ging maken. Maar hij was al luitenant ter zee der eerste klasse en dus véél ouder dan Celine, die nog zoo heel jong en vóóral nog zoo teer en onbewust was. Toen plotseling was hij wakker geschokt, had hij gezien welk een bepaalde voorkeur Celine aan Wellinge schonk, die hoewel vrij in zichzelf gekeerd en oogenschijnlijk niet zeer moedig, uitstekend de kunst van het hofmaken en veroveren scheen te verstaan. Wirtzinga bleef eerst zijn bezoeken trouw voortzetten en in den glans van haar geluk zag hij Celine steeds mooier en bekoorlijker worden en zich onbegrijpelijk gauw ontwikkelen, niet alleen tot een mooi gelukkig meisje, doch tot eene jonge vrouw, die bij al haar eigen zaligheid toch nog altijd open oog en oor had voor allen en alles om haar heen. - Zij bleef zichzelf volkomen gelijk en verwaarloosde ook nu, evenmin als vroeger, iemand van hare kleine familie of hare vrienden. Maar ten laatste werd hem de aanblik van haaar stralende, jubelende oogen, waarin al haar rijkdom en geluk glansde, toch te machtig. Hij had Celine, toen hij haar pas leerde kennen, dadelijk heel lief en heel mooi gevonden, maar te kinderlijk nog, te stil, bijna ook wat onwezenlijk; maar hij had niet geweten, dat het was in dien tijd van vreezen en hopen, toen zich haar hart, pas ontluikend, zacht weer gesloten had, als een bloemknop vroeg in het voorjaar, wanneer wel reeds een zonnestraal er even langs gegeleden is, teeder liefkoozend, maar wanneer toch gure buien en dagen nog in het vooruitzicht zijn. Doch nu de vrees dáárvoor voor goed voorbij was en de liefdeslente in Celine's hart zacht glanzend haar intocht had gehouden, overal zonneplekjes tikkelend, nu begreep hij niet, hoe het mogelijk was geweest, dat hij in dat stille, vriendelijke schepseltje nog een kind had gezien, inplaats van een zachte, zich snel ontwikkelende jonge vrouw met een hart vol liefde en toewijding, een schoone slaapster, die slechts even door de prins gewekt behoefde te worden, om het hoogste en schoonste te geven, wat op aarde bereikbaar is. Zoolang zijn non-actief nog duurde, vroeg hij buitenlandsch verlof aan. Hij spoorde in eens door naar Parijs. In de musea vol heerlijke kunstschatten, in de paleizen met zooveel wereldontroerende herinneringen, hoopte hij - niet zijn teleurstelling te vergeten, maar toch eenige afleiding voor zijn gedachten te vinden. Maar hoezeer hij ook alles bewonderde en van veel genoot, toch was zijn ziel altijd en overal bij háár. Als hij haar hier eens had mogen heenleiden, háár langzaam mogen inwijden met het genotvol bewustzijn dat zij aan zijn zijde als een jonger, teerder deel van hemzelf was, een deel dat hij, nu zelf meer gerijpt en ervaren, zich zou mogen zien ontplooien en ontwikkelen onder zijn hoede en volgens zijn droomen en idealen van het heerlijk, eeuwig-vrouwelijke: zich geven en wijden, en daarom hoog gehouden door den man boven álles.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina