doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Daisy E.A. Junius: 'De Gouden Zuil'
In: Eigen Haard, 1899


IV.

Arnold Wellinge, die gedacht had "een aardig kapitaal te trouwen," daar zijn schoonouders op vrij grooten voet leefden, - hij meende, na alles, te groot voor een gepensionneerd generaal, - was na het overlijden van den ouden heer wél teleurgesteld geworden.
Zijn eigen zaken waren den laatsten tijd niet zeer voorspoedig gegaan. Toen had hij eene kleine speculatie gewaagd, die hem gelukt was en door dat aanvankelijke succes aangemoedigd, had hij het gevaarlijke spelletje dadelijk met drie dubbelen inzet voortgezet. Maar toen had Fortuna hem midden in zijn baardeloos gezicht uitgelachen, als een coquette, die eerst met een glimlachje van aanmoediging lokt, daarna plundert en ten slotte congé geeft, met een strenge les toe!
Zoo zat hij nu, geplunderd, in zéér moeilijke financieële omstandigheden, wel had hij altijd nog hoop eenmaal zijn slag te zullen slaan, maar voor het oogenblik wist hij zich niet uit zijn verlegenheid te redden.
Tegen de helft der loopende maand moest weer een wissel betaald worden. Hij had uitgesteld zoolang het mogelijk was, hij had aangeklopt dáár, waar hij maar eenige kans meende te hebben, maar overal was het vergeefs geweest. En toch was de som, die hij noodig had, betrekkelijk zéér klein, de weigeringen, de uitvluchten, ook om borg te staan, hadden dus dubbel grievend voor hem kunnen zijn, maar aan zóó iets dacht hij niet.
Grievend, och neen, grievend vond hij dat alles zoozeer niet, de hoofdzaak was maar dat hij het geld binnen den gepaalden termijn had. Maar hij had het nièt en hij wist het niet machtig te worden ook. En toch was het betrekkelijk zoo'n bagatel!
Toen kwam er een zekere wrok bij hem op tegen zijn schoonvader, alsof het diens schuld was dat zijne verwachtingen bedrogen, zijne berekeningen gefaald hadden, alsof diè hem gelokt had en toekomstbeelden, waarin Pluto de hoofdrol vervulde, had voorgespiegeld en welke nu nul en van geen waarde waren geworden.-
En al meer en meer naderde de vervaldag, steeds erger voelde hij zich in het nauw gedreven.
Dien pandbrief van Hansje, ja, al te dikwijls reeds had hij dááraan gedacht, instinctmatig gevoelend ook, dat het dáárop zou uitloopen. Maar hij weifelde, hij aarzelde, hij wist niet de brandnetel aan te vatten. Met Celine spreken, haar eenvoudig den pandbrief vragen, was

[132:]

onmogelijk, hoe weinig zij overigens ook aan geld hechtte; want dit stuk beteekende voor haar geen geldswaardig papier, maar een heerlijke, heilige bezitting, het begin van een "studiefonds", zelf van haar vader voor Hans ontvangen en altijd rustend onder den ring, alleen tweemaal per jaar uit het couvert genomen, om, met zekere plechtigheid, er het couponnetje van twintig gulden af te kunnen knippen.
Den eersten keer had Arnold toch even moeten glimlachen, toen Celine, doodsbang om er iets aan "te bederven" of zich "te verknippen," een beetje onhandig de groote, flikkerende schaar had gehanteerd, in haar rechterhandje het dikke, ivoorachtige papier, ritselend tusschen haar licht trillende vingertjes, tot zij met een zuchtje van verlichting hem het hakkelig uitgeknipte couponnetje had voorgehouden: "Voor 't studiefonds van Hans!"
Hij had het in zijn portefeuille geborgen, toen het stuk, al zittend, tot zich getrokken, weer saamgevouwen in het couvert gestoken en dit aan haar gegeven om het vóór alles zorgvuldig wègtesluiten.
En zij had het lachend aangenomen, hem schalk toegeknikt: "Man van zaken!" Even een klopje op zijn schouder.
Toen, in een plotseling, geheel haar ziel vullend verlangen naar grooter teederheid, had zij zich zachtjes tusschen hem en de tafel geschoven, zich op zijn schoot genesteld, zich tegen hem aangevlijd, haar armen om zijn hals geslagen, haar wang tegen de zijne gelegd, hem zoetjes liefkoozend zeggend welk een beste man hij was, àllerbeste man, altijd, zorgend voor zijn twee kleintjes thuis... Of hij weer, inplaats van twintig veertig gulden zou laten bijschrijven op het boekje? Misschien? Toe, ja? Voor 't fonds! Die goeie lieve ouwe vadertje, die het bedacht en er den pandbrief als eerste bijdrage voorgegeven heeft, zou genieten zoo hij weten kòn?"
Dáárvoor deed Arnold echter niet veel, maar het was evenmin mogelijk haar den pandbrief gewoon "ter verkoop" te vragen, 't stuk was éen van haar dierbare herinneringen, zoo goed als de ring zelf. Maar... hij had het recht immers te eischen - zijn wettelijk eigendom! Te eischen?... brutaal weg? Hij zag haar groote eerlijke oogen in een-nog-niet-begrijpen - hij zag het eindelijk zwijgend afwenden van haar ernstig gezichtje in bang vermoeden...
Hij zou nóoit durven op die manier, dat voelde hij.
En eerlijk zijn oogen tot haar opslaan, oprecht met haar spreken als de moeder van Hans, haar daarbij in geestelijken zijn van kind tot vrouw roepend, zich zelf tegelijkertijd tot mensch ontwikkelend bij zijn ernstig voornemen om zich nooit weer te verliezen in een kleinzielig, hebzuchtig verlangen naar goud, naar schijngeluk, dobbelend verkregen, dáár, waar hij door gestagen arbeid en een kloek willen voldoende kòn verdienen voor hun tweeën èn hun kind, àlles reddend door bezuiniging, door fèrm aanpakken, in eenvoud tevreden, gelukkig in hun samenzijn en bezit?
En zou Celine hem dan niet moedig haar hand gereikt hebben, alles willend om hem, om hun kind? Alles willend om van nu af ontwaakt, en in waarheid voor hun verder leven éen te zijn, strevend naar elkaar's geluk en naar het welzijn van hun jongen? Maar ook daartoe niet, nog vèel minder daartoe had hij den moed.
Toch zou het op den pandbrief uitloopen, maar hoe? Hij had nog eenige dagen.
Op een middag, het was de dertiende der maand, zag hij voor een magazijn van nieuw-zilverwerken een kistje geétaleerd, imitatiezilver, maar òppervlakkig veel gelijkenis vertoonend met Celine's zwaar zilveren bijouterie-kistje.
Op hetzelfde oogenblik was zijn besluit genomen.
In haar linnenkast had Celine het hare geborgen, dat kon niet moeilijk te vinden zijn; haar sleutelmandje was onder zijn hoede.
Juist, - ja, en dan was het toch ook nog maar véél beter zóó, loog hij zichzelf voor, vrouwen zijn dadelijk zoo hevig geschokt - ze zijn te beperkt voor zooiets. Juist, Celine's teer gestel ontzien, bewaren voor moeielijkheden, te groote aandoeningen, zeker, véél beter zóó - later misschien, maar nu geen bezwaren voor háár.

Hij ging rechtuit naar huis. Terloops vroeg hij even aan de meid, hoe mevrouw het maakte, en hoorde dat Celine juist gebeld had om de soep voor Hans.
Hij gaf order belet te geven, ging naar boven, naar zijne werkkamer, zette zich neer en overlegde met zichzelf, en terwijl Celine haar kleinen Hans aan haar hart drukte, zat hij te tintelen van ongeduld.
Eindelijk had hij gemeend wel eene poging te kunnen wagen, maar te vroeg, Celine was dadelijk opgeschrikt; toen had hij opnieuw een half uur doorworsteld en daarna was hij, nog voorzichtiger dan de eerste maal, den overloop overgeschoven en de deur van haar kamer binnengegleden, om dan, behoedzaam, naar hare kleedkamer en linnenkast te schuifelen.
Hier in dit holletje, had zij, stil en zorgvuldig als een muisje, hare schatten geborgen.
Nu nog het sleuteltje, ook dat was spoedig gevonden. Het volgend oogenblik had hij het kistje ontsloten, het couvert er uitgenomen.
"Voor den kleinen Hans," stond er op, natuurlijk, als altijd, nu, hij zou hem voor den kleinen Hans gebruiken, maar op zijn manier; wànt wèlbeschouwd wàs dit papier zijn eigendom, tenminste... Nu ja, liever nog had hij het Celine gezegd, trachtte hij zichzelf nog eens te bedriegen; maar nù niet - half ziek schepseltje - wel ongelukkig, vooral ook voor hem, altijd dat zich zwak voelen... later misschien...
Zijn vervelende, slappe vingers streken met graagte over het papier. Hij had maar achthonderd gulden noodig voor zijn wissel, in ieder geval was hij er voor het oogenblik dus "uit" en - dat was de hoofdzaak.

(Slot volgt.)


inhoud | vorige pagina | volgende pagina