Melati van Java: Haar held Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901
VI.
Het was wel prettig, dat Mark weer in huis was, dacht Lucie toen zij den volgenden morgen opstond en zich aankleedde, maar toch zag zij er een beetje tegen op hem in het volle daglicht terug te zien. Veel tijd om na te denken had zij echter niet want zoodra Valérie wakker was, hadden de zusjes elkander veel te vertellen. Natuurlijk was Mark het hoofdonderwerp van het gesprek, maar Grietje had den vorigen avond reeds
[48:]
omstandig alles van hem verteld en Valérie had er behoefte aan van zich zelf te verhalen. Zij had zich zoo verrukkelijk geamuseerd; het was zoo'n opgewekte avond geweest en de tableaux-vivants waren zoo prachtig uitgevallen. "En wie was de mooiste van allen," viel Lucie haar in de reden, "kom vertel mij nu eens oprecht wat hebben de menschen van jou gezegd? Je weet ik hoor niets liever dan van jouw succès." "Foei, je moet mij niet pedant maken," antwoordde Valérie en bloosde een beetje. "'t Komt juist omdat ik zoo eenvoudig en natuurlijk blijf - heb ik hooren zeggen - dat ik zoowat in den smaak val. Andere meisjes zijn zoo geaffecteerd en druk." "Dit zijn onverdragelijke wezens en als jij zoo was, zou ik het je bijtijds zeggen." "Ja, dat moet je vooral doen. Ik ben zoo bang ijdel te worden. Niemand zet mij op mijn plaats." "Andere meisjes hebben broer of zusters, die ze eens plagen, maar jij en Tilly bent altijd even lief tegen mij. Als ik ook een naar, onverdragelijk nest word, is het je beider schuld!" "Nu, ik zal je soms eens afsnauwen," lachte Lucie, "als ik moe word van je triomfen te hooren, maar ik vind het zoo interessant, misschien juist omdat jij er niet op pocht, en ik ben er zoo trotsch op als iedereen je bewondert en je complimentjes maakt. Ik heb 't liever dan dat ze het mij deden. Heb je gisterenavond Mark nog gezien?" "Neen, Mama is wel op zijn kamer geweest, maar hij sliep. Grietje zegt dat hij erg moe is en wij hem niet mogen overspannen. O Luus, ik heb je zooveel te vertellen. Mevrouw de Burgemeester gaat voor een paar dagen naar haar buitenplaats in Baarn en zij wil absoluut hebben dat wij met baar meegaan." Lucie's oogen schitterden; zij was dol op buiten, en
[49:]
zoo'n paar dagen in den mooien voorjaarstijd naar buiten te gaan met zoo'n lieve dame als de burgemeestersvrouw, trok haar zeer aan. En zij begreep heel goed dat mevrouw De Rooze, die een tante was van Norbert, hem gelegenheid wilde geven nader kennis te maken met Valérie. Zij zou dus eens van nabij zien, hoe beider liefde aangroeide, hoe haar zuster haar held ging vinden, en hoe zij door hem bemind zou worden. En zij mocht alles zelf zien en wat zij niet zag, zou zij hooren door Valérie! O, 't was zoo leuk, precies als inde boeken. Wanneer 't haar zelf betrof, kon Lucie niet opgewondener geweest zijn, toen zij met trillende stem vroeg: "Geloof je werkelijk Rie, dat zij ook mij graag bij zich heeft te logeeren? En wat zegt Ma er van?" "Ik denk wel dat zij 't prettig vindt, zij zou mij niet graag alleen laten gaan, maar met ons tweeën maakt bet dadelijk een verschil." "En zouden er ook andere gasten zijn, of is 't maar een stil onderonsje?" "Je weet mevrouw De Rooze houdt niet van stilte. Waar zij is, maakt zij altijd drukte." "Maar haar neef komt er stellig ook!" Valérie deed of zij de opmerking niet hoorde en Lucie vergetende, dat zij zoo dol blijde was met de invitatie. Zou zij nu ook wereldsch gaan worden en plezier krijgen in pretjes, en waar waren haar mooie plannen, om op Mark te passen, zijn hulp, steun en vertrouweling te worden? Zij moest zichzelf geweld aandoen, om zich in haar nieuwe rol in te denken. Het plan, met haar zuster naar buiten te gaan, vervulde haar met een trilling van vreugde; dit was genot en het andere plicht. Om dien te vervullen, moest zij zichzelf overwinnen, haar eigen lust opofferen. Zij durfde zich dus nog niet geheel overgeven aan de illusiën van het uit logeeren gaan; er
[50:]
bleef een stil zelfverwijt in haar over, een vraag of zij wel goed deed door het aangename boven het nuttige te verkiezen. Maar spoedig werden haar bezwaren opgeheven, want Grietje kwam zeggen, dat Mark doodmoe was en niet wel genoeg om vandaag zijn zusters te zien. In den loop van den dag kwam de dokter en trok een bedenkelijk gezicht; de patiënt had volstrekte rust noodig. Dat was de eenige voorwaarde tot herstel, want hij was zeer zwak en door en door ziek. Lucie wist niet of het een teleurstelling of een verlichting was dit te hooren; misscbien beide. Zij gevoelde zich nog zoo vreemd tegenover Mark; zij kon zich maar niet voorstellen dat bij haar broer was, evengoed als Valérie en Tilly haar zusjes waren. Zij moest het zich als 't waren opdringen en onophoudelijk haar verstand laten spreken, haar gevoel zeide haar niets. Nu was het zoo gemakkelijk, eenvoudig te gehoorzamen en zijn verzorging aan Mama, bijgestaan door Grietje, over te laten. Dien middag, toen zij met Valérie boodschappen deed, ontmoetten zij Norbert in een winkel. Hij maakte een praatje; van haar nam hij niet veel notitie, maar zij hoorde hem op half fluisterenden toon tot haar zuster zeggen: "Ik ben zoo blij, dat u bij mijn tante komt logeeren en haar helpen wil zoogenaamd uit te rusten." Lucie keek hem aan, wat had bij toch een knap figuur en zoo'n lossen, ongedwongen gang, en onwillekeurig dacht zij aan haar armen, mismaakten broer, die toch bijna even oud was als hij en geen stap zonder ondersteuning kon doen. De eene zag er heelemaal uit, zooals men zich helden voorstelt; hoe zou middeleeuwsche ridderkleeding hem goed hebben gestaan, en de andere, ach! misschien zag hij er juist zoo erbarmelijk uit omdat hij geen heId was geweest.
[51:]
Die gedachten vielen haar te pijnlijk, en om ze een andere richting te geven, vroeg zij, zoodra zij op straat waren, aan Valérie: "Zeg zus, zou je denken, dat hij van plan is verliefd op je te worden " "Wie? Wat bedoel je?" en Valérie's blosje verried maar al te duidelijk, dat zij Lucie heel goed begreep. "Natuurlijk mijnheer De Maubel Rooze. Hij schijnt altijd te komen, waar jij bent. Je ontmoet hem alle dagen, geloof ik." "Och, wij hooren tot hetzelfde kringetje. Er zijn van die lui, die je altijd op je weg vindt. Mijnheer de Rooze schijnt er een van te zijn." "Jawel, maar dat hij je bewondert, dat zie ik aan zijn oogen. Zeg Rie, zullen wij een singeltje omloopen, 't is nog vroeg genoeg en ik wou zoo graag eens vrij uit met je spreken, want ik zou het onuitstaanbaar vinden als ik niet wist, wat je dunkt over zoo iets belangrijks." Valérie stak haar arm in dien van haar zuster. "Ja Luus, ik zou het ook heel graag eens grondig met je bepraten, maar zie je, eigenlijk weet ik niet wat ik je zeggen zal. Er is zoo weinig en toch weer zoo veel. Hij heeft nooit een woord gezegd en toch voel ik, dat van hem mijn toekomst afhangt; anderen zeggen ook niets, maar ik weet toch dat die precies hetzelfde, denken. Begrijp je mij?" "Ja zeker begrijp ik je, heel goed." Lucie's wangen gloeiden; 't was dus zoo, haar mooie zuster werd bemind en dan door zoo'n man! Iedereen zei, dat hij iets heel bizonders was; hij scheen in veler oogen een tweede Cortez of Stanley, een man, die voor geen gevaar terugdeinsde, en op zijn beurt, werd hij nu overwonnen, de leeuw veranderde in een lam door den invloed van haar zuster. Zij dacht aan de ridders uit de middeleeuwsche verhalen, die ook bezweken voor de schoone oogen hunner
[52:]
dame en al hun heldenfeiten aan haar voeten legden. Wat een eer voor Valérie, niet bemind te worden door een gewoon officiertje of advocaat, maar door een held, een wereldreiziger! 't Eenige was, zou hij in alle opzichten een held zijn? Wat had Agathe ook gezegd van verschillende soorten van heldenmoed. Och kom! Zij hield heel veel van Agathe, maar al haar woorden waren geen Evangelie. "Houd je reeds van hem Valérie?" vroeg zij zachtjes, "zou je denken dat je ook verliefd op hem kon worden? En wat is dat voor een gevoel?" Valérie glimlachte en antwoordde een beetje verlegen: "Ik geloof niet dat ik het weet. Ik kan het je tenminste niet zeggen, Luus. Misschien later! Ik vind het prettig hem te ontmoeten en als ik hem zie of zijn stem hoor, is 't zoo iets heel anders dan wanneer ik andere heeren ontmoet of spreek, maar als ik denk wat het beteekent te trouwen, zijn heele leven aan een man toe te vertrouwen, hem boven alles lief te hebben, dan voel ik mij zoo angstig." "Ja, daar kan ik in komen." "Mij dunkt, dan moet je nog heel anders van een man houden. Ik zou toch om hem, jullie moeten verlaten en misschien hem volgen naar een heel vreemd land. Dan dien je toch evenveel van hem te houden als van Pa, Ma en de anderen tezamen. En dat doe ik nog volstrekt niet." "Maar dat kan toch wel komen." "Ja, en ook weer niet. En aan den anderen kant, de meeste meisjes doen het zoo gemakkelijk en iedereen schijnt zich te verbeelden dat er volstrekt geen reden is, waarom ik geen ja zou zeggen als hij mij vroeg, en Mama verwacht het ook stellig. Wij hebben zoo'n druk leven tegenwoordig, ik zou zoo graag eens heel ernstig en mijzelf willen keeren en God bidden mij te verlichten en mij in te geven wat ik doen moet, maar ik vraag je
[53:]
Wanneer hebben wij er tijd toe? Wij hollen van 't eene pretje in het andere " "Als wij buiten zijn " "Och dan is 't zelfde lieve leventje weer aan den gang. Je kent mevrouw De Rooze, waar zij is, daar komt aan pret maken geen einde." "Heeft Moeder er reeds met je over gesproken?" "Neen, eigenlijk niet, maar ik kan aan alles merken, dat dit huwelijk het toppunt van haar wenschen zou zijn. Denk eens na, onze manier van leven kost veel, heel veel geld. Willem is een duur paardje op stal en wij zijn veel uitgeweest dezen winter, hebben nogal partijen gegeven en nu komen de onkosten weer voor Mark. Vader zal hem in een zaak moeten zetten, als hij beter is, en vóór dien tijd, wat zal zijn behandeling niet kosten! Hij zal wel naar een badplaats moeten en kuren of operaties oudergaan. 't Zou dus een uitkomst zijn als ik zoo'n rijk, deftig huwelijk deed." "Ja, maar dit is toch in de eerste plaats niet hun zaak." "Ik gun hun zoo graag dit geluk, maar toch, toch is 't mijn leven, ik alleen moet het dragen als ik ongelukkig wordt." "Dus jij denkt zeker, dat hij idee op je heeft?" "Ik kan niet anders denken, er zijn zoovele kleinigheden die 't verraden en, zooals ik je zei, er is iets in hem dat mij aantrekt en waardoor hij voor mij iets is, geheel verschillend met dat wat anderen voor mij zijn, en toch ook weer met iets, dat mij bang maakt. Ik weet altijd wanneer hij in de kamer is, al heb ik ook den rug naar hem gekeerd. Als hij met mij praat, is 't of ik het altijd eens met hem móet zijn al denk ik eigenlijk ook heel andersom." "Maar, Valérie! Dat is verliefdheid. Ik heb het altijd gedacht dat het zooiets moest zijn. Hoe interessant! Vertel er mij meer van!"
[54:]
"Ik weet niet of ik meer vertellen kan, maar 't is soms of ik mij verbeeld, dat hij groote macht over mij zal uitoefenen, te groot zelfs, want als... als ik hem trouwde, geloof ik, dat ik niets meer te zeggen zou hebben over mijn eigen wil, dat ik alles zou moeten doen, wat hij zeide. Begrijp je wat ik bedoel?" "Zoo heel goed niet,'" antwoordde Lucie ernstig. "Wil je zeggen, dat hij geen goede man is, dat hij dat hij je ziel kwaad zou doen?" "Ik weet niet, of het goed of kwaad is, maar als ik zijn vrouw word, weet ik dat ik mijzelf niet meer zal zijn. Ik zal moeten doen, spreken, ja zelfs denken zooals hij 't wil en niet omdat ik zelf het 't best vind maar omdat hij 't verlangt, en als dat zoo is, dan moet ik toch eerst goed weten, wat voor man hij is. Ik weet niets van hem. noch goed, noch kwaad, maar eens, dat ik hem iets vertelde van wat wij thuis deden, lachte hij zoo medelijdend, en noemde mij "Lief nonnetje!" 't Was maar uit de grap en toch voelde ik dat hij in zijn vrouw niet graag iets zag, wat in de verte aan een nonnetje deed denken." Lucie zweeg een poos als in diep nadenken, toen sprak zij bijna plechtig: "Ik zou je niet graag zien trouwen met iemand die niet goed was, al zou hij ook nog zoo rijk, zoo ontwikkeld en zoo knap van uiterlijk zijn." "Ja, dat moet treurig wezen, een slecht karakter, maar hoe weet men dat? Wij meisjes zien de menschen maar aan den buitenkant; nooit wordt er met ons een woord gesproken over ernstige dingen. 't Is maar alles gekheid en pret." "Het zou ook aanstellerig staan om onder een bal over iets ernstigs te praten. Maar men kan toch goed zijn en toch niet aanstellerig of preekerig. Denk toch maar eens aan Dr. Venners en Agathe. Valérie werd plotseling zoo rood als vuur. "O, wanneer alle menschen waren als Dr. Venners, dan zou het leven zoo moeilijk niet zijn."
[55:]
"Maar je weet toch Valérie, dat sommige mannen, die een beetje wild en lichtzinnig waren, goed en braaf kunnen worden door den invloed van hun vrouwen? Ten minste je leest dat in de boeken." "De boeken, de boeken, o, die hebben mooi praten, vooral de boeken, die wij meisjes mogen lezen; dan zou je zeggen dat meisjes alles gedaan konden krijgen van de mannen, maar in het werkelijke leven gaat het zoo niet. Dat heb ik reeds gemerkt. Daar zien de mannen ons aan voor kinderen en in hun hart lachen ze om onze wijze praatjes en vinden ons heel lief maar echte, domme gansjes." "Nu ik beloof je, ik zal mijnheer De Rooze goed opnemen en bestudeeren en zien of hij werkelijk een held is, want een held moet toch ook een goed mensch zijn, nietwaar zus?" "Ik zou het ook denken, maar ik zeg je, alles in de wereld is zoo heel anders dan wij meisjes denken. Je moet mijnheer De Rooze maar eens goed aanzien en mij vertellen hoe je hem vindt. Wie weet hoe spoedig ik een besluit moet nemen en het zou toch vreeselijk zijn als ik mij vergiste." Ja zeker, dat zou iets vreeselijks zijn als zij zich vergiste en haar mooie, lieve Valérie voor het leven verbonden moest zijn aan een man, die niet edel dacht, of hoog voelde, iemand, die haar teeder zieleleven niet begreep en haar ruw behandelde. Zou Norbert echter tot zoo iets in staat zijn? Lucie dacht aan zijn oogen, die een taal spraken, haar nog geheel vreemd en twijfelde. "Ja, ik moet mijn best doen hem beter te leeren kennen," zeide zij tot zichzelf, trotsch dat haar zuster haar tot vertrouweling had gemaakt, ja zelfs verzocht haar te helpen in haar keuze. Voor haar persoonlijk zou het een groote leegte zijn als Valérie trouwde, maar zij was opgevoed in een kring, waarin het vanzelf sprak dat de meisjes
[56:]
trouwden en hoe rijker hoe beter. Wanneer Norbert Valérie ten huwelijk vroeg, zou er slechts één roep uitgaan over de goede partij, die de oudste freule Van Wameldinge deed en in Lucie's schatting was voor Valérie 't beste nog niet genoeg, maar toch hoe treurig zoude het zijn, wanneer zich al die voordeelen slechts aan den buitenkant bevonden en Norbort alleen het uiterlijk van een held had. "Neen, Valérie moet gelukkig worden en ik zal haar helpen waar ik kan." Voor 't oogenblik vond zij dat een nog geschikter levenstaak voor zich zelf, dan het verplegen van haar zieken bijna onbekenden broer.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina