Melati van Java: Hermelijn Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)
X.
Juist verscheen de nooit eerder geziene bruidegom op de trap, die den tuin aan de galerij verbond; hij zag er nu heel anders uit dan gisteren; de booze uitdrukking van zijn oogen was verdwenen, zij lagen hol en diep in hun kassen, hij was doodsbleek en er rustte een moede trek om zijn lippen. "Conrad, waar ben je toch gebleven?" vroeg Hermelijn, hem ongedwongen tegemoetkomend." "Goeden morgen!" zeide hij koel zonder hand en zonder kus, de armen op zijn rug gekruist. Met een hatelijken glimlach had Akkeveen zich opgericht, en verliet het bruidspaar niet met zijn kleine oogen. Corona sloeg den arm om Hermelijn en kuste haar met een hartelijkheid, die te heftig was om niet het gevolg te zijn van inwendige opgewondenheid. "Je moet het je niet aantrekken, wat die akelige jongen doet of zegt, hij verdient niet de punt van je pink te kussen, zoo'n lummel." "Corona," zeide Hermelijn, zich zacht maar beslist
[79:]
aan die liefkozingen onttrekkend, "we zijn man en vrouw! Alles wat u van mijn man zegt, is ook van mij gezegd! Ik wil het niet aanhooren." Verbaasd zag Corona haar aan; zij voelde zich vreemd te moede, 't was of met de nieuwaangekomenen van gisteren een nieuw element was in haar leven gekomen, of alles niet meer zoo zou worden als vroeger toen zij onbeperkte heerscheres was, toen men wel tegen haar heerschzucht durfde opkomen, maar er niemand was, die lachte om haar toorn, of haar liefkozingen van zich ,afweerde. Conrad scheen niet te luisteren; met den rug naar zijn vrouw en zuster gekeerd, dronk hij in kleine teugen het kopje koffie door lteko hem voorgezeten weigerde hardnekkig al haar aanbiedingen om iets te eten. Hermelijn ging intusschen naar haar kamer, legde haar parure af en deed hoed en mantel om, trouw aan haar Hollandsche gewoonten; zelfs trok zij haar handschoenen aan, zich verwonderend over haar eigen kalmte en onverschilligheid. "Mag ik binnenkomen?" vroeg een zachte, vriendelijke stem en Kitty's lief kopje verscheen boven een mooi bouquet, dat zij in de handen droeg. "Ik hoop dat je gelukkig zult worden, zusje Hermine," zeide zij, "zoo gelukkig als wij; Conrad is zeer goed, hij is mijn lievelingsbroer maar. . . Cor weet niet met hem om te gaan." "Dat behoeft ook niet, lieve Kitty! Als ik 't maar kan." "Dat zal wel komen mettertijd." "Mettertijd," Hermelijn herhaalde het woord werktuigelijk, dat had zij zich niet voorgesteld, mettertijd! "Ik zal die bloemen in den wagen laten brengen, niet waar Hermine! Ik heb ze zelf met José geplukt van morgen vroeg." "Lieve Kitty, ik dank je'" en Hermelijn kuste haar hartelijk en voelde dat haar oogen vochtig werden, bij dat ongekunstelde blijk van sympathie. Zij gingen naar buiten en kwamen Corona tegen, die maar half tevreden scheen Kitty in Hermelijn's gezelschap te zien. "Je moet niet zeggen dat ik bij je ben geweest op de kamer," fluisterde Kitty haastig.
[80:]
"En waarom niet?" "Anders wordt zij boos!" "Boos worden, ik zou 't niet denken." "Och, zij wil je heelemaal voor zich hebben en kan niet verdragen dat wij ons met je bemoeien." "'t Is waarlijk of ik met haar getrouwd ben." Kitty lachte, als zij niet zoo'n door en door goed schepseltje was geweest zou men kunnen meenen, dat die lach de beteekenis had van: "Nu wat anders?" "'t Rijtuig staat je te wachten, Hermelijn!" sprak Corona vrij effen, en toen tot Kitty "O foei, wat bederf je het huis al vroeg in den morgen met die bloemenlucht, zonder nog te denken aan al de rupsen, die je in huis haalt." "Ik ben klaar; wacht Conrad mij?", vroeg Hermelijn op vastberaden toon. "In de voorgalerij, de heele kolonie is er verzameld; Papa is zoo wijs geweest het land in te gaan, als ik me niet had verslapen had ik 't ook gedaan. Kan je paard rijden, Hermelijn?" "Ik heb 't tenminste geleerd. "Heerlijk, dan zullen we samen prachtige tochten maken. Die andere vrouwen kan ik nooit mee krijgen, Kitty was vroeger mijn trouwe kameraad, maar nu wil die malle Jozef het niet meer hebben." Een grenzenlooze verachting sprak uit dat woord, waarmede zij zich beklaagde dat een man zijn vrouw iets durfde verbieden, wat haar, Corona, aangenaam was. Zij kwamen in de rijk gemeubelde voorgalerij, klein en groot was daar vereenigd; op de onderste trede stond Conrad naast een opgeschoten knaap, en zag naar de fraaie koets met vier gitzwarte paarden bespannen, die op het kiezelzand ongeduldig stonden te trappelen. "Ongeduldiger dan de bruidegom," grinnikte Akkeveen, "en 't is toch zonde, zoo'n pracht van een meid! Als ik in zijn plaats was. . . . " Thoren van Hagen was er ook en toen Hermelijn zich gedwee door allen liet kussen en de hand drukken, naderde hij haar eveneens en nam haar kleine hand in zijn beide.
[81:]
"Moed Hermelijn, moed!" fluisterde hij haar hartelijk toe. "Geloof je werkelijk dat ik dien noodig zal hebben?" vroeg zij met een droevigen blik. "Ja, maar je vader waakt over je!" "Dank je," antwoordde zij eenvoudig en steeg, door Portias geholpen, in het rijtuig, dat geurde van Kitty's bloemen, Kitty wierp zich om Conrad's hals: "Zij is zoo lief, wees toch goed voor haar!" smeekte zij zacht. Met een alles behalve vriendelijke beweging weerde de broer zijn zuster af, en toen alles overziende, riep hij kortaf: "Goedendag!" "Goede reis, goede reis, dag Conrad, dag Hermine!" riepen allen en Hermelijn wuifde met haar hand en haar zakdoekje, hun allen een vaarwel toe. Conrad leunde achterover en verwaardigde zich niet iets meer van zich te laten zien. "Zie zoo, nu moeten zij varen in de huwelijksschuit," zeide Guillaume. "Het accordeeren begint, dat kost altijd moeite, en in deze omstandigheden meer dan ooit," meende Portias. "Conrad is een windbuil, een domoor," beweerde Akkeveen. Thoren van Hagen zag ernstig, zijn oogen hadden hun peinzende, droevige uitdrukking. "Zoo zag zijn moeder er uit, toen zij hem het laatst kliste," placht dan de oude, trouwe dienstbode te zeggen, die hem opgevoed had. "Waarom is u zoo stil, mijnheer van Hagen, benijdt u Conrad?" vroeg een spottende stem. "Neen, juffrouw de Géran, ik dacht niet aan uw broer, ik dacht aan een meisje, dat rijk aan illusiën haar vaderland verliet en hier niets vindt dan onverschilligheid en wantrouwen." "Bedoelt u Hermine, wat ontbreekt haar?" "Het eenige, wat zij noodig heeft, de liefde van haar man." "Liefde? Komt u pas uit Europa en gelooft u daaraan?" "Wordt dat artikel dan niet uit Europa geimporteerd?" en hij begon weer ondeugend te lachen.
[82:]
"Wij kennen dat tenminste hier niet! Hermelijn wordt door mij ontvangen als een zuster, verwelkomd als een vriendin, zij had in Europa niets anders dan de keus tusschen dienstbaarheid en genadebrood. Zij is getrouwd, rijk. . . ." "En haar man behandelt haar met beleedigende onverschilligheid; wie voorspelt, wat hij nog doen zal?" "Och komt Conrad is nog een kwajongen." "Des te erger voor Hermelijn, die een man verdiende." "Zij zal hem wel naar haar hand zetten." "Nooit gehoord, dat huwelijksgeluk in naar de hand zetten bestaat." Corona lachte nu ook, maar gedwongen. "Dat is zeker," ging hij ernstig voort, "die haar bedroog, en deed gelooven dat Conrad haar ten huwelijk vroeg, omdat hij nog iets voor haar voelde uit zijn kinderjaren, deed slecht werk. Ik weet natuurlijk niet hoe men hem heeft kunnen brengen tot een huwelijk, dat hij blijkbaar niet wenschte, maar de wijze waarop Hermelijn er toe overgehaald werd, noem ik onverantwoordelijk." "Maar mijnheer, u vergeet tot wie u spreekt!" "Toch niet tot de bewerkster van dat huwelijk, wil ik hopen?" "Waarom hoopt u dat?" "Omdat ik u niet in staat reken tot een lage daad." "Een lage daad! maar dat is 't niet! Is Hermelijn niet beter af, dan dat zij bijvoorbeeld gouvernante was geweest?" "Volstrekt niet! Dan had zij haar vrijheid nog en die is meer waard dan alle schatten van de familie de Géran." "Gelooft u dat werkelijk?" "Zeker." "En toch vinden de menschen het zoo dwaas, dat ik mijn vrijheid niet wil verkoopen!" "Omdat men er u nog niet genoeg voor geboden heeft, want, stellig heeft niemand u nog den eenigen prijs kunnen geven, die vrijheid waard." "En dat zou wezen?" "De liefde van een man, dien u achten, beminnen en gehoorzamen kan."
[83:]
"Ik gehoorzaam niemand." "Omdat u het nog niet wil." "Voor wien zou ik het willen?" "Dat weet ik niet, maar dat die ergens ter wereld bestaat zal u niet ontkennen!" "Ik zou hem eerst moeten zien." "En Hermelijn is de gelegenheid ontnomen om met voordacht te kiezen." "Nu, als zij het niet gaarne gewild had, zou zij niet toegestemd hebben." "Zij vertrouwde op zijn brieven. God geve dat haar vertrouwen niet moge beschaamd worden." Corona werd rood en toen bleek; zij sloeg haar oogen neer. "Als u zoo'n belang in haar stelt, waarom is u niet met haar getrouwd?" vroeg zij min of meer verlegen. "Omdat. . . omdat ik haar lief heb als een vriendin, een zuster bijna, maar ik een andere vrouw wensch te beminnen als mijn bruid." "Liefde is kinderspel en het huwelijk hooge ernst, die twee passen niet samen." "Een theorie om over na te denken," zei Thoren met spottenden ernst. Zij keerde zich om en ging naar haar kamer, waar de altijd bedrijvige juffrouw Iteko in de weer was. "Iteko," zeide Corona. "Iteko! Ze zijn weg!" "Om u te dienen, juffrouw!" "Zou 't goed gaan, lteko?" "Waarom niet, juffrouw! Ze zijn jong en mevrouw Hermine is zeer verstandig." "Dat geloof ik ook, als ze maar niet te verstandig is. Iteko, we hebben tot nu toe met domme eendjes te doen gehad, maar zij heeft een wil en verstand. Als zij er achter kwam, o, 't stond mij altijd zoo tegen." "'t Was voor hun bestwil." "Jawel, jawel, ik weet het, maar toch! Zeg, Iteko, weet je ook hoe lang mijnheer Thoren van Hagen hier blijft?" "lk zal 't eens zien te hooren, juffrouw." "lk wil papa zeggen, dat hij gauw moet heengaan want hij hindert me, ik vind hem onuitstaanbaar pedant." "Hij ziet er erg knap uit, ik zag nog zelden zoo'n mooie man."
[84:]
"Och kom! kijk jij daar naar? Ik nooit! vond je Conrad niet dwaas doen, Iteko?" "Ik had niet anders verwacht, juffrouw! 't Valt me nog mee, na alles wat er gebeurd is." "'t Is een akelige dwarskop, 't spijt me voor Hermelijntje, zij is alles, wat we wenschen kunnen, niet waar Iteko?" "Ik hoop dat u 't altijd zal blijven denken, juffrouw." "Vrees je het tegendeel?" "Ik ken haar te slecht, ik durf niet beslissen." "Je bent ook altijd bang je te branden aan ijswater! Wat valt er op haar aan te merken?" "Niets." "Ga heen, je maakt me zenuwachtig, ik weet toch niet wat mij van morgen scheelt. Ik ben mijzelf niet. Die man wordt mijn noodlot!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina