Melati van Java: Hermelijn Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)
XVII.
Aan tafel, waarbij van daag nogal veel familieleden aanzaten, was het gespreken drukker dan gewoonlijk. Thoren van Hagen's heldenfeiten waren er natuurlijk het onderwerp van. Corona luisterde met een minachtenden, trotschen blik. "Ik begrijp niet wat zijn plan is," zeide ze. "Hij is verliefd!" antwoordde Guillaume. "Op wie?" vroeg Kitty. "Op Iteko," grinnikte Akkeveen. "Akkeveen, ik duld geen laffe aardigheden," riep Corona met vlammende oogen, "dat is min, zoo'n hoog idee heb ik wel niet van je mannelijkheid, maar dat is toch ieder mensch onwaardig." "Waarom kan Thoren niet op Iteko verlieven? Venus is wel met Vulcaan getrouwd." "Maar zij was nooit verliefd op hem," merkte Guillaume op. "Verliefd wordt hier ook niemand op zijn aanstaande, daar staat zware straf op."
[133:]
"Akkeveen, je bent onverdraaglijker dan ooit, van middag! Ik begrijp niet, wat je hier van daag doet; 't is de betaaldag niet." "Maar Corona, maak je zoo boos niet, kind," zei de vader, "je weet dat mijn huis voor mijn zoons en schoonzoons alle dagen openstaat." "Jammer genoeg, daarom hebben we nooit kalmte en rust. We zijn nooit onder ons! Ze komen tegenwoordig alle dagen hun tijd hier verliezen, om te zien wat die mijnheer Thoren doet of niet doet. Die man heeft bedoelingen, met zijn komst; ik heb papa genoeg gewaarschuwd, let u maar op! Als het te laat is, zal papa inzien, dat ik gelijk had." "Hij is een spion in Spaanschen dienst, door zijn gouvernement uitgezonden om Java in te palmen," zeide Akkeveen. "Ik vind hem een hoogst humaan, beschaafd mensch, een wel gestemde harmonische ziel," verzekerde Portias. "'t Is of je met de strijkstok er langs gestreken hebt," en Corona lachte verachtelijk. "Ik ga naar Djantong van middag. Ga je mee Cor?" "Dank je, ik hou er niet van mij in te dringen bij jongelui, die hun wittebrood nog niet op hebben." "Ze zijn er nog niet aan geweest," fluisterde Guillaume Porti as toe: "ik ben van je gezelschap Gus." "Poppie verzoekt Hermine." "Om daar te logeeren! Wat een dwaasheid, jongelui, die pas vier weken getrouwd zijn, al te scheiden: nu probeer het maar, je krijgt er toch niets gedaan." Iteko was intusschen, toen zij onwillekeurig oorzaak werd van een minder aangename gedachtenwisseling tusschen schoonzuster en zwager, druk op en neer gegaan tusschen de groote en de kindertafel, die in het andere gedeelte der galerij stond. In het voorbijgaan nam zij nu en dan een bete, want zij had genoeg te doen om te zorgen dat ieder het zijne kreeg. Toch hoorde zij alles maar vertrok haar gelaat niet. Na de rijsttafel ging Corona naar haar kamer en wenkte Iteko haar te volgen. "Die Akkeveen zal geen verhooging meer krijgen, die vent kan ik niet uitstaan," sprak zij voor haar lessenaar gezeten, aanteekeningen makend.
[134:]
"Och juffrouw! Hij is zoo kwaad niet, maar hij moppert alleen graag, dat is een Indische kwaal." "Je hebt alles gehoord, dat begrijp ik wel; ik vind het schandelijk, meer dan schandelijk!" Corona zag haar lijftrawant niet aan en bemerkte dus ook niet den blik vol gloeienden haat, welken deze haar toewierp en die haar anders onbeduidend leelijk gezicht een bijna duivelachtige uitdrukking gaf. "U moet zich dat niet aantrekken," fluisterde zij weer, "ik ben aan zulke lieflijkheden gewoon." "Neen, op iemands uiterlijk grappen te maken vind ik beneden alles, zoo'n ploert als Dolly's man alleen waardig. O die zwagers, die zwagers, die zoeterige Portias en die luie, ellendige parvenu!" "U heeft het beter met uw schoonzusters getroffen." "'t Mocht wat; Hermelijn alleen maar . . ., maar vindt je niet dat ze erg koel tegen mij is, Iteko?" "Zij heeft den vorigen Zondag weer den heelen middag met mevrouw Portias gewandeld, ik heb haar zelfs hooren snikken." "Hermelijn huilen en waarom?" "Dat kan ik niet vermoeden, juffrouw de Géran." "'t Zal uit aandoenlijkheid zijn. Ze dacht aan haar papa misschien. Want ze zijn immers gelukkig, geloof je niet Iteko?" "Wel zeker, waarom zouden ze niet, juffrouw?" "Dat weet ik niet, 't is gek hoe ik veranderd ben in den laatsten tijd, Iteko! Zeg me toch eens, wat je van dien Thoren denkt?" "Och, wat kan dat de juffrouw schelen?" "Als het me niet schelen kon, zou ik 't je niet vragen! Zeg mij alles ronduit." "Ik ben bang dat u boos wordt." "Boos word ik alleen als je zwijgt. Zeg op!" "Ik weet het waarachtig niet, juffrouw." "Dat begrijp ik, hij zal je niet tot vertrouweling nemen, maar zeg in 's hemels naam wat je denkt, niet wat je weet." "'t Is zoo slecht!" "Dat doet er niet toe; of je iets denkt dat slecht is of het zegt, dat komt op hetzelfde neer. Ga je 't eindelijk uitspreken?"
[135:]
"Belooft u dan, niet de minste waarde aan mijn woorden te hechten?" "Niet meer dan ze verdienen." "En in 't oog te houden, dat het alleen een gedachte is, die door niets werd opgewekt?" "Ja zeker, nu kom dan." "Mijnheer Thoren van Hagen is gekomen met mevrouw Conrad." "Dat weet ik sinds lang en verder." "Ze kennen mekaar van vroeger." "Ook oud nieuws." "Nu, dan is 't geen wonder, dat mijnheer Thoren er op gesteld is in de buurt van de jonge dame te blijven wonen, misschien haar te beschermen als het noodig is." Corona was doodsbleek geworden. "Haar beschermen en tegen wie?" "Ik weet het niet; haar gezelschap meteen genieten, haar spel en zang hooren, die hij zoo bewondert, niet alleen omdat zij van een vrouw komen." Corona beet haar fijne paarlemoeren penhouder in stukken. "'t Is goed, Iteko, ik dank je voor de waarschuwing. Ik zal mijn oogen open houden; je bent een echte Argus." "Dan deug ik toch nog voor iets anders, dan alleen om de menschen vroolijk te maken." "Ik zou me niet kunnen redden zonder jou. 't Is geen kleinigheid zoo'n kolonie te besturen." "'t Is u goed toevertrouwd, juffrouw!" "En 't verveelt me zoo, 't verveelt, 't walgt me! Al die onbeduidendheden, die kleingeestige berekeningen en wie weet welke onaangename dingen mij nog wachten. Ga maar heen, Iteko, 't is tijd voor de middagles." "Komt u straks eens kijken?" "Wat heb je?" "Geschiedenis." "Nu goed, ik zal komen." Iteko verwijderde zich en Corona ging de kamer op en neer. "Iteko!" riep zij plotseling. De geroepene kwam onmiddellijk terug. "Itoko" en een lichte blos kleurde haar wangen,
[136:]
"Iteko, weet je wel, dat je mij vroeger iets anders zeidet?" "Van wie?" "Van Thoren van Hagen." "Ik herinner het mij niet meer, juffrouw! Wat was 't?" "Dat hij. . . hier bleef om mij?" "Heb ik dat gezegd? Ik wist het heusch niet meer, maar als ik 't gezegd heb, dan vergiste ik mij zeker, want hij geeft bepaald niets om u; hij ziet u niet eens aan en als u speelt, dan praat hij met mijnheer de Géran of mijnheer Portias." "En toen Hermine speelde?" "Toen was hij geheel ooren, zoodat meneer Conrad er nijdig van werd, ik zag 't duidelijk." "En zij noemt hem bij den naam?" "Hij zegt Hermelijn, ook van haar sprekend." "Waarom is hij dan niet met haar getrouwd?" "Men trouwt niet altijd met zijn keuze." "'t Is goed, ik weet nu dat gij je ook vergissen kunt." Toen ze alleen was, wierp zij zich op den divan neer in haar gewone houding, de handen op de knieën gevouwen, het voorste gedeelte van het lichaam voorover gebogen. Verscheidene dingen hinderden haar, de koele houding van Hermelijn die zij maar niet kon overwinnen en die haar op een afstand wist te houden - een bewustzijn dat de alom gevleide Corona nog niet ondervonden had; verder haar vriendschap met Kitty en Portias, die zij toeschreef aan Conrad's oprechtheid, dan eindelijk al bekende zij het zich zelf niet, de wijze, waarop Thoren van Hagen haar behandelde; hij scheen haar niet te bewonderen, niet te vreezen, niet te zoeken. Hij bleef hier ter wille van Hermelijn, van een getrouwde vrouw; zij kon het niet gelooven, maar waarom kwam hij zich anders midden in deze wildernis vestigen? 't Ging haar niets aan, 't was dwaas er haar geest mee te vermoeien. Thoren van Hagen was immers vrij, om zelfs op de Merapi of Merawoe, in den krater desnoods te gaan wonen! Dat zij er toch telkens en telkens weer aan moest denken en dan voelde zij zich zoo vreemd te moede als zij dacht aan zijn woorden van middag, toen hij excuus vroeg voor Margot,
[137:]
"'t Is een goed voorteeken als ik u iets anders kom vragen." Wat zou hij te vragen hebben, hij, die haar zijn aandacht niet waardig keurde; als zij dacht aan den blik zijner oogen, toen hij dat uitsprak, was 't of haar hart even stilstond en of ze iets zag, iets zeer schitterends, iets zonnigs, iets verblindends. Zou het Hermelijn of Conrad gelden? Had Hermelijn misschien geklaagd dat Conrad's inkomen niet groot genoeg was? Foei, foei, wat was dat dwaas en kinderachtig, maar wat dan in 's hemelsnaam, wat wilde hij van haar? Weinige oogenblikken later kwam zij statig en indrukwekkend in de tot school ingerichte kamer, zette zich naast den lessenaar van juffrouw Iteko en deed aan de kinderen, die stil en vol ontzag voor de gevreesde zuster of tante op hun bankjeszaten,eenige vragen over hun geschiedenislessen. Maar zij was er niet bij. Hare gedachten zwierven weg; verre van daar maar toen een der knapen; die het over Peter den Groote had, opdreunde dat deze prins eerst met zijn broer Iwan had geregeerd, was 't of een electrieke schok haar bewoog, haar oogleden trilden, zij vreesde zelfs dat zij bloosde. Iteko had gelijk: die vreemdeling bracht niets goeds voor de familie Géran aan, papa had hem niet tegelijk met zijn nieuwe schoondochter moeten meebrengen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina